Aflevering 24

Gepubliceerd op 11 juni 2015

NTFR 2015/1673 - Brief fiscale moties en toezeggingen Eerste Kamer

Aflevering 24, gepubliceerd op 11-06-2015
De staatssecretaris van Financiën heeft de Eerste Kamer een brief gestuurd met daarin de stand van zaken van de moties en toezeggingen op fiscaal terrein. Het gaat om afgedane moties en toezeggingen en om de nog openstaande. Tot de laatste behoren de stelselherziening en diverse evaluaties, waaronder de giftenaftrek.

NTFR 2015/1674 - Brief fiscale moties en toezeggingen Tweede Kamer

Aflevering 24, gepubliceerd op 11-06-2015
De staatssecretaris van Financiën heeft de Tweede Kamer een brief gestuurd met daarin de stand van zaken van de moties en toezeggingen op fiscaal terrein. Het gaat om afgedane moties en toezeggingen en om de nog openstaande. Bij de nog openstaande gaat de staatssecretaris onder meer in op internationaal fiscaal beleid, emigratie van aanmerkelijkbelanghouders en de VAR.

NTFR 2015/1677 - Goedkeurende beleidsregel over aftrek Belgische Rijksbijdrage sociale zekerheid van toepassing op element 'pensioenen' voor Belgische ondernemer

ECLI:NL:HR:2015:850, datum uitspraak 10-04-2015, publicatiedatum 10-04-2015
Aflevering 24, gepubliceerd op 11-06-2015 met annotatie van mr. drs. A.C.M. Kuypers
Belanghebbende, een in België wonende Belg, is vennoot in een Nederlandse vof. Hij verricht als ondernemer werkzaamheden in Nederland en in België. Belanghebbende heeft geopteerd voor binnenlandse belastingplicht. Hij is in België verplicht verzekerd ingevolge het sociaal statuut der zelfstandigen van het RSVZ. Hij heeft bijdragen voldaan aan Sociaal Verzekeringsfonds in België, dat deze bijdragen heeft doorbetaald aan Belgische overheidsfondsen. De %-verdeling van de bijdragen is als volgt: kinderbijslag 20%; geneeskundige verzorging 20%; ziekte en invaliditeit 10%; pensioenen 45%; rest 5%. In een beleidsregel van de staatssecretaris (Besluit) zijn bepaalde goedkeuringen opgenomen met betrekking tot ‘de aftrek’ van Belgische Rijksbijdrage Sociale Zekerheid (RSZ). Hof Den Haag (5 november 2014, nrs. 11/00908 en 11/00909, NTFR 2014/2166) heeft de vraag of de bijdragen, voor zover deze zien op de elementen ‘ziekte en invaliditeit’, ‘pensioenen’ en ‘rest’, aftrekbaar zijn, ontkennend beantwoord. Voor het onderdeel ‘pensioenen’ houdt de hofuitspraak in cassatie echter geen stand.

NTFR 2015/1678 - A-G Wattel concludeert tot het stellen van prejudiciële vragen over verzekeringsplicht voor tijdelijk met onbetaald verlof zijnde werkneemster die in die periode als ski-lerares in Oostenrijk werkt

ECLI:NL:PHR:2015:491, datum uitspraak 31-03-2015, publicatiedatum 24-04-2015
Aflevering 24, gepubliceerd op 11-06-2015 met annotatie van mr. J.C.L.M. Fijen
Belanghebbende is met haar Nederlandse werkgever onbetaald verlof overeengekomen voor de periode 1 december 2008 tot en met 28 februari 2009. Tijdens haar verlof heeft zij in loondienst gewerkt als skilerares voor een Oostenrijkse Skischule. Belanghebbende acht zich gedurende het onbetaald verlof in Nederland vrijgesteld van premieplicht, omdat zij verzekerd zou zijn in Oostenrijk. De inspecteur heeft het Oostenrijkse inkomen in mindering gebracht op het premie-inkomen, maar geen volledige premievrijstelling verleend voor januari/februari 2009.

NTFR 2015/1679 - Gesplitste sectorindeling van gemeenten mogelijk

ECLI:NL:PHR:2015:684, datum uitspraak 12-05-2015, publicatiedatum 29-05-2015
Aflevering 24, gepubliceerd op 11-06-2015 met annotatie van mr. J.D. Schouten
Belanghebbende (de gemeente Rotterdam) is bij de uitvoering van de Wet sociale werkvoorziening (WSW) de werkgever van de WSW’ers. Voor de premieheffing werknemersverzekeringen waren haar WSW-dienstonderdelen ingedeeld in sector 67 (Werk en (re-)integratie). Voor haar overige werkgevershoedanigheden was zij ingedeeld in sector 64 (Overheid; provincies, gemeenten en waterschappen). De inspecteur heeft haar per 1 januari 2014 voor al haar werkgevershoedanigheden ingedeeld in sector 64, waardoor haar gesplitste sectoraansluiting eindigde.

NTFR 2015/1680 - Voor sectorindeling uitzendbureaus is niet aard van werkzaamheden bepalend, maar aard van arbeidsovereenkomsten

ECLI:NL:PHR:2015:679, datum uitspraak 12-05-2015, publicatiedatum 29-05-2015
Aflevering 24, gepubliceerd op 11-06-2015 met annotatie van mr. J.D. Schouten
Belanghebbende (X bv) stelt personeel ter beschikking aan haar enige opdrachtgever en aandeelhouder, de gemeente Q. Zij neemt alleen door de gemeente geselecteerde personen in dienst, die veelal enige ‘afstand tot de arbeidsmarkt’ hebben. De arbeidsovereenkomsten bevatten geen uitzendbeding. De belanghebbende was ingedeeld in sector 45 (Zakelijke dienstverlening III), maar wenste indeling in sector 66 (Overheid, overige instellingen). De inspecteur heeft haar ingedeeld in sector 52 (Uitzendbedrijven).

NTFR 2015/1681 - Eerste Kamer neemt wetsvoorstel Versnelde verhoging AOW-leeftijd aan

Aflevering 24, gepubliceerd op 11-06-2015
De Eerste Kamer heeft het wetsvoorstel ‘Versnelde verhoging AOW-leeftijd’ aangenomen. Daarbij zijn twee moties ingediend waarvan er een is ingetrokken en een is aangehouden. Door de wet wordt de AOW-leeftijd vanaf 2016 in stappen van drie maanden verhoogd en vanaf 2018 in stappen van vier maanden. Vanaf 2022 wordt de AOW-leeftijd gekoppeld aan de levensverwachting. Met dit wetsvoorstel geeft het kabinet uitvoering aan het regeerakkoord.

NTFR 2015/1684 - Auto is niet verstrekt in verband met het verrichten van werkzaamheden

ECLI:NL:HR:2015:1469, datum uitspraak 05-06-2015, publicatiedatum 05-06-2015
Aflevering 24, gepubliceerd op 11-06-2015
Aan belanghebbende, X bv, is over het tijdvak 1 januari 2007 tot en met 31 december 2008 een naheffingsaanslag LB/PVV opgelegd. B is in loondienst bij belanghebbende. Aan B is op 17 augustus 2007 een auto ter beschikking gesteld door E bv. Op die datum bestond er geen aandeelhoudersrelatie tussen belanghebbende en B. Op 3 oktober 2008 heeft D bv de aandelen in belanghebbende (terug)gekocht. De aandelen in D bv worden gehouden door E bv, waarvan alle aandelen worden gehouden door B. In geschil is of in de opgelegde naheffingsaanslag terecht de bijtelling privégebruik auto over de periode van 3 oktober 2008 tot en met 31 december 2008 is meegenomen. Hof Arnhem-Leeuwarden (NTFR 2014/2882) heeft overwogen dat blijkens de totstandkomingsgeschiedenis van art. 13bis, lid 1, Wet LB 1964 ‘het ter beschikking gesteld hebben gekregen’ gelijkstaat aan het mogen gebruiken van de auto vanaf het moment van terbeschikkingstelling. Het hof heeft vastgesteld dat B op 17 augustus 2007 in dienstbetrekking werkzaamheden ten behoeve van belanghebbende verrichte, maar dat er tussen hen geen aandeelhoudersrelatie bestond. Vaststaat ook dat in de arbeidsovereenkomst, zoals gewijzigd op 5 juli 2005, expliciet is opgenomen dat belanghebbende aan B geen auto ter beschikking zal stellen. Door de verwerving van de aandelen in belanghebbende door D bv op 3 oktober 2008 is een concernverband tussen E bv en belanghebbende ontstaan. Vanaf dat moment is weliswaar de terbeschikkingstelling van de auto door E bv gecontinueerd, evenwel zonder dat bij die gelegenheid een wijziging in de arbeidsovereenkomst is overeengekomen of beoogd. Reeds daarom kan bezwaarlijk zonder meer worden aangenomen dat met de enkele verwerving van de aandelen in belanghebbende de auto vanaf dat moment geacht moet worden niet langer op grond van privé-overwegingen, maar in verband met het verrichten van werkzaamheden ten behoeve van belanghebbende ter beschikking is gesteld. HR 1 november 2000, nr. 361, NTFR 2000/1621 doet daaraan naar het oordeel van het hof niet af. In het onderhavige geval is, anders dan in het door de Hoge Raad berechte geval, geen sprake van een situatie waarin een werknemer in verband met zijn dienstbetrekking een voordeel geniet van een ander dan de werkgever.

NTFR 2015/1686 - Hofoordeel dat aftrek van levensonderhouduitgaven van studerende zoon met banktegoed is toestaan is onvoldoende gemotiveerd

ECLI:NL:HR:2015:1358, datum uitspraak 29-05-2015, publicatiedatum 29-05-2015
Aflevering 24, gepubliceerd op 11-06-2015 met annotatie van mr. P.T. van Arnhem
Een 27-jarige zoon van belanghebbende was in 2009 uitwonend student. In het eerste kwartaal heeft hij een studielening ontvangen. Voorts heeft de zoon tot en met mei 2009 een stagevergoeding van € 1336 ontvangen. Overige inkomsten in 2009 waren er niet. De maandelijkse kosten van de zoon bedroegen in 2009 € 1000. Op 1 januari 2009 beschikte de zoon over een banktegoed van € 21.459 en op 31 december 2009 van € 19.800. Eind 2009 had de zoon een studieschuld aan de IB-groep van € 66.525. Hof Arnhem-Leeuwarden 24 juni 2014, nr. 13/00954 (NTFR 2014/1961) heeft de door belanghebbende geclaimde aftrek wegens uitgaven voor levensonderhoud van de zoon voor het tweede tot en met vierde kwartaal van 2009 toegestaan. Volgens het hof heeft belanghebbende zich redelijkerwijs gedrongen kunnen voelen tot het doen van de uitgaven voor levensonderhoud van de zoon. Volgens de Hoge Raad leidt de uitspraak van het hof echter aan een motiveringsgebrek. Een banktegoed van een kind dat hem in staat stelt zelf in zijn levensonderhoud te voorzien staat volgens de Hoge Raad in beginsel in de weg aan aftrek van levensonderhouduitgaven, tenzij bijzondere omstandigheden voor het kind aantasting van zijn banktegoed dermate bezwaarlijk doen zijn dat de ouder zich redelijkerwijs gedrongen heeft kunnen voelen deze aantasting te voorkomen door de uitgaven voor zijn rekening te nemen en te laten. Het hof heeft niet vastgesteld dat de gevraagde aftrek betrekking heeft op onmiddellijke verlichting van betalingsmoeilijkheden van de zoon en de door het hof gegeven vaststellingen kunnen niet het oordeel dragen dat bijzondere omstandigheden meebrengen dat (verdere) aantasting van het banktegoed te bezwaarlijk is.

NTFR 2015/1687 - Terechte correctie eigenwoningschuld en kapitaalverzekeringen

ECLI:NL:GHAMS:2015:419, datum uitspraak 29-01-2015, publicatiedatum 30-03-2015
Aflevering 24, gepubliceerd op 11-06-2015 met annotatie van mr. P.T. van Arnhem
Belanghebbende koopt met zijn echtgenote in 1995 een eigen woning die zij verbouwen in de periode 2007-2010. In het jaar 2002 of 2003 kopen zij een vakantiewoning in Frankrijk. Aan belanghebbende en zijn echtgenote is een aantal hypothecaire leningen verstrekt en belanghebbende heeft ook twee kapitaalverzekeringen afgesloten. In de aangifte IB 2008 geeft belanghebbende een eigenwoningschuld aan van € 646.070 en trekt hij een post aan rente af van € 32.832. De inspecteur stelt de eigenwoningschuld naar beneden bij en dientengevolge ook het bedrag aan aftrekbare rente. Voorts neemt de inspecteur de waarde van de kapitaalverzekeringen volledig in aanmerking in box 3. Met Rechtbank Noord-Holland is het hof van oordeel dat het niet aannemelijk is dat uit de twee hypothecaire leningen liquide middelen zijn overgebleven voor de verbouwingen in 2007 en 2008. De schuld is dus dienaangaande niet aangegaan voor verbetering of onderhoud van de eigen woning. Belanghebbende voldoet niet aan het oogmerkvereiste zodat de renteaftrek daarom terecht is beperkt tot € 28.583. Het hof oordeelt vervolgens dat de kapitaalverzekeringen van belanghebbende niet kwalificeren als kapitaalverzekeringen eigen woning, maar als kapitaalverzekeringen waarop in box 3 niet de vrijstelling tot een bedrag van € 123.428 van toepassing is.

NTFR 2015/1688 - Aanslagen aan ontkennende bankrekeninghouder terecht opgelegd

ECLI:NL:GHAMS:2015:1092, datum uitspraak 12-02-2015, publicatiedatum 30-03-2015
Aflevering 24, gepubliceerd op 11-06-2015 met annotatie van mr. J.A.W. Vrolijks
Naar aanleiding van gegevens ontvangen van de Duitse autoriteiten legt de inspecteur IB- en VB-navorderingsaanslagen op aan belanghebbende. Belanghebbende ontkent dat hij in Duitsland een bankrekening heeft aangehouden. Hof Amsterdam oordeelt dat het vermoeden van de inspecteur, dat belanghebbende ook na november 1997 een buitenlandse bankrekening heeft aangehouden gerechtvaardigd is. Het hof overweegt daarbij onder andere dat belanghebbende het tegoed dat hij in Zwitserland bij de Deutsche Bank aanhield in november 1997 naar een filiaal in Emmerich heeft overgemaakt. Verder wijst het hof erop dat belanghebbende geen enkel document heeft overgelegd waaruit blijkt dat het Duitse banktegoed op een Nederlandse bankrekening is ontvangen, of anderszins is aangewend. Ook acht het hof van belang dat het om een aanzienlijk tegoed ging. Het hof rekent de helft van het vermogen aan zijn echtgenote toe.

NTFR 2015/1689 - Jonggehandicaptenkorting vereist niet daadwerkelijk genieten Wajong-uitkering

ECLI:NL:GHARL:2015:1564, datum uitspraak 04-03-2015, publicatiedatum 09-03-2015
Aflevering 24, gepubliceerd op 11-06-2015
Belanghebbende heeft een blijvende aangeboren lichamelijke handicap, is voor 80-100% afgekeurd en had vanaf zijn achttiende jaar tot 1 januari 1992 recht op een AAW-uitkering. De wettelijke AAW-uitkering is per 1 januari 1998 vervangen door de Wajong-uitkering. Belanghebbende heeft een aantal jaren in loondienst gewerkt, maar kon mede wegens zijn handicap de desbetreffende werkzaamheden niet meer uitvoeren. Doordat hij in loondienst heeft gewerkt, heeft hij recht gekregen op een WAO-uitkering. Belanghebbende ontvangt daarom geen Wajong-uitkering. Belanghebbende heeft in zijn aangifte in de IB/PVV voor het jaar 2010 vermeld dat hij naar zijn mening voldoet aan de voorwaarden voor toepassing van de zogeheten jonggehandicaptenkorting in de zin van art. 8.16a Wet IB 2001. De inspecteur heeft de aanslag opgelegd zonder toepassing van de jonggehandicaptenkorting. De rechtbank heeft het hiertegen gerichte beroep ongegrond verklaard. Het hof stelt voorop dat bij wet van 18 december 2003 in art. 8.16a Wet IB 2001 de woorden ‘een uitkering geniet op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten’ zijn vervangen door: ‘op grond van hoofdstuk 2, afdeling 1, van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten recht heeft op toekenning van een uitkering’. Blijkens de toelichting op het amendement dat tot die wetswijziging heeft geleid, hebben de indieners ervan beoogd te bewerkstelligen dat personen die op grond van de wet wel recht hebben op een Wajong-uitkering, maar aan wie deze niet wordt uitgekeerd wegens een samenloop met een andere uitkering, of omdat te veel ander inkomen uit arbeid wordt genoten, toch in aanmerking komen voor de jonggehandicaptenkorting. Uit de in het geding gebrachte brieven van het UWV aan belanghebbende van 21 juni 2013 en 14 februari 2014 volgt dat belanghebbende door het UWV wordt aangemerkt als jonggehandicapte en recht heeft op een Wajong-uitkering. Dat die uitkering door hem niet is genoten, werd niet veroorzaakt doordat hij geen recht op een zodanige uitkering zou hebben, maar doordat hij recht had op een WAO-uitkering. Hieruit volgt dat belanghebbende in aanmerking komt voor toepassing van de jonggehandicaptenkorting.

NTFR 2015/1690 - Besluit over toepassing partnerregeling in opvangsituaties

Aflevering 24, gepubliceerd op 11-06-2015
De staatssecretaris van Financiën heeft een beleidsbesluit gepubliceerd waarin hij onder voorwaarden goedkeurt dat in bepaalde opvangsituaties geen sprake is van partnerschap voor de inkomstenbelasting en voor de toeslagen. De goedkeuring vloeit voort uit de behandeling van het Belastingplan 2015 en geldt voor het belasting- en berekeningsjaar 2015. Het is de bedoeling dat de goedkeuring met ingang van 1 januari 2016 een wettelijke grondslag heeft.

NTFR 2015/1691 - Aan Zwitserse dochtermaatschappij betaalde marketingvergoeding vormt informeel kapitaal

ECLI:NL:GHARL:2015:2295, datum uitspraak 17-03-2015, publicatiedatum 03-04-2015
Aflevering 24, gepubliceerd op 11-06-2015 met annotatie van dr. mr. M van Dun
Belanghebbende, moedermaatschappij van een fiscale eenheid, heeft een 100%-belang in een Zwitserse AG. De activiteiten van de AG zijn in 2006 beëindigd. A is de bestuurder van belanghebbende. In 2007 en 2008 heeft belanghebbende kasuitgaven gedaan ter voldoening van de declaraties van A. Voorts heeft belanghebbende kosten in aanmerking genomen ter zake van een marketingvergoeding die aan de Zwitserse AG is betaald. De inspecteur heeft een groot deel van de kasuitgaven alsmede de marketingvergoeding niet als zakelijke kosten in aftrek aanvaard. Voorts heeft hij met toepassing van de foutenleer door belanghebbende in het verleden toegepaste afschrijvingen op het in eigen beheer gestichte bedrijfspand gecorrigeerd. Het hof is van oordeel dat, nu A geen aandeelhouder is, de kasuitgaven als zakelijk moeten worden bestempeld. Dat geldt echter niet voor de marketingvergoeding. Volgens het hof is die vergoeding door belanghebbende verstrekt in haar hoedanigheid van aandeelhouder. Het gaat volgens het hof om storting van informeel kapitaal. Met betrekking tot het bedrijfspand acht het hof aannemelijk dat belanghebbende te zijner tijd uit eigen hoofde tot sloop en nieuwbouw zal overgaan. Alsdan is niet in geschil dat de correctie ter zake van de afschrijving dient te vervallen.

NTFR 2015/1692 - Recht op teruggaaf als vergoeding niet is en niet zal worden ontvangen

ECLI:NL:HR:2015:1357, datum uitspraak 29-05-2015, publicatiedatum 29-05-2015
Aflevering 24, gepubliceerd op 11-06-2015 met annotatie van mr. A.J. Blank
Belanghebbende heeft een licentieovereenkomst gesloten met G voor het gebruik van een merknaam voor een bedrag van € 18.000.000 plus € 3.420.000 aan omzetbelasting. Op een factuur van 30 maart 2006 heeft belanghebbende voornoemde bedragen vermeld. Belanghebbende heeft het bedrag aan omzetbelasting op aangifte voldaan. G heeft dit bedrag in haar aangifte omzetbelasting in aftrek gebracht. G heeft van het in rekening gebrachte bedrag € 10.420.000 betaald. Het resterende bedrag van € 11.000.000 heeft G niet betaald. Medio 2008 heeft belanghebbende G in gebreke gesteld. G heeft te kennen gegeven dat de overeenkomst in stand blijft ondanks het nog niet betaald zijn van termijnen. In november 2008 heeft belanghebbende een creditfactuur verstuurd voor € 6.500.000 vermeerderd met € 1.037.815. In de begeleidende brief bevestigt belanghebbende dat door het uitreiken van de creditfactuur haar vordering voor een bedrag van € 6.500.000 teniet gaat. Belanghebbende claimt teruggaaf van het bedrag van € 1.037.815. De inspecteur heeft de teruggaaf geweigerd. Hof Arnhem-Leeuwarden 18 juni 2013, nr. 12/00304 (NTFR 2013/1963) heeft geoordeeld dat die weigering terecht is. Belanghebbende heeft namelijk niet aannemelijk gemaakt dat de licentieovereenkomst uiterlijk in het vierde kwartaal 2008 rechtsgeldig is beëindigd. Evenmin is aannemelijk dat in het vierde kwartaal 2008 een prijsvermindering is verleend. De Hoge Raad casseert de hofuitspraak. Een teruggaaf wordt op verzoek verleend voor zover de vergoeding niet is en niet zal worden ontvangen. Niet noodzakelijk is dat de overeenkomst is ontbonden of beëindigd en evenmin dat achteraf een prijsvermindering is verleend. De weigering van een teruggaaf kan dus niet daarop zijn gebaseerd. Na verwijzing moet worden onderzocht of aannemelijk is dat belanghebbende de in geding zijnde betalingstermijnen niet meer zou ontvangen. Daarvoor is onvoldoende dat belanghebbende heeft laten weten dat zij afziet van het vorderen van de litigieuze betalingstermijnen, indien, zoals de Inspecteur heeft gesteld, belanghebbende tot het afzien daarvan enkel bereid was als ook de overeenkomst daarmee was beëindigd.

NTFR 2015/1693 - Hoge Raad stelt prejudiciële vraag in zaak 'bredescholenconstuctie' gemeente Woerden

ECLI:NL:HR:2015:1355, datum uitspraak 29-05-2015, publicatiedatum 29-05-2015
Aflevering 24, gepubliceerd op 11-06-2015 met annotatie van mr. M. Soltysik
De gemeente Woerden heeft scholen laten bouwen en deze voor een fractie van de voortbrengingskosten geleverd aan een stichting die de schoolgebouwen vervolgens aan de gebruikers ter beschikking stelt. In Woerden betreft het de bouw van gebouwen (‘brede scholen’) waarin zowel een school wordt gehuisvest als andere organisaties, zoals zorginstellingen, een kinderopvangcentrum, een bibliotheek en sportaccommodaties. De stichting verhuurt de sportcentra met gebruikmaking van de optie voor belaste verhuur, de overige verhuur geschiedt vrijgesteld van omzetbelasting.

NTFR 2015/1695 - Vrijstelling beheer beleggingsfondsen onder voorwaarden ook voor vastgoedfondsen

Aflevering 24, gepubliceerd op 11-06-2015 met annotatie van mr. A.J. Blank
Tot de fiscale eenheid X behoort A Beheer nv (hierna: A). A heeft in 1996 diensten verricht ten behoeve van drie vennootschappen die door een aantal pensioenfondsen zijn opgericht en actief zijn in de aan- en verkoop alsmede de exploitatie van onroerende zaken. Deze vennootschappen hadden geen personeel in dienst. A verrichtte op grond van overeenkomsten de volgende werkzaamheden:

NTFR 2015/1697 - Verordening rioolheffing 2013 gemeente Amersfoort is niet onverbindend wegens overschrijding 'opbrengstlimiet'

ECLI:NL:GHARL:2015:2573, datum uitspraak 08-04-2015, publicatiedatum 17-04-2015
Aflevering 24, gepubliceerd op 11-06-2015 met annotatie van mr. B.S. Kats
Belanghebbende, eigenaar en gebruiker van een bedrijfspand, is aangeslagen in de rioolheffing van de gemeente Amersfoort. Belanghebbende stelt dat de Verordening rioolheffing 2013 van die gemeente onverbindend is, omdat de baten van de rioolheffing de lasten ter zake zouden overtreffen. De geraamde baten bedragen € 10.280.000, de geraamde lasten € 10.330.000. In het bedrag van de geraamde lasten is begrepen een dotatie aan het Fonds Openbare Ruimte (het FOR).

NTFR 2015/1698 - Legesverordening 2012 van gemeente Dantumadiel onverbindend

ECLI:NL:RBNNE:2015:1949, datum uitspraak 21-04-2015, publicatiedatum 06-05-2015
Aflevering 24, gepubliceerd op 11-06-2015 met annotatie van mr. R. van den Berg MRE
Wegens de aanvraag van een omgevingsvergunning in 2012 voor de bouw van twee woningen is aan belanghebbende een aanslag leges van € 17.082,15 opgelegd. In geschil is of de opbrengstlimiet is overschreden. Belanghebbende heeft gesteld dat de legesverordening 2012 onverbindend is omdat de ramingen niet terug te voeren zijn op de gemeentebegroting. De rechtbank stelt belanghebbende in het gelijk. De rechtbank heeft daartoe onderzocht of de heffingsambtenaar voldoende inzicht in de betreffende ramingen heeft verschaft. Deze ramingen moeten berusten op gegevens omtrent geraamde baten en lasten in de gemeentebegroting voor het jaar 2012, dan wel op gegevens die op de geraamde baten en lasten in die begroting zijn terug te voeren. Met het enkel overleggen van cijfers zoals opgenomen in een rapport van een belastingadvieskantoor heeft de heffingsambtenaar niet inzichtelijk gemaakt hoe deze cijfers aansluiten bij of herleidbaar zijn naar de begrotingscijfers. In tegenstelling tot Hof Arnhem-Leeuwarden 28 januari 2014, nr. 13/00081, NTFR 2014/1253 waar de opbrengstlimiet van de legesverordening van het jaar 2011 in geschil was en de heffingsambtenaar wel aannemelijk heeft gemaakt dat de cijfers zijn terug te voeren op de begroting 2011, is de heffingsambtenaar hierin niet geslaagd voor het jaar 2012. De heffingsambtenaar heeft onvoldoende inzicht verschaft in de ramingen. Nu niet de vereiste inlichtingen zijn verstrekt, kan niet worden nagegaan of er posten zijn die niet dienden ter dekking van kosten waarvoor rechten mogen worden geheven en zo ja, welke posten dat zijn en in welke mate de opbrengstlimiet is overschreden. De rechtbank kan daarom niet volstaan met een vermindering van de aanslag wegens partiële onverbindendheid. De rechtbank verklaart de gehele wijzigingsverordening onverbindend en vernietigt de aanslag.

NTFR 2015/1699 - Bij samenhangende bezwaarschriften slechts recht op één dwangsom voor niet tijdig beslissen

ECLI:NL:HR:2015:1352, datum uitspraak 29-05-2015, publicatiedatum 29-05-2015
Aflevering 24, gepubliceerd op 11-06-2015 met annotatie van mr. E.C.G. Okhuizen
Aan belanghebbende zijn in één geschrift twee WOZ-beschikkingen bekend gemaakt ter zake van twee onder een kap gelegen woningen. Hiertegen heeft belanghebbende bij afzonderlijke geschriften bezwaar gemaakt. Tien maanden later heeft belanghebbende de heffingsambtenaar in gebreke gesteld. Vier weken nadien heeft de heffingsambtenaar alsnog in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar gedaan. Aan belanghebbende is slechts eenmaal een dwangsom toegekend van € 280 voor het niet tijdig beslissen. Naar het oordeel van de Hoge Raad is dit terecht. Het gaat immers om twee aanvragen (bezwaarschriften) die gelijktijdig zijn gedaan en een zodanige samenhang vertonen dat slechts één dwangsom kan worden verbeurd.

NTFR 2015/1700 - Vermelding onjuist postbusadres van Hoge Raad voor rekening van belanghebbende: cassatieberoep niet-ontvankelijk

ECLI:NL:HR:2015:1366, datum uitspraak 29-05-2015, publicatiedatum 29-05-2015
Aflevering 24, gepubliceerd op 11-06-2015 met annotatie van mr. dr. N. Djebali
De hofuitspraak (Hof Den Haag 8 januari 2014, nr. 11/00354) is op 8 januari 2014 aan belanghebbende verzonden. In die uitspraak is het juiste postbusadres van de Hoge Raad vermeld voor een eventueel cassatieberoep. Op 17 februari 2014 is door belanghebbende per aangetekende post een cassatieberoepschrift verzonden naar de Hoge Raad, maar met een onjuiste vermelding van het postbusadres. Op 19 februari 2014 is dit poststuk door PostNL geretourneerd aan belanghebbende, die het poststuk vervolgens nogmaals op 20 februari 2014 heeft verzonden naar het juiste postbusadres van de Hoge Raad, waar het op 21 februari 2014 is ontvangen. De Hoge Raad verklaart het cassatieberoep niet-ontvankelijk wegens termijnoverschrijding. De onjuiste adressering komt namelijk voor risico van belanghebbende.

NTFR 2015/1701 - Belanghebbende maakt niet aannemelijk dat hij niet is gerechtigd tot opgeheven KB-Luxrekening

ECLI:NL:GHDHA:2015:973, datum uitspraak 08-04-2015, publicatiedatum 28-04-2015
Aflevering 24, gepubliceerd op 11-06-2015 met annotatie van mr. N. ten Broek
Aan belanghebbende zijn met betrekking tot een KB-Luxrekening diverse aanslagen en boetes van 100% opgelegd. Belanghebbende is rekeninghouder geweest van een in 2002 opgeheven KB-Luxrekening die op zijn naam en die van zijn in 2013 overleden moeder stond. Volgens belanghebbende was uitsluitend zijn moeder gerechtigd tot het saldo van die rekening. In geschil was of de KB-Luxcorrecties en de boetes terecht waren. Het hof oordeelt, net als de rechtbank, dat belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij niet tot de KB-Luxrekening was gerechtigd. Belanghebbende heeft geen gegevens verstrekt omtrent de onderlinge gerechtigdheid tussen de moeder en belanghebbende. Daarnaast heeft belanghebbende niet aannemelijk gemaakt dat hij voor de jaren na de opheffing van de rekening niet kon beschikken over de gelden van de rekening. Het hof hecht geen geloof aan de verklaring van de moeder dat zij het geld heeft opgemaakt. Het hof oordeelt dat belanghebbende niet de vereiste aangifte heeft gedaan, aangezien belanghebbende een flink gedeelte aan vermogen boven het heffingvrij vermogen niet heeft aangegeven. Het hof concludeert, net als de rechtbank, tot omkering van de bewijslast. Het hof volgt verder de oordelen van de rechtbank op het punt van de redelijke schatting en de boetes.

NTFR 2015/1702 - Ondanks beperking bevoegdheden in statuten is rechtsgeldig compromis tot stand gekomen

ECLI:NL:RBGEL:2015:2771, datum uitspraak 23-04-2015, publicatiedatum 23-04-2015
Aflevering 24, gepubliceerd op 11-06-2015 met annotatie van mr. P.G.M. Jansen
De activiteiten van belanghebbende (X bv) bestaan uit het aan- en verkopen van rundvee alsmede uit verhuur van machines. De aandelen van X bv zijn in handen van B bv. Deze bv is tevens bestuurder van belanghebbende. De bestuurders van B bv zijn C (alleen/zelfstandig bevoegd), D (gezamenlijk bevoegd met andere bestuurders) en E (alleen/zelfstandig bevoegd). D heeft de adviseur van X bv een volmacht verstrekt voor diverse handelingen. Tijdens een boekenonderzoek is met de adviseur van belanghebbende afgesproken dat een omzetbelastingcorrectie wordt aangebracht van € 5.000 per jaar, in totaal € 25.000. In geschil is of tussen X bv en de inspecteur een compromis tot stand is gekomen.

NTFR 2015/1704 - Keuze van ontvanger om slechts inleners vanaf € 5.000 aansprakelijk te stellen is in strijd met het gelijkheidsbeginsel

ECLI:NL:GHDHA:2015:1470, datum uitspraak 03-06-2015, publicatiedatum 10-06-2015
Aflevering 24, gepubliceerd op 11-06-2015 met annotatie van mr. A.E.H. van der Voort Maarschalk
Belanghebbende drijft onder de naam X bv een onderneming. Belanghebbende heeft de personeelsadministratie uitbesteed aan A bv en heeft daartoe een inleenovereenkomst gesloten. Belanghebbende heeft in 2004 en 2005 personeel ingeleend van A bv. A bv is in de betreffende jaren in gebreke gebleven voor betaling van de omzetbelasting en de loonbelasting en heeft de naheffingsaanslagen niet betaald. A bv is in oktober 2005 failliet verklaard. Uit het faillissement van A bv heeft de ontvanger geen uitkering ontvangen. Namens de ontvanger is bij A bv een onderzoek ingesteld teneinde na te gaan welke inleners op grond van art. 34 Invorderingswet 1990 aansprakelijk kunnen worden ingesteld. Namens de ontvanger is bij belanghebbende een onderzoek ingesteld in het kader van inlenersaansprakelijkheid. Bij beschikking heeft de ontvanger belanghebbende tot een bedrag van € 14.330 aansprakelijk gesteld voor de door A bv niet betaalde loonbelasting en omzetbelasting. Belanghebbende heeft in appel een beroep gedaan op het gelijkheidsbeginsel. Uit de stukken en ter zitting komt naar voren dat de ontvanger alleen bij niet-betaalde bedragen per inlener vanaf € 5.000 de inleners heeft aangesproken. De ontvanger heeft ter zitting verklaard dat het gaat om 58 inleners. Het aantal inleners dat niet is aangesproken bedroeg ten minste een paar honderd. De beslissing voor het maken van dit onderscheid is genomen door de mensen die de controle hebben uitgevoerd en hing samen met capaciteitsproblemen bij de ontvanger. Van de bedoelde 58 inleners is per individuele ondernemer bekeken wat kon worden verhaald. Er was sprake van faillissementen en beëindiging van de werkzaamheden. De vorderingen zijn ingebracht in de faillissementen maar dit heeft niet tot betaling geleid. Circa 35 inleners zijn uiteindelijk aansprakelijk gesteld. Hiervan heeft een gedeelte betaald, al dan niet na het doorlopen van de bezwaarprocedure. Uiteindelijk is door zes van hen beroep aangetekend, waaronder belanghebbende. De zaak van belanghebbende is de enige zaak waarin hoger beroep is ingesteld. Het hof overweegt dat uit de jurisprudentie van de Hoge Raad volgt dat een beroep op het gelijkheidsbeginsel onder meer slaagt indien toepassing van een door het bestuursorgaan gevoerd begunstigend beleid ten onrechte achterwege is gebleven dan wel een dergelijk beleid ten onrechte wordt gevoerd (vergelijk HR 12 april 2013, nr. 12/01372, NTFR 2013/964). Naar het oordeel van het hof moeten alle inleners van A bv als behorend tot één en dezelfde groep worden beschouwd. Voor de vraag of een inlener aansprakelijk kan worden gesteld is, bezien vanuit de Invorderingswet 1990, de omvang van het bedrag waarvoor een eventuele aansprakelijkheid geldt niet van belang. Hieruit volgt dat de ontvanger door de toepassing van het door hem in dezen gevoerde beleid het gelijkheidsbeginsel schendt. Dat het beleid niet is gevoerd met het oogmerk van begunstiging van de inleners die aldus niet aansprakelijk worden gesteld, doet daaraan niet af. Het gaat hier om een ongelijkheid die voortkomt uit een bewust begunstigend beleid dat is gevoerd ten opzichte van een bepaalde groep en niet om een ongelijkheid die het gevolg is van een beleid dat berustte op een onjuiste opvatting van het recht. Zulks is alleen toelaatbaar indien daarvoor een redelijke rechtvaardiging bestaat. Naar het oordeel van het hof kan hetgeen de ontvanger heeft aangevoerd het gevoerde begunstigende beleid evenwel niet rechtvaardigen. Het hof is van oordeel dat de ontvanger de grens van de hem toekomende beleidsvrijheid heeft overschreden. Aanvaardbaar zou zijn een onderscheid waarbij zogenoemde bagatelzaken buiten aanmerking worden gelaten. Waarom een kosten-batenanalyse reeds bij een bedrag van € 5.000 nadelig uitpakt, heeft de ontvanger met hetgeen hij heeft aangevoerd niet inzichtelijk gemaakt.