NTFR 2020/2582 - Navorderingsaanslag fictieve aanmerkelijkbelangwinst terecht (art. 81.1 Wet RO)
ECLI:NL:HR:2020:1403, datum uitspraak 11-09-2020, publicatiedatum 11-09-2020
Aflevering 38, gepubliceerd op 17-09-2020 Erflater hield aandelen in A bv. In 2010 is erflater overleden. In de aangifte IB/PVV 2010 van erflater is geen inkomen uit aanmerkelijk belang aangegeven met betrekking tot de fictieve vervreemding van de aandelen. Vast staat dat belanghebbende zelf geen aandeelhouder was in de bv – de vennootschap van haar echtgenoot –, maar dat de huwelijksgemeenschap voor haar resulteerde in het hebben van een aanmerkelijk belang in die vennootschap. Hof Amsterdam 20 december 2018, nr. 17/00484, NTFR 2019/544, heeft vastgesteld dat zowel in de aangifte van belanghebbende als in de aangifte van haar echtgenoot melding wordt gemaakt van aanmerkelijk belang in de bv. Het hof is van oordeel dat de inspecteur bij het vaststellen van de aanslag niet bekend was met de omstandigheid dat tussen belanghebbende en haar echtgenoot een huwelijksgemeenschap bestond. De vermelding van het aanmerkelijk belang in de aangifte kon betekenen dat belanghebbende een aanmerkelijk belang had, maar kon evengoed betekenen dat dit het geval was voor haar echtgenoot, die het aanmerkelijk belang immers ook in zijn aangifte had vermeld. Onder deze omstandigheden is naar het oordeel van het hof geen aanleiding voor twijfel over de in de aangifte vermelde gegevens, omdat de niet onwaarschijnlijke mogelijkheid aanwezig was dat de in de aangifte opgenomen gegevens juist zijn. Met de rechtbank (Rechtbank Noord-Holland 25 augustus 2017, nr. 16/4724, NTFR 2017/2679) is het hof van oordeel dat geen sprake is van een ambtelijk verzuim.