Aflevering 23

Gepubliceerd op 4 juni 2015

NTFR 2015/1631 - Tax rulings openbaar? Ja, graag!

Aflevering 23, gepubliceerd op 04-06-2015 geschreven door A.F. Gunn
Het gebruik van tax rulings ligt momenteel onder het vergrootglas. Naar aanleiding van de Commissie-onderzoeken bij Apple, Amazon, Fiat en Starbucks alsmede de LuxLeaks-affaire, speelt de vraag of de rulingpraktijk van bepaalde lidstaten gebruikt wordt voor het toekennen van verboden staatssteun. Eerder dit jaar riep het Europees Parlement een Special Committee in het leven om dit punt te onderzoeken, en rond dezelfde tijd kwam de Europese Commissie met een voorstel voor de uitwisseling van rulings binnen de EU (de ‘Tax Transparency Package’).Proposal for a Council Directive amending Directive 2011/16/EU as regards mandatory exchange of information in the field of taxation, Brussels 18.3.2015, COM (2015) 135final, 2015/0068 (CNS). Zie ook: http://ec.europa.eu/taxation_customs/taxation/company_tax/transparency/index_en.htm. Deze ontwikkelingen zijn in lijn met de dynamiek van het BEPS-project van de OESO en genieten voor zover ik kan zien de steun van het grotere publiek.

NTFR 2015/1632 - Bepaling inzake uitsluiting aftrek kosten van criminele activiteiten dient ruim te worden uitgelegd

ECLI:NL:HR:2015:1259, datum uitspraak 22-05-2015, publicatiedatum 22-05-2015
Aflevering 23, gepubliceerd op 04-06-2015 met annotatie van mr. F. van Horzen
Uit FIOD-onderzoek is gebleken dat belanghebbende, vennoot in een bloemenzaak, in de jaren 2004, 2005 en 2006 grote contante bedragen op een verzwegen buitenlandse bankrekening heeft gestort. Die bedragen zijn door de inspecteur als row belast. Belanghebbende is strafrechtelijk onherroepelijk veroordeeld voor het voorhanden hebben van onveraccijnsde sigaretten in de periode 1 januari 2005 – 5 september 2006. Aan belanghebbende is in dat verband een naheffingsaanslag accijns van tabaksproducten en omzetbelasting opgelegd. Bij de rechtbank is een compromis over deze naheffingsaanslag bereikt (€ 56.187). In de onderhavige procedure heeft Hof Amsterdam geoordeeld dat deze belastingschuld niet onder de aftrekuitsluiting van art. 3.14 Wet IB 2001 valt en dat belanghebbende in 2005 en 2006 een voorziening mag vormen in verband met de nageheven accijnzen en omzetbelasting (Hof Amsterdam 6 maart 2014, nr. 12/01110). De Hoge Raad casseert de hofuitspraak. De Hoge Raad zet uiteen dat de uitdrukking ‘verband houden met’ in art. 3.14, lid 1, letter d, Wet IB 2001 ruim moet worden uitgelegd. De nageheven accijnzen vallen onder de aftrekuitsluiting. Dat geldt echter niet voor eventuele omzetbelasting die in de naheffingaanslag is begrepen, aangezien de omzetbelasting niet is opgeroepen door het voorhanden hebben van sigaretten – het misdrijf waarvoor belanghebbende is veroordeeld – maar door de levering van de desbetreffende sigaretten aan derden. Voorts acht de Hoge Raad het oordeel van het hof dat een voorziening mag worden gevormd onbegrijpelijk in het licht van de stelling van de inspecteur ter zitting van het hof dat belanghebbende de desbetreffende naheffingsaanslag nooit zal betalen. De Hoge Raad verwijst de zaak naar de feitenrechter voor een nader onderzoek of en in hoeverre het nageheven bedrag van € 56.187 bestaat uit omzetbelasting. Voor zover dat het geval is moet worden beoordeeld of aan de voorwaarden is voldaan om daarvoor een voorziening te mogen vormen.

NTFR 2015/1633 - Geruisloze omzetting in bv mogelijk nu terugwerkende kracht niet tot incidenteel fiscaal voordeel leidt

ECLI:NL:HR:2015:1257, datum uitspraak 22-05-2015, publicatiedatum 22-05-2015
Aflevering 23, gepubliceerd op 04-06-2015 met annotatie van drs. N.M. Ligthart
Belanghebbende verricht journalistieke werkzaamheden in het kader van een eenmanszaak. Hij is betrokken geweest bij het onderzoeksproject M. In dat kader heeft belanghebbende in april 2007 een eenmalige bate van $1.000.000 ontvangen. Op 18 september 2007 heeft belanghebbende een intentieverklaring opgesteld tot het oprichten van een bv, waarin per 1 januari 2007 de eenmanszaak is ingebracht. De bv is op 26 maart 2008 opgericht. Het verzoek om een geruisloze inbreng per 1 januari 2007 is door de inspecteur afgewezen, omdat niet is voldaan aan de toelichting van de staatssecretaris bij de achtste standaardvoorwaarde. Met de terugwerkende kracht zou namelijk een incidenteel fiscaal voordeel worden behaald. Hof Arnhem-Leeuwarden 4 februari 2014, nr. 13/00262, (NTFR 2014/1075) heeft de inspecteur in het gelijk gesteld. Door de terugwerkende kracht zou de eenmalige bate namelijk niet naar het IB-tarief van 52% worden belast, maar naar een VPB-tarief van 25,5% in combinatie met een uitgesteld aanmerkelijkbelangtarief van 25%. De Hoge Raad vernietigt de hofuitspraak. Het tariefvoordeel bij de omzetting van een onderneming in een bv is niet een incidenteel maar een permanent voordeel. De enkele omstandigheid dat in dit geval in 2007 vóór de intentieverklaring een hoge, incidentele bate opkwam in de onderneming en daardoor het tariefvoordeel in dat jaar groot was, maakt dat voordeel niet een incidenteel fiscaal voordeel. De inspecteur zal opnieuw moeten beslissen op het door belanghebbende ingediende verzoek om geruisloze inbreng.

NTFR 2015/1634 - B&B in woning is een werkruimte

ECLI:NL:RBZWB:2015:1981, datum uitspraak 26-03-2015, publicatiedatum 24-04-2015
Aflevering 23, gepubliceerd op 04-06-2015 met annotatie van drs. N.E. Vis
Belanghebbende heeft een bed-and-breakfastonderneming. Voor de exploitatie van de onderneming worden twee delen van de woning gebruikt. Het is een slaapkamer met badkamer op de eerste verdieping en een compleet appartement op de tweede verdieping. De woning is geëtiketteerd als privévermogen. In geschil is of ter bepaling van de hoogte van de winst uit onderneming een gebruiksvergoeding in aftrek kan worden gebracht. De rechtbank oordeelt van niet. Op grond van art. 3.16, lid 1, Wet IB 2001 zijn de kosten en lasten die verband houden met een werkruimte in de ‘privéwoning’ niet aftrekbaar. De rechtbank is van mening dat de term werkruimte niet beperkt moet worden uitgelegd, namelijk als ruimte in gebruik voor werk. Omdat de aftrek afstuit op grond van art. 3.16 Wet IB 2001, is een aftrek op grond van art. 3.17 Wet IB 2001 niet meer mogelijk.

NTFR 2015/1635 - Herwaardering landbouwgrond vanwege vrees afschaffing landbouwvrijstelling niet toegestaan volgens A-G Niessen

ECLI:NL:PHR:2015:492, datum uitspraak 31-03-2015, publicatiedatum 24-04-2015
Aflevering 23, gepubliceerd op 04-06-2015 met annotatie van dr. W. Bruins Slot
Belanghebbende exploiteert een melkveehouderij in de vorm van een eenmanszaak. Tot het ondernemingsvermogen behoort landbouwgrond in eigendom en in pacht. De landbouwgronden van belanghebbende zijn gewaardeerd tegen verkrijgingsprijs dan wel lagere bedrijfswaarde. Naar aanleiding van geluiden van een mogelijke afschaffing van de landbouwvrijstelling, heeft belanghebbende haar landbouwgronden in 2010 ge(her)waardeerd op de WEVAB. Het hierop behaalde resultaat is onder de landbouwvrijstelling gebracht. De inspecteur heeft de (her)waardering op de WEVAB gecorrigeerd.

NTFR 2015/1637 - Nog geen Europese duidelijkheid over vrijstelling SNL-subsidies

Aflevering 23, gepubliceerd op 04-06-2015
In antwoorden op Kamervragen heeft de staatssecretaris van Economische Zaken geantwoord dat er nog geen Europese zekerheid bestaat over de fiscale vrijstelling voor het Subsidiestelsel Natuur- en Landschapsbeheer. Een eventuele goedkeuring wordt niet verwacht vóór het laatste kwartaal van 2015. Belastingplichtigen kunnen de wettelijke vrijstelling claimen in hun aangifte over 2014. Als de Europese Commissie onverhoopt geen goedkeuring verleent, wordt het dan ten onrechte genoten voordeel, inclusief wettelijke rente, teruggenomen.

NTFR 2015/1640 - Auto's van hotel zijn niet ter beschikking gesteld van werknemers: 'bijtelling' niet terecht. Fout van werkneemster vormt geen grove schuld van werkgever: boete vernietigd

ECLI:NL:HR:2015:1360, datum uitspraak 29-05-2015, publicatiedatum 29-05-2015
Aflevering 23, gepubliceerd op 04-06-2015 met annotatie van mr. J. Rolleman
Belanghebbende heeft in het onderhavige tijdvak drie werknemers ter beschikking gesteld aan een concernvennootschap die op een Waddeneiland een hotel exploiteerde. Zij bezat twee auto’s, een Landrover en een Smart. De Landrover werd gebruikt voor het vervoer van hotelgasten en voor safaritochten. De Smart werd vooral gebruikt voor verhuur aan hotelgasten. De sleutels van de auto’s bevonden zich in een afsluitbaar kastje in het hotel, waartoe de werknemers toegang hadden. Volgens Hof Arnhem-Leeuwarden (10 september 2013, nrs. 12/00350 en 12/00359, NTFR 2013/2156) heeft de inspecteur ten onrechte de autokostenfictieregeling bij belanghebbende toegepast wegens privégebruik van de auto’s door de werknemers. De Hoge Raad deelt die visie. De cassatierechter stelt voorop dat in het kader van de autokostenfictieregeling eerst moet worden bezien of sprake is van een terbeschikkingstelling van een auto aan een werknemer. Daarbij rust de bewijslast op de inspecteur. De Hoge Raad zet uiteen wat onder terbeschikkingstelling moet worden verstaan en concludeert vervolgens dat daarvan in dit geval geen sprake is.

NTFR 2015/1641 - Wijziging besluit over inkomen uit sparen en beleggen (box 3)

Aflevering 23, gepubliceerd op 04-06-2015
De staatssecretaris van Financiën heeft het besluit over het inkomen uit sparen en beleggen (box 3) van 3 september 2013, nr. BLKB2013/662M (NTFR 2013/1793) aangepast. Via de aanpassing voegt hij een goedkeuring aan het besluit toe voor de toepassing van de defiscalisering van vruchtgebruik en bloot eigendom. De staatssecretaris keurt goed dat de defiscalisering met terugwerkende kracht geldt vanaf de eerste peildatum voor box 3 na het openvallen van de nalatenschap. Daarbij geldt als voorwaarde dat het recht van vruchtgebruik wordt gevestigd binnen twee jaren na het overlijden van de erflater. Met de goedkeuring wordt ondervangen dat nabestaanden na het openvallen van de nalatenschap te weinig tijd hebben om het vruchtgebruik juridisch te vestigen. De goedkeuring vloeit voort uit een toezegging uit oktober 2012 (2011, red.)

NTFR 2015/1642 - Negatief loon en aftrekposten niet aannemelijk gemaakt

ECLI:NL:GHAMS:2015:1119, datum uitspraak 12-02-2015, publicatiedatum 31-03-2015
Aflevering 23, gepubliceerd op 04-06-2015 met annotatie van mr. drs. R. Steenman
Bij het vaststellen van de aanslag IB/PVV 2009 heeft de inspecteur geen rekening gehouden met het door belanghebbende in de aangifte aangegeven negatieve loon noch met de in de aangifte opgenomen aftrekposten en het restant persoonsgebonden aftrek. Het hof oordeelt met betrekking tot het aangegeven negatief loon dat belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt dat sprake is geweest van enig aan de Dienst Werk en Inkomen terugbetaald bedrag. Ten aanzien van de aftrekposten en het restant persoonsgebonden aftrek oordeelt het hof dat belanghebbende deze op geen enkele wijze heeft onderbouwd.

NTFR 2015/1643 - Geen aftrek scholingsuitgaven voor therapeutische trainingen

ECLI:NL:RBGEL:2015:2280, datum uitspraak 07-04-2015, publicatiedatum 07-04-2015
Aflevering 23, gepubliceerd op 04-06-2015 met annotatie van mr. P.T. van Arnhem
Belanghebbende heeft een Wajong-uitkering en een behandelindicatie en volgt in 2010 diverse trainingen en cursussen op het gebied van persoonlijke ontwikkeling, omgaan met anderen, omgaan met woede op het werk, communicatie met mensen op het werk, familieopstellingen, lichaamswerk en dergelijke. Belanghebbende bepleit dat zij dit nodig heeft gehad om voldoende weerbaar te worden om een opleiding tot programmeur te vinden en te behouden. De kosten hiervan bedragen ruim € 30.000. In geschil is of deze kosten voor aftrek in aanmerking komen.

NTFR 2015/1645 - Vermindering overdrachtsbelasting bij kwijtschelding deel van de koopsom is juist berekend

Aflevering 23, gepubliceerd op 04-06-2015 met annotatie van prof. mr. dr. B.M.E.M. Schols
A levert een woning aan zijn dochter, en aan belanghebbende en haar echtgenoot. De koopsom bedraagt € 250.000. Over deze koopsom is 6% overdrachtsbelasting, zijnde € 15.000, betaald. Van de koopsom is een bedrag van € 40.000 kwijtgescholden. Belanghebbende en haar echtgenoot doen aangifte van een schenking van € 40.000 en zij verzoeken om verrekening van de betaalde overdrachtsbelasting. De inspecteur heeft de schenking berekend op € 48.000, uitgaande van de WOZ-waarde van de onroerende zaak van € 258.000. Het hof overweegt dat een samenstel van rechtshandelingen ertoe leidt dat de koop van de woning en de kwijtschelding van een deel van de koopsom voor toepassing van art. 24, lid 2, SW 1956 worden gelijkgesteld met de verkoop van een woning tegen een lagere prijs dan de waarde in het economische verkeer. Om toepassing van art. 24, lid 2, SW 1956 mogelijk te maken, wordt verondersteld dat de woning met een waarde in het economische verkeer van € 250.000 is verkocht voor een bedrag van € 210.000. Voor de waarde van de schenking wordt aangesloten bij de WOZ-waarde van de woning van € 258.000, waarvoor € 210.000 door belanghebbende en haar echtgenoot is betaald. De omvang van de schenking voor de schenkbelasting bedraagt derhalve € 48.000. Het hof stelt vervolgens vast dat het bedrag aan schenkbelasting, na vermindering met overdrachtsbelasting, op het juiste bedrag is vastgesteld.

NTFR 2015/1646 - Geen vrijstelling omdat schenking niet is gedaan op grond van natuurlijke verbintenis

ECLI:NL:RBGEL:2015:2512, datum uitspraak 16-04-2015, publicatiedatum 16-04-2015
Aflevering 23, gepubliceerd op 04-06-2015 met annotatie van mr. A.M. Vrenegoor
Belanghebbende heeft in 2012 € 25.030 van zijn moeder geschonken gekregen. De inspecteur heeft een aanslag schenkingsrecht opgelegd van € 2.000. In geschil is of de schenking is vrijgesteld van schenkbelasting op grond van art. 33, aanhef en onder 12°, SW 1956.

NTFR 2015/1648 - Juridische adviesdiensten door buiten EU gevestigde ondernemers aan Nederlandse houdstermaatschappij: plaats van dienst in Nederland

ECLI:NL:HR:2015:1356, datum uitspraak 29-05-2015, publicatiedatum 29-05-2015
Aflevering 23, gepubliceerd op 04-06-2015 met annotatie van mr. C.C. van den Berg
Belanghebbende, een in Nederland gevestigde houdstervennootschap die geen ondernemer is, heeft in verband met de aankoop van een Canadese deelneming juridische adviesdiensten afgenomen van buiten de EU gevestigde advocatenkantoren. Volgens de inspecteur zijn de adviesdiensten in Nederland belastbaar, volgens belanghebbende niet. Hof Amsterdam 12 december 2013, nr. 13/00140 (NTFR 2014/825) heeft belanghebbende in het ongelijk gesteld. Deze procedure draait met name om de vraag of Nederland met (het tot 1 januari 2010 geldende) art. 6, lid 2, onderdeel e, onder 1°, Wet OB 1968 verder is gegaan dan de Zesde Richtlijn en de Btw-richtlijn de lidstaten toestaan, door adviesdiensten die van buiten de EU worden verricht aan een niet-ondernemer in Nederland, in Nederland in de heffing van omzetbelasting te betrekken. Evenals A-G Van Hilten (27 oktober 2014, nr. 14/00416, NTFR 2014/2767), beantwoordt de Hoge Raad deze vraag ontkennend.

NTFR 2015/1649 - Geen navordering douanerechten; Vergissing bij gecontroleerde invoeraangifte kan doorwerken naar daaropvolgende aangiften

ECLI:NL:HR:2015:1354, datum uitspraak 29-05-2015, publicatiedatum 29-05-2015
Aflevering 23, gepubliceerd op 04-06-2015 met annotatie van mr. B.A. Kalshoven
Belanghebbende heeft goederen onder een verkeerde tariefpost voor het vrije verkeer aangegeven. De aangiften zijn ingediend door professionele ondernemers die zich bezig houden met het vervullen van invoerformaliteiten. Deze ondernemers handelden ofwel op naam van belanghebbende ofwel op eigen naam. De inspecteur heeft de op naam van belanghebbende ingediende aangiften daadwerkelijk gecontroleerd en de vermelde post 8471 als juist aanvaard. Nadien heeft de inspecteur een controle na invoer ingesteld en zich op het standpunt gesteld dat de goederen in een andere tariefpost dan 8471 moeten worden ingedeeld, waardoor meer douanerechten en omzetbelasting is verschuldigd. Volgens Hof Amsterdam 28 november 2013, nr. 12/00097 (NTFR 2014/1211) is navordering niet mogelijk met betrekking tot de gecontroleerde invoeraangiften van belanghebbende. Met betrekking tot de daaropvolgende aangiften is navordering wel mogelijk, aldus het hof. De Hoge Raad vernietigt dit laatste oordeel. De jurisprudentie van het HvJ moet niet zo beperkt worden uitgelegd dat slechts in zeer specifieke gevallen een bij één aangifte begane vergissing kan doorwerken naar daaropvolgende aangiften. Verder overweegt de Hoge Raad nog dat voor gewettigd vertrouwen ook van belang is dat de inspecteur de goederen heeft gecontroleerd van de aangiften die in opdracht van belanghebbende op eigen naam van de aangever zijn gedaan.

NTFR 2015/1651 - Bewijslast inzake 'aard en duur' gebruik auto met buitenlands kenteken rust op belanghebbende: onherroepelijke informatiebeschikking leidt niet tot omkering en verzwaring bewijslast

ECLI:NL:HR:2015:1373, datum uitspraak 29-05-2015, publicatiedatum 29-05-2015
Aflevering 23, gepubliceerd op 04-06-2015
Belanghebbende, inwoner van Nederland, heeft met een ‘gebruikte’ auto met een Duits kenteken gebruik gemaakt van de openbare weg in Nederland. Hij beschikt niet over een BPM-vrijstelling. De inspecteur heeft belanghebbende vragen gesteld over de aard en duur van het gebruik van de auto. Belanghebbende heeft daarop niet geantwoord. Vervolgens heeft de inspecteur een informatiebeschikking vastgesteld waartegen geen rechtsmiddelen door belanghebbende zijn aangewend. Daarna heeft de inspecteur de onderhavige naheffingsaanslag BPM met een vergrijpboete aan belanghebbende opgelegd. De naheffingsaanslag wordt vergeefs bestreden door belanghebbende. Hof Arnhem-Leeuwarden (NTFR 2015/575) heeft vooropgesteld dat Nederland, gelet op het EU-recht, niet altijd zonder meer ‘volledig’ mag naheffen. Dat mag wel als de auto hoofdzakelijk bestemd is voor duurzaam gebruik in Nederland. De bewijslast dat dit niet aan de orde is, rust volgens het hof op belanghebbende. Daarom leidt een schending van art. 47 AWR in dit geval niet tot omkering en verzwaring van de bewijslast, ook al is er sprake van een onherroepelijk geworden informatiebeschikking. Belanghebbende slaagt volgens het hof niet in zijn bewijslast. Daarom mag de inspecteur naheffen. De stelling van belanghebbende dat de inspecteur geen rekening heeft gehouden met het feit dat sprake is van een ‘gebruikte’ auto faalt, omdat de inspecteur een afschrijving van 43.5% in aanmerking heeft genomen. De boete gaat wel van tafel, omdat de inspecteur erkent ‘opzet’ of ‘grove schuld’ niet te kunnen bewijzen. De Hoge Raad heeft het ingestelde cassatieberoep niet-ontvankelijk verklaard onder verwijzing naar art. 80a Wet RO.

NTFR 2015/1652 - Aan in pleitnota opgenomen berekening kan niet de conclusie worden verbonden dat grief is ingetrokken

ECLI:NL:HR:2015:1260, datum uitspraak 22-05-2015, publicatiedatum 22-05-2015
Aflevering 23, gepubliceerd op 04-06-2015 met annotatie van mr. W.E. Nent-Vroomen
Ultimo 2007 heeft erflater zijn onderneming gestaakt. In 2010 is in de aan erflater opgelegde aanslag IB/PVV stakingswinst begrepen, bestaande uit een boekwinst op het bedrijfsgedeelte van het pand. In geschil was of bij de berekening van de stakingswinst rekening moet worden gehouden met een waardedrukkende invloed van zelfbewoning van het pand. Voorts was onder meer in geschil of de stakingsaftrek en de MKB-winstvrijstelling van toepassing zijn op de stakingswinst. Hof Den Haag heeft uit een cijfermatige opstelling in de pleitnota van belanghebbenden afgeleid dat de grief inzake de waardedruk was ingetrokken. Voorts heeft het hof geen oordelen gegeven over de stakingsaftrek en de MKB-winstvrijstelling (Hof Den Haag 15 april 2014, nr. 13/01217). Deze aanpak kan volgens de Hoge Raad niet door de beugel. Uit het dossier kan namelijk niet worden opgemaakt dat belanghebbenden de grief inzake de waardedruk uitdrukkelijk en ondubbelzinnig hebben ingetrokken. Met betrekking tot de MKB-winstvrijstelling stelt de Hoge Raad voorop dat deze ook van toepassing is op nagekomen baten welke worden ontvangen in het kader van een langlopende liquidatie van een onderneming. Het hof had met die vrijstelling rekening moeten houden alsook met het tussen partijen niet in geschil zijnde bedrag aan stakingsaftrek.

NTFR 2015/1655 - Omkering bewijslast voor vennoot coffeeshop wegens niet doen van vereiste aangifte

Aflevering 23, gepubliceerd op 04-06-2015 met annotatie van mr. J. van de Merwe
Belanghebbende is vennoot in een vof. De vof exploiteert een coffeeshop. De verkopen van de onderneming betreffen voornamelijk softdrugs. De verkopen worden contant afgerekend en aangeslagen op een kassa. Vanaf oktober 2009 heeft de onderneming een nieuw kassasysteem in gebruik genomen dat gebruikmaakt van een SQL-database. De coffeeshop is alle dagen van het jaar geopend van ’s ochtends tot en met ’s avonds. In 2010 tot en met 2014 zijn waarnemingen ter plaatse (wtp) uitgevoerd bij de coffeeshop. De inspecteur heeft de door belanghebbende voor het jaar 2010 aangegeven winst gecorrigeerd met een bedrag van € 197.580 en een boete van 50% opgelegd. In geschil is of de winstcorrectie en de boete terecht zijn. De rechtbank oordeelt dat een zeer aanzienlijk deel van de omzet van de coffeeshop niet is verantwoord. In de SQL-database is over de periode 1 januari 2010 tot en met 2 september 2010 slechts 31 maal een herleidbare avondverkoop verantwoord, terwijl de onderneming ’s avonds evenveel klanten heeft als overdag met een vergelijkbare omzetomvang over die verschillende dagdelen. Daarnaast is bij de WTP’s in 2010 onder andere geconstateerd dat de verschillen tussen de aanwezige kasgelden en de aanslagen omzet op de kassa ongeveer 50% bedragen. Belanghebbende heeft dan ook absoluut en relatief een aanzienlijke te lage aangifte gedaan, zodat omkering van de bewijslast volgt. De door de inspecteur gemaakte schatting van de niet verantwoorde omzet acht de rechtbank redelijk. Daarbij heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat de latere WTP’s uit 2012 en 2013 bruikbaar zijn, aangezien niet aannemelijk was gemaakt dat in 2012 en 2013 sprake was van een duidelijke toename van de bezoekersaantallen. De rechtbank oordeelt voorts dat ook de boete terecht is maar matigt de boete met 20%, aangezien de grondslag van de boete is vastgesteld met omkering van de bewijslast.

NTFR 2015/1656 - Kansspelbelasting; geen individuele buitensporige last I

ECLI:NL:RBGEL:2015:1730, datum uitspraak 17-03-2015, publicatiedatum 17-03-2015
Aflevering 23, gepubliceerd op 04-06-2015 met annotatie van mr. M.M.Q. Wiezer
Belanghebbende, een exploitant van kansspelautomatenhallen, heeft naar aanleiding van HR 27 juni 2014, nr. 12/04122, NTFR 2015/1111, waarin de Hoge Raad heeft geoordeeld dat de invoering van kansspelbelasting op kansspelautomaten op zichzelf niet in strijd is met art. 1 Eerste Protocol (bij het EVRM), betoogt dat in haar geval sprake is van een individuele buitenproportionele last. Rechtbank Gelderland oordeelt dat belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt dat de sterke daling van haar eigen vermogen en de liquiditeitsproblemen die zij heeft gehad uitsluitend of voornamelijk zijn veroorzaakt door de ingevoerde kansspelbelasting. De liquiditeitsproblemen van belanghebbende moeten worden geweten aan een dalende bruto-omzet die niet voornamelijk is veroorzaakt door overheidsmaatregelen en de op belanghebbende drukkende zware financieringslasten die geen ruimte lieten voor een lastenverzwaring. De naheffingsaanslagen Ksb zijn terecht aan belanghebbende opgelegd. Het bedrag van de verzuimboetes wordt gematigd van € 137.497 tot € 20.000, omdat dit vanwege cumulatie onevenredig hoog is.

NTFR 2015/1657 - Betekeningskosten van dwangbevel inzake aanslag leges terecht in rekening gebracht

ECLI:NL:RBNNE:2015:1950, datum uitspraak 21-04-2015, publicatiedatum 06-05-2015
Aflevering 23, gepubliceerd op 04-06-2015 met annotatie van mr. M.H.W.N. Lammers
Wegens de aanvraag van een omgevingsvergunning voor de bouw van twee woningen is aan belanghebbende op 3 januari 2013 een aanslag leges van € 17.082,15 opgelegd. Belanghebbende heeft tijdig bezwaar gemaakt en heeft de aanslag niet betaald. Op 20 maart 2013 heeft de ontvanger van de gemeente Dantumadiel een dwangbevel uitgereikt, waarbij € 1.172 aan betekeningskosten in rekening zijn gebracht. De rechtbank stelt vast dat belanghebbende weliswaar heeft aangekondigd de aanslag niet terstond te zullen betalen, maar dat hij geen verzoek tot uitstel van betaling heeft gedaan. Belanghebbende wist of heeft redelijkerwijs moeten weten waarop de aanslag zag. Nu belanghebbende geen uitstel van betaling heeft gevraagd, de ontvanger geen uitstel heeft verleend en belanghebbende is aangemaand tot betaling, zijn volgens de rechtbank de betekeningskosten terecht in rekening gebracht.

NTFR 2015/1659 - Bestuurdersaansprakelijkheid is terecht

ECLI:NL:HR:2015:1369, datum uitspraak 29-05-2015, publicatiedatum 29-05-2015
Aflevering 23, gepubliceerd op 04-06-2015
Belanghebbende en zijn broer waren bestuurders van een in 2009 gefailleerde vennootschap. Belanghebbende is aansprakelijk gesteld voor een aantal in 2008 opgelegde naheffingsaanslagen OB en LB. Hof Den Haag (2 april 2014, nrs. 12/00171 en 12/00172, NTFR 2014/2119) is met de rechtbank van oordeel dat belanghebbende terecht voor deze naheffingsaanslagen aansprakelijk is gesteld. Belanghebbende heeft namelijk erkend dat hij voor elk van de in geding zijnde jaren opzettelijk geen of onjuiste aangiften voor de omzetbelasting en loonheffingen voor de vennootschap heeft gedaan, terwijl hij wist dat de vennootschap voor elk van die jaren omzetbelasting en loonheffingen verschuldigd was. Dit brengt mee dat sprake is van opzet als bedoeld in art. 7, lid 2, Uitv.besl. IW 1990 en dat niet aan de meldingsverplichting is voldaan. Belanghebbende is niet tot weerlegging van het bewijsvermoeden van art. 36, lid 4, IW 1990 toegelaten, omdat hij niet heeft gesteld dat het niet aan hem is te wijten dat de vennootschap met betrekking tot de onderhavige belastingschulden niet (tijdig) aan haar meldingsplicht heeft voldaan. Het hof heeft, overeenkomstig het standpunt van de ontvanger, de hoogte van de aansprakelijkstelling verminderd. De Hoge Raad heeft het ingestelde cassatieberoep ongegrond verklaard onder verwijzing naar art. 81 Wet RO.

NTFR 2015/1660 - Prejudiciële vragen over aftrek hypotheekrente Spaanse eigen woning voor Nederlander met inkomsten in Nederland en Zwitserland

ECLI:NL:HR:2015:1258, datum uitspraak 22-05-2015, publicatiedatum 22-05-2015
Aflevering 23, gepubliceerd op 04-06-2015 met annotatie van mr. dr. J.J.A.M. Korving
Belanghebbende is een Nederlander die woont in Spanje. In 2007 is hij buitenlands belastingplichtige voor de IB/PVV. Belanghebbende bezit in Spanje een eigen woning waarvoor hij hypotheekrente betaalt. Beoordeeld naar Nederlands fiscaal recht geniet hij negatieve inkomsten uit eigen woning. Belanghebbende geniet geen positieve inkomsten uit Spaanse bronnen maar wel inkomsten uit eigen bv’s uit Nederland (60%) en Zwitserland (40%) voor werkzaamheden die belanghebbende over de hele wereld verricht. Belanghebbende stelt dat hij, zonder dat daarvoor een beroep nodig is op de keuzeregeling van art. 2.5 Wet IB 2001, op grond van het recht van de EU (Schumacker-jurisprudentie) aanspraak heeft op aftrek in Nederland van de op de eigen woning in Spanje betrekking hebbende hypotheekrente. De inspecteur is van oordeel dat belanghebbende slechts aanspraak heeft op aftrek van de hypotheekrente als hij kiest voor toepassing van art. 2.5 Wet IB 2001. De feitenrechters hebben de inspecteur in het gelijk gesteld. De Hoge Raad oordeelt dat de gedachtegang van het arrest Schumacker niet alleen betrekking heeft op het vrije verkeer van werknemers maar ook van zelfstandigen zoals belanghebbende. Een verschil met de situatie van Schumacker is dat belanghebbende zijn inkomsten niet geheel in één andere lidstaat verwerft. Voor de Hoge Raad rijzen onder meer de volgende vragen:

NTFR 2015/1661 - Nederland mag niet heffen over partiële compensatie Europees Octrooibureau

ECLI:NL:RBDHA:2015:2247, datum uitspraak 26-02-2015, publicatiedatum 14-04-2015
Aflevering 23, gepubliceerd op 04-06-2015 met annotatie van mr. S.R. Pancham
Belanghebbende is geruime tijd in dienst geweest bij het Europees Octrooibureau (EOB). In 2009 ontving hij naast een pensioen van het EOB een partiële compensatie. De EOB keert vanaf 1 januari 2009 een partiële compensatie uit. Dit betreft een compensatie voor de extra nationale inkomstenbelasting die gepensioneerde werknemers van het EOB die voor 1 januari 2009 bij het EOB in dienst waren, moeten betalen ten opzichte van gepensioneerde werknemers van het EOB die wonen in lidstaten die geen nationale inkomstenbelasting heffen over het EOB-pensioen. Voor 1 januari 2009 keerde het EOB hiervoor een tax adjustment uit. De tax adjustment viel onder art. 16, lid 2, Protocol bij het Europees Octrooiverdrag en was daarom belast met Nederlandse inkomstenbelasting. In geschil is of Nederland ten aanzien van de door belanghebbende in 2009 ontvangen partiële compensatie heffingsbevoegd is. Volgens de rechtbank vormt de partiële compensatie een emolument in de zin van art. 16, lid 1, Protocol bij het Europees Octrooiverdrag en is daarom vrijgesteld van inkomstenbelasting. Nederland is zodoende niet heffingsbevoegd. Voorts oordeelt de rechtbank dat de wijziging van de regelgeving bevoegd was genomen.

NTFR 2015/1663 - Slechts incidentele werkzaamheden in België; verzekerd in Nederland

ECLI:NL:PHR:2015:397, datum uitspraak 31-03-2015, publicatiedatum 17-04-2015
Aflevering 23, gepubliceerd op 04-06-2015 met annotatie van mr. H.J. Noordenbos
Belanghebbende heeft de Nederlandse nationaliteit en woonde heel 2009 in België. Hij was in dat jaar in loondienst bij een werkgever in Nederland waar hij op kantoor werkte, maar hij bezocht ook klanten in Nederland en België en hij heeft in 2009 dertien dagen thuis gewerkt. Hij heeft verzocht om vrijstelling van zijn inkomen van zowel inkomstenbelasting als premieheffing volksverzekeringen omdat hij in België belast en verzekerd zou zijn. De inspecteur heeft geen vrijstellingen verleend.