NTFR 2009/1252 - Bouw kerk leidt tot integratieheffing vanwege vrijgestelde verhuur
ECLI:NL:PHR:2009:BI5089, datum uitspraak 29-04-2009, publicatiedatum 29-05-2009
Aflevering 23, gepubliceerd op 04-06-2009 Belanghebbende heeft als statutaire doelstelling het verkrijgen, beheren, exploiteren, bezwaren en vervreemden van registergoederen, alsmede de verkondiging van het Koninkrijk Gods en de prediking van het evangelie van Jezus Christus. Sinds 29 september 2001 exploiteert zij het ‘Multifunctioneel Centrum J' (J), een onroerende zaak met verschillende ruimten. In 2001 heeft belanghebbende in verband met het ter beschikking stellen van ruimten aan diverse huurders inkomsten gegenereerd. De verhuur geschiedde deels met en deels zonder omzetbelasting. Naar aanleiding van de bevindingen bij een bij belanghebbende ingesteld boekenonderzoek heeft de inspecteur zich op het standpunt gesteld dat belanghebbende bij de ingebruikneming van J op 29 september 2001 een 3-1-h-levering heeft verricht en legt een naheffingsaanslag op. Belanghebbende beroept zich op de in mededeling 40 (besluit van 19 december 1995, nr. VB95/4058, zoals gewijzigd bij het besluit van 24 november 2000, RTB 2000/2814) neergelegde faciliteit dat bij kortstondige verhuur aan telkens wisselende huurders ook zonder optiebeschikking belast mag worden verhuurd. Hof Den Bosch (NTFR 2008/592) heeft geoordeeld dat mededeling 40 niet van toepassing is omdat belanghebbende een aan een kerkgenootschap verbonden lichaam is en de verhuur door dergelijke lichamen is uitgesloten van toepassing van mededeling 40. Het beroep op het gelijkheidsbeginsel faalt volgens het hof, aangezien belanghebbende als met een kerkgenootschap verbonden lichaam niet in dezelfde positie verkeert als ondernemers bij wie geen sprake is van een dergelijke verbondenheid. A-G Van Hilten geeft allereerst aan dat de 3-1-h-levering wordt bepaald door, en plaatsvindt op, het tijdstip van ingebruikneming voor vrijgestelde prestaties. De advocaat-generaal geeft vervolgens aan dat 29 september 2001 heeft te gelden als de datum waarop belanghebbende heeft beschikt over J. Uit de gedingstukken noch de uitspraak van het hof blijkt echter wie er op 29 september 2001 J (als huurder) in gebruik namen. De advocaat-generaal gaat er veronderstellenderwijs vanuit dat de kerk, de Stichting D, de eenmanszaak van E en K, J op 29 september 2001 in gebruik hebben genomen. In cassatie moet ervan worden uitgegaan dat er geen schriftelijke huurcontracten zijn, dat geen verzoeken zijn ingediend om te worden uitgezonderd van de vrijstelling en dat geen verklaringen aanwezig zijn waarin huurders kenbaar maken dat zij het gehuurde voor meer dan 90% belast gebruiken. De advocaat-generaal concludeert dan ook dat aan de wettelijke voorwaarden, waaronder onroerende zaken of gedeelten daarvan belast kunnen worden verhuurd, niet is voldaan. Volgens de advocaat-generaal heeft belanghebbende op 29 september een 3-1-h-levering verricht, tenzij belanghebbende met recht een beroep doet op mededeling 40. De advocaat-generaal is echter van mening dat aan mededeling 40 niet wordt toegekomen omdat ten tijde van de ingebruikneming van J geen sprake is van kortstondige verhuur aan wisselende huurders. A-G Van Hilten geeft de Hoge Raad in overweging het beroep in cassatie ongegrond te verklaren.