NTFR 2011/2304 - Sovereign Wealth Funds, art. 2 Wet VPB 1969 en de teruggaafregeling in de dividendbelasting
Aflevering 42, gepubliceerd op 20-10-2011 geschreven door mr. R. SnoeijIn het Belastingplan 2012 wordt voorgesteld om de teruggaafregeling in de Wet op de dividendbelasting 1965 (hierna: Wet DB 1965) onder voorwaarden uit te breiden naar buiten de EU- en aangewezen EER-lidstaten (hierna ook: derde landen) gevestigde lichamen.Voorgesteld wordt om de uitbreiding op te nemen in een aan art. 10 Wet DB 1965 toe te voegen derde lid: ‘Ten aanzien van een lichaam dat is gevestigd in een bij ministeriële regeling aangewezen staat, niet zijnde een staat als bedoeld in het tweede lid, waarmee Nederland een regeling is overeengekomen die voorziet in de uitwisseling van inlichtingen, dat aldaar niet aan een belastingheffing naar de winst is onderworpen en dat, ware het in Nederland gevestigd geweest, ook alhier niet aan de heffing van de vennootschapsbelasting zou zijn onderworpen, is het eerste lid van overeenkomstige toepassing voor zover de te zijnen laste ingehouden dividendbelasting betrekking heeft op de opbrengst uit portfolio investeringen. Onder portfolio investeringen worden verstaan de investeringen die vallen onder de vrijheid van kapitaalverkeer, bedoeld in artikel 63 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en die geen directe investering vormen in de zin van artikel 64 van dat verdrag.’ Zie Belastingplan 2012, Kamerstukken II, 2011-2012, 33 003, nr. 2 (Voorstel van wet), Art. XIIIC, p. 34. Naast een mogelijke frictie van de huidige teruggaafregeling met de vrijheid van kapitaalverkeer, is de uitbreiding van de teruggaafregeling ingegeven met het oog op het verstevigen van de Nederlandse concurrentiepositie.Zie Belastingplan 2012, Kamerstukken II, 2011-2012, 33 003, nr. 3 (Memorie van toelichting), p. 38. Volgens de memorie van toelichting (hierna: MvT) zullen in de praktijk met name vrijgestelde (professionele) pensioenfondsen die zijn gevestigd in kwalificerende derde landen gebaat zijn bij de (voorgestelde) verruiming.Ibid., p. 38 en p. 113. Daarnaast wordt opgemerkt dat zogenoemde (in derde landen gevestigde) Sovereign Wealth Funds (hierna: SWF’s) of andere vrijgestelde (overheids)lichamen eventueel ook binnen de werkingssfeer van de voorgestelde uitbreiding kunnen vallen.Ibid., p. 113. SWF’s die zijn gevestigd in een EU- of aangewezen EER-lidstaat (waaronder Noorwegen), kunnen onder huidig recht al in aanmerking komen voor een teruggaaf van dividendbelasting.Zie art. 10, lid 2, Wet DB 1965. Het leeuwendeel van de SWF’s is echter gevestigd in een derde land. Onder het voorstel is voor een teruggaaf van dividendbelasting (ook) voor in derde landen gevestigde lichamen mede vereist dat zij in hun land van vestiging niet aan een belasting naar de winst zijn onderworpen, maar ook dat zij niet aan de heffing van Nederlandse vennootschapsbelasting zouden zijn onderworpen, ware zij in Nederland gevestigd geweest.Deze eisen gelden onder huidig recht ook voor in EU- of aangewezen EER-lidstaat gevestigde lichamen. De uitkomst van deze laatste toets wordt met betrekking tot SWF’s uitsluitend bepaald aan de hand van art. 2 Wet VPB 1969. In deze bijdrage zal art. 2 Wet VPB 1969 worden toegepast op SWF’s en zal in het kader van de (voorgestelde uitbreiding van de) teruggaafregeling in de dividendbelasting worden gepleit voor een uitleg van art. 2, lid 7, Wet VPB 1969 die afwijkt van de wettekst.