NTFR 2016/1900 - Prejudiciële vragen over strijdigheid van behandeling valutaverlies met EU-recht
Aflevering 30, gepubliceerd op 28-07-2016 met annotatie van mr. F. van HorzenBelanghebbende, moedermaatschappij van een fiscale eenheid, heeft in 2008 en 2009 haar deelnemingen gereorganiseerd. Daarvóór hield zij alle aandelen in A UK Ltd. Zij had daarnaast een hybride vordering (fiscaal informeel kapitaal) op A UK Ltd. Deze vennootschap hield deelnemingen in andere in het Verenigd Koninkrijk gevestigde vennootschappen (de UK-groep) en middellijk een deelneming in een in Nederland gevestigde subholding (B). Die subholding had drie vorderingen op de fiscale eenheid. Na de reorganisatie hield de fiscale eenheid het belang in subholding B rechtstreeks (niet meer via de UK-groep) en het belang in A UK Ltd. niet meer rechtstreeks, maar via een Luxemburgse vennootschap A Sarl en een nieuwe Britse vennootschap C Ltd. Belanghebbende heeft valutaverliezen ten laste van haar winst gebracht, geleden bij de reorganisatie van haar Britse (indirecte) deelnemingen. De inspecteur heeft aftrek geweigerd. Hof Den Haag 13 januari 2015, nrs. 14/00254 en 14/00255 (NTFR 2015/969) stelde de inspecteur in het ongelijk. De Hoge Raad twijfelt erover of het niet in mindering kunnen brengen van het valutaverlies in strijd is met art. 49 VWEU (vrijheid van vestiging). In dat verband is van belang dat belanghebbende het valutaverlies wel in aanmerking had kunnen nemen als zij A UK Ltd. had kunnen opnemen in de fiscale eenheid. Aldus ontstaat een verschil in heffing doordat het niet mogelijk is om A UK Ltd. op te nemen in een fiscale eenheid met belanghebbende. De Hoge Raad stelt het HvJ daarom prejudiciële vragen.