Aflevering 42

Gepubliceerd op 20 oktober 2011

NTFR 2011/2303 - Aanslagtermijnen en goedwillende burgers

Aflevering 42, gepubliceerd op 20-10-2011 geschreven door dr. E.B. Pechler
Hoofdstuk 7 van ‘De Fiscale agenda’, de eerder dit jaar gepubliceerde beleidsvisie van het kabinet op het Nederlandse belastingstelsel, gaat over het verkeer tussen burgers, bedrijven en Belastingdienst. Het kabinet, dat zegt de rechtszekerheid hoog in het vaandel te dragen, rept in dat hoofdstuk over een mogelijke verkorting van de navorderingstermijn voor ‘goedwillende burgers’ en voegt eraan toe dat die termijn voor ‘kwaadwillende burgers’ in elk geval niet korter zal worden (Kamerstukken II, 2010-2011, 32 740, nr. 1, p. 47). Naar aanleiding van vragen uit de Tweede Kamer over die verkorting merkt de staatssecretaris van Financiën op: ‘Over de aanpassing van de termijn in het algemeen kan ik zeggen dat het mijn uitgangspunt is om belastingheffing in de toekomst zoveel mogelijk in de actualiteit plaats te laten vinden. Aan een standaardnavorderingstermijn van vijf jaar zou dan ook geen behoefte meer bestaan.’ (Kamerstukken II, 2010-2011, 32 740, nr. 3, p. 119).

NTFR 2011/2304 - Sovereign Wealth Funds, art. 2 Wet VPB 1969 en de teruggaafregeling in de dividendbelasting

Aflevering 42, gepubliceerd op 20-10-2011 geschreven door mr. R. Snoeij
In het Belastingplan 2012 wordt voorgesteld om de teruggaafregeling in de Wet op de dividendbelasting 1965 (hierna: Wet DB 1965) onder voorwaarden uit te breiden naar buiten de EU- en aangewezen EER-lidstaten (hierna ook: derde landen) gevestigde lichamen.Voorgesteld wordt om de uitbreiding op te nemen in een aan art. 10 Wet DB 1965 toe te voegen derde lid: ‘Ten aanzien van een lichaam dat is gevestigd in een bij ministeriële regeling aangewezen staat, niet zijnde een staat als bedoeld in het tweede lid, waarmee Nederland een regeling is overeengekomen die voorziet in de uitwisseling van inlichtingen, dat aldaar niet aan een belastingheffing naar de winst is onderworpen en dat, ware het in Nederland gevestigd geweest, ook alhier niet aan de heffing van de vennootschapsbelasting zou zijn onderworpen, is het eerste lid van overeenkomstige toepassing voor zover de te zijnen laste ingehouden dividendbelasting betrekking heeft op de opbrengst uit portfolio investeringen. Onder portfolio investeringen worden verstaan de investeringen die vallen onder de vrijheid van kapitaalverkeer, bedoeld in artikel 63 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en die geen directe investering vormen in de zin van artikel 64 van dat verdrag.’ Zie Belastingplan 2012, Kamerstukken II, 2011-2012, 33 003, nr. 2 (Voorstel van wet), Art. XIIIC, p. 34. Naast een mogelijke frictie van de huidige teruggaafregeling met de vrijheid van kapitaalverkeer, is de uitbreiding van de teruggaafregeling ingegeven met het oog op het verstevigen van de Nederlandse concurrentiepositie.Zie Belastingplan 2012, Kamerstukken II, 2011-2012, 33 003, nr. 3 (Memorie van toelichting), p. 38. Volgens de memorie van toelichting (hierna: MvT) zullen in de praktijk met name vrijgestelde (professionele) pensioenfondsen die zijn gevestigd in kwalificerende derde landen gebaat zijn bij de (voorgestelde) verruiming.Ibid., p. 38 en p. 113. Daarnaast wordt opgemerkt dat zogenoemde (in derde landen gevestigde) Sovereign Wealth Funds (hierna: SWF’s) of andere vrijgestelde (overheids)lichamen eventueel ook binnen de werkingssfeer van de voorgestelde uitbreiding kunnen vallen.Ibid., p. 113. SWF’s die zijn gevestigd in een EU- of aangewezen EER-lidstaat (waaronder Noorwegen), kunnen onder huidig recht al in aanmerking komen voor een teruggaaf van dividendbelasting.Zie art. 10, lid 2, Wet DB 1965. Het leeuwendeel van de SWF’s is echter gevestigd in een derde land. Onder het voorstel is voor een teruggaaf van dividendbelasting (ook) voor in derde landen gevestigde lichamen mede vereist dat zij in hun land van vestiging niet aan een belasting naar de winst zijn onderworpen, maar ook dat zij niet aan de heffing van Nederlandse vennootschapsbelasting zouden zijn onderworpen, ware zij in Nederland gevestigd geweest.Deze eisen gelden onder huidig recht ook voor in EU- of aangewezen EER-lidstaat gevestigde lichamen. De uitkomst van deze laatste toets wordt met betrekking tot SWF’s uitsluitend bepaald aan de hand van art. 2 Wet VPB 1969. In deze bijdrage zal art. 2 Wet VPB 1969 worden toegepast op SWF’s en zal in het kader van de (voorgestelde uitbreiding van de) teruggaafregeling in de dividendbelasting worden gepleit voor een uitleg van art. 2, lid 7, Wet VPB 1969 die afwijkt van de wettekst.

NTFR 2011/2308 - Onbegrijpelijk hofoordeel dat waarde van bouwkavel niet meer bedroeg dan waarde als cultuurgrond

ECLI:NL:HR:2011:BT6843, datum uitspraak 07-10-2011, publicatiedatum 07-10-2011
Aflevering 42, gepubliceerd op 20-10-2011 met annotatie van mr. H. Roerdink
Belanghebbende dreef in het onderhavige jaar een melkveehouderij. Bij een ruilverkaveling heeft belanghebbende in september 1998 een perceel van ruim 23 ha verworven, met daarop een bouwkavel waar een dienstwoning mocht worden gebouwd. Belanghebbende heeft de bouwkavel onmiddellijk na de bedrijfsverplaatsing tot zijn privévermogen gerekend. Aan belanghebbende is op 30 maart 1999 vergunning verleend voor het bouwen van een woning, ligboxstal, varkensstal en werktuigenberging. In geschil is de waarde van de door belanghebbende verkregen bouwkavel ten tijde van de verkrijging in 1998. Belanghebbende bepleit een waarde bij bestemming bouwgrond (f 90.000), de inspecteur een waarde bij bestemming cultuurgrond (f 5.625). Na verwijzing door de Hoge Raad 25 september 2009, nr. 08/00302, (NTFR 2009/2086) heeft Hof Den Bosch 23 december 2010, nr. 09/00530 (NTFR 2011/836) geoordeeld dat moet worden uitgegaan van de waarde als cultuurgrond. De Hoge Raad casseert opnieuw. Het oordeel van het hof is onbegrijpelijk in het licht van de omstandigheid dat ten tijde van de verkrijging van de bouwkavel het bestemmingsplan reeds voorzag in de bouw van een woning daarop en de gemeente haar medewerking had toegezegd aan de verlening van een bouwvergunning voor een woning, alsmede gezien het geringe tijdsverloop tussen de verkrijging van de bouwkavel en de verlening van de bouwvergunning. Volgt vernietiging en verwijzing.

NTFR 2011/2309 - Belastingadviseur met één opdrachtgever is ondernemer

ECLI:NL:GHAMS:2011:BR4709, datum uitspraak 09-06-2011, publicatiedatum 10-08-2011
Aflevering 42, gepubliceerd op 20-10-2011 met annotatie van dr. A. Rozendal
Belanghebbende verricht werkzaamheden als belastingadviseur en heeft daartoe een maatschap opgericht met A. De werkzaamheden worden voornamelijk verricht voor één opdrachtgever. Met Rechtbank Haarlem is het hof van oordeel dat is voldaan aan de voor ondernemerschap vereiste zelfstandigheid van belanghebbende ten opzichte van de opdrachtgever. Belanghebbende neemt geen deel aan de gebruikelijke pensioen-, ziekte- en arbeidsongeschiktheidsregelingen. Belanghebbende was vrij opdrachten aan te nemen die hem door de opdrachtgever werden aangedragen en hij kon zich daarbij laten vervangen door A. De aard, het type en de omvang van de werkzaamheden bevinden zich op het niveau van de vennoten en het ligt veeleer voor de hand belanghebbende als zelfstandige te beschouwen. Bovendien is sprake van ondernemersrisico ten aanzien van de inkomsten van de opdrachtgever. Dat belanghebbende een gegarandeerde omzet heeft doet geen afbreuk aan deze risico’s. De geclaimde aftrek van 90% van de uitgaven voor de door belanghebbende gegeven borrel, bedoeld om naamsbekendheid te geven aan de onderneming, is ten onrechte geweigerd.

NTFR 2011/2310 - Vrijval herinvesteringsreserve terecht wegens verstrijking herinvesteringstermijn

ECLI:NL:GHARN:2011:BR5479, datum uitspraak 09-08-2011, publicatiedatum 22-08-2011
Aflevering 42, gepubliceerd op 20-10-2011 met annotatie van drs. W. Brink
Belanghebbende, ondernemer, heeft tot het ondernemingsvermogen behorende bedrijfsruimten verkocht. De boekwinst is in 1999 in een vervangingsreserve opgenomen. Bij het vaststellen van de aanslag IB 2003 heeft de inspecteur de tot herinvesteringsreserve getransformeerde vervangingsreserve aan de winst toegevoegd. De rechtbank achtte dit juist, omdat de herinvesteringstermijn van vier jaren is verstreken en geen sprake is geweest van een begin van uitvoering van de aanschaffing of voortbrenging van het vervangende bedrijfsmiddel. Van bijzondere omstandigheden waardoor de aanschaf van een vervangend pand is vertraagd, is – aldus de rechtbank – niets gebleken. Het hof sluit zich aan bij de zienswijze van de rechtbank. Ook in appel heeft belanghebbende niet aannemelijk gemaakt dat hij ultimo 2003 een begin van uitvoering had gegeven aan de aanschaf van een pand.

NTFR 2011/2316 - Brief over koopgarantwoningen naar de Tweede Kamer

Aflevering 42, gepubliceerd op 20-10-2011
In een brief bericht de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, mede namens de staatssecretaris van Financiën, op verzoek van de Tweede Kamer dat het niet zo is dat de Belastingdienst Amsterdam goedkeuring onthoudt aan de verkoop van sociale woningen in Amsterdam die onder de zogeheten koopgarantregeling vallen. De fiscale vraag is of de woningen die onder het concept van de koopgarantregeling worden verkocht onder de eigenwoningregeling vallen. Daarover loopt overleg tussen de gemeente Amsterdam en de Belastingdienst. De minister meldt dat de samenwerking tussen de gemeente en de Belastingdienst constructief verloopt.

NTFR 2011/2318 - Naar recht van staat Ohio opgerichte LLC is fiscaal niet transparant

ECLI:NL:HR:2011:BT2292, datum uitspraak 23-09-2011, publicatiedatum 23-09-2011
Aflevering 42, gepubliceerd op 20-10-2011 met annotatie van mr. dr. J. Gooijer
Per 31 december 2000 is geruisloos een landbouwonderneming ingebracht in belanghebbende, waarin een vervangingsreserve was gevormd. In maart 2001 heeft een aandeelhouder van belanghebbende een LLC opgericht naar het recht van de staat Ohio. Eind 2002 heeft belanghebbende een 98%-belang in de LLC verworven, met mede als doel de vervangingsreserve (thans: HIR) aan te wenden. Belanghebbende – die ervan uitgaat dat de LLC voor Nederlandse fiscale doeleinden transparant is – heeft de HIR afgeboekt op de verkrijgingsprijs van door de LLC gedane investeringen en heeft voorts verliezen van de LLC ten laste van haar Nederlandse winst gebracht. Volgens de inspecteur en Hof Arnhem (NTFR 2010/2245) is dat niet terecht, omdat geen sprake is van fiscale transparantie. Uit het recht van de staat Ohio volgt, aldus het hof, dat de LLC zelf aansprakelijk is voor de verliezen en schulden en dat de leden en het bestuur van de LLC uitdrukkelijk van enige aansprakelijkheid uit hoofde van hun functie zijn uitgesloten. Een gesloten ‘operating agreement’ doet daaraan volgens het hof niet af. Het hof heeft vervolgens de conclusie getrokken dat de LLC de onderneming drijft voor haar rekening en risico. Deze oordelen zijn volgens de Hoge Raad cassatieproof. De Hoge Raad benadrukt daarbij nog dat het hof bij de beantwoording van de vraag of sprake is van fiscale transparantie terecht als uitgangspunt heeft gehanteerd dat beslissend is in hoeverre de leden volgens het van toepassing zijnde vennootschapsrecht van de staat Ohio aansprakelijk zijn voor de schulden van de LLC.

NTFR 2011/2322 - Formele rechtskracht niet van toepassing na intrekking bezwaarschrift tegen niet-tijdig beslissen

ECLI:NL:HR:2011:BQ5980, datum uitspraak 16-09-2011, publicatiedatum 16-09-2011
Aflevering 42, gepubliceerd op 20-10-2011 met annotatie van mr. E. Thomas
Op 16 juli 2002 heeft Tara de Gouverneur van Aruba verzocht haar aan te merken als een bedrijf in de zin van art. 4 Landsverordening bevordering industrievestiging en hotelbouw (hierna: Lbih). Bij toewijzing van dit verzoek zou Tara een zogenaamde ‘tax holiday’ hebben genoten (minder belasting hebben behoeven te betalen). Tara heeft op 15 november 2002 op grond van art. 9 lid 2, Landsverordening administratieve rechtspraak (hierna: Lar) een bezwaarschrift ingediend tegen het uitblijven van een beschikking op haar aanvraag (beschikking 1). Bij beschikking van 3 februari 2003 heeft de minister van Financiën en Economische Zaken Tara's aanvraag alsnog afgewezen op de grond dat de vanaf 1 januari 2003 geldende wetgeving geen tax holiday toelaat (beschikking 2). Tara heeft hierop haar bezwaar van 15 november 2002 tegen de het niet-tijdig beslissen ingetrokken althans niet voortgezet, en de bestuursrechtelijke rechtsgang gevolgd tegen de beschikking van 3 februari 2003.

NTFR 2011/2323 - Hofoordeel over kwade trouw bij belastingadviseur is niet cassatieproof

ECLI:NL:HR:2011:BT5846, datum uitspraak 30-09-2011, publicatiedatum 30-09-2011
Aflevering 42, gepubliceerd op 20-10-2011 met annotatie van mr. S.K.A. Efstratiades
Belanghebbende heeft zorg verleend aan haar echtgenoot. Zij heeft daarvoor € 26.798 uit het persoonsgebonden budget van haar echtgenoot ontvangen. Deze inkomsten zijn – op advies van de belastingadviseur – niet verantwoord jegens de fiscus. De inspecteur heeft nagevorderd. Hof Den Bosch (NTFR 2011/403) achtte dit terecht. Volgens het hof was de belastingadviseur van belanghebbende bij het doen van de aangifte namelijk te kwader trouw, welke kwade trouw aan belanghebbende kan worden toegerekend. Dit oordeel is volgens de Hoge Raad niet cassatieproof. De aan zijn beslissing ten grondslag liggende oordelen van het hof dat de belastingadviseur had moeten aarzelen en een onderzoek had moeten instellen, en dat hij bij een zodanig onderzoek niet had kunnen komen tot het antwoord dat hij gaf, brengen namelijk nog niet de voor voorwaardelijk opzet vereiste bewustheid mee van de aanmerkelijke kans dat van belanghebbende te weinig belasting zou worden geheven.

NTFR 2011/2324 - Geen grove schuld bij bijstand door deskundige adviseur

ECLI:NL:HR:2011:BT2215, datum uitspraak 23-09-2011, publicatiedatum 23-09-2011
Aflevering 42, gepubliceerd op 20-10-2011 met annotatie van mr. drs. R. Steenman
Aan belanghebbende zijn een naheffingsaanslag loonbelasting en een vergrijpboete opgelegd. Hof Den Haag 2 april 2010, nr. 09/00595 (NTFR 2010/2583) heeft geoordeeld dat het aan grove schuld van belanghebbende is te wijten dat te weinig belasting is afgedragen en dat daarom de vergrijpboete terecht is opgelegd. De Hoge Raad casseert de hofuitspraak. In hoger beroep had belanghebbende immers gesteld dat haar niets te verwijten valt, nu zij geen kennis heeft van het belastingrecht en daarom een deskundige adviseur heeft ingeschakeld voor een correcte loonadministratie. De inspecteur had deze stelling in de hogerberoepsprocedure niet weersproken, zodat moet worden uitgegaan van de juistheid ervan. Gelet op het arrest HR 13 februari 2009, nr. 07/12891, NTFR 2009/421, kan onder die omstandigheden geen grove schuld worden aangenomen. De boete komt derhalve te vervallen.

NTFR 2011/2325 - Navorderingsaanslagen niet met de nodige voortvarendheid opgelegd

ECLI:NL:RBBRE:2011:BR4305, datum uitspraak 17-06-2011, publicatiedatum 09-08-2011
Aflevering 42, gepubliceerd op 20-10-2011 met annotatie van mr. J. Kastelein
Belanghebbende is geïdentificeerd als houder van rekeningen bij de KB Lux. In geschil is (onder meer) of de inspecteur bij het opleggen van de navorderingsaanslagen gebruik mag maken van de verlengde navorderingstermijn van twaalf jaren. De rechtbank oordeelt dat daarbij van belang is of de navorderingsaanslagen met de nodige voortvarendheid zijn opgelegd. De rechtbank stelt vast dat de Belastingdienst op 27 oktober 2000 de kopieën van microfiches binnen heeft gekregen van de Belgische autoriteiten. Op 16 oktober 2001 is belanghebbende geïdentificeerd als rekeninghouder. De rechtbank oordeelt dat het identificeren van rekeninghouders tijd kost en dat dit zorgvuldig dient te gebeuren. Er is naar het oordeel van de rechtbank niet meer tijd verlopen dan noodzakelijkerwijs met de identificatie was gemoeid. Op 11 november 2002 is aan belanghebbende een vragenbrief gestuurd. De inspecteur heeft daarbij verklaard dat hij, voordat hij een vragenbrief ging sturen, de uitkomst van het strafrechtelijk onderzoek heeft afgewacht. De rechtbank oordeelt dat het bij het voorbereiden en vaststellen van de navorderingsaanslagen niet noodzakelijk is om de uitkomsten van het strafrechtelijk onderzoek af te wachten. De inspecteur heeft niet de nodige voortvarendheid betracht. De navorderingsaanslagen die zijn opgelegd met gebruikmaking van de verlengde navorderingstermijn worden door de rechtbank vernietigd.

NTFR 2011/2326 - Verzoek van belanghebbende om stukken over te leggen slaagt maar deels

ECLI:NL:RBBRE:2011:BU4686, datum uitspraak 05-10-2011, publicatiedatum 22-11-2011
Aflevering 42, gepubliceerd op 20-10-2011 met annotatie van mr. J. Snitker
Aan belanghebbenden zijn voor verschillende jaren navorderingsaanslagen IB/PVV en vennootschapsbelasting opgelegd alsook vergrijpboeten. Belanghebbenden hebben in hun beroepschriften de inspecteur verzocht om toezending aan de rechtbank van alle op de zaak betrekking hebbende stukken. De inspecteur heeft in zijn verweerschrift geschoonde versies van stukken (overzichten, werklijsten, telefoonnota’s) overgelegd. Een intern memo van een boekenonderzoek heeft de inspecteur in zijn geheel niet overgelegd.

NTFR 2011/2331 - Commissionair kan vrijstelling voor weddenschappen toepassen

Aflevering 42, gepubliceerd op 20-10-2011 met annotatie van mr. dr. J.Th. Sanders
TFB, een in België geregistreerd wedkantoor, beschikt aldaar voor het organiseren van weddenschappen over een netwerk van plaatselijke wedkantoren elk met een zelfstandig exploitant. Deze exploitanten moeten op basis van een ‘commissiecontract’ de inzetten van de gokkers op paardenwedrennen en andere sportevenementen inzamelen, de weddenschappen registreren, de deelnamebewijzen of tickets aan de gokkers uitreiken en de winst uitbetalen. Volgens dit contract is TFB eigenaar van de zaak en de zelfstandig exploitant beheerder. TFB stelt de ruimte met de nodige energievoorzieningen ter beschikking van de exploitant, neemt de verzekering voor haar rekening en zorgt voor de installatie en het onderhoud van het uithangbord. TFB stelt het benodigde computermateriaal voor de registratie van weddenschappen en de uitbetaling van de winst ter beschikking van de exploitant. De apparatuur en de documenten die TFB aan de exploitant overhandigt, vormen een bewaargeving om niet en blijven eigendom van TFB. De exploitant verbindt zich het materiaal dat hij op deze wijze van TFB heeft ontvangen, als een goed huisvader te gebruiken en TFB op de hoogte te brengen van elk storing in de werking van dit materiaal, waarbij het herstel en het onderhoud voor rekening van TFB zijn. Bovendien is de exploitant verplicht de reglementen betreffende het aannemen van weddenschappen na te leven, in het bijzonder wat de registratie, de boekhouding en de uitbetaling van de weddenschappen betreft. Hij verbindt zich zijn wedkantoor naar behoren te exploiteren en de openingsuren af te stemmen op evenementen die verband houden met de activiteiten en producten van TFB. Hij mag zijn wedkantoor echter vrij organiseren en vrij personeel aanwerven. TFB staat de exploitant toe alle soorten weddenschappen aan te nemen waarvoor hij volgens de wet of volgens een mandaat een machtiging heeft, en elke andere activiteit uit te oefenen voor zover deze niet in strijd is met de wet op de agentschappen voor paardenwedrennen en niet voor rekening van een rechtstreekse concurrent van TFB wordt uitgeoefend. Volgens de algemene bepalingen van het reglement van TFB mag de exploitant, die als enige bevoegd is een weddenschap te registreren, altijd een weddenschap geheel of gedeeltelijk weigeren, zonder dat hij die weigering moet verantwoorden. Een prijswinnaar kan zijn winst alleen incasseren bij de exploitant bij wie hij zijn weddenschap is aangegaan. De exploitant krijgt een commissieloon dat overeenkomt met een percentage van de inzetten van de geregistreerde weddenschappen na aftrek van de uitbetalingen. Dit commissieloon wordt maandelijks berekend en uitbetaald buiten de officiële weddenschappen om. De exploitant reikt voor zijn commissielonen geen factuur uit aan TFB. Op de voorzijde van de deelnamebewijzen zijn de naam, het handelsregisternummer en het btw-nummer van de exploitant vermeld. Verder staat op de voorzijde ‘Belgische Tiercé', ‘Tiercé belge’ en daarboven ‘Tiercé Franco Belge’. Op de achterkant staat: ‘Door zijn deelname erkent de gokker kennis te hebben genomen van en zich te schikken naar de reglementen van SC P.M.U. belge, SA Tiercé Franco-belge en Bingoal’.

NTFR 2011/2332 - Verkeerde uitleg verwijzingsopdracht Hoge Raad inzake herzieningscorrectie

ECLI:NL:HR:2011:BP6593, datum uitspraak 07-10-2011, publicatiedatum 07-10-2011
Aflevering 42, gepubliceerd op 20-10-2011 met annotatie van prof. mr. dr. R.A. Wolf
Belanghebbende heeft op haar toebehorende grond een kantoorpand laten bouwen. Het pand is aan belanghebbende opgeleverd in 2001. De eerste, tweede en derde etage zijn per 1 november 2001 met vrijstelling van omzetbelasting verhuurd. De vierde etage is per 1 juli 2002 voor een gedeelte verhuurd, eveneens met vrijstelling van omzetbelasting. Het resterende deel van de vierde etage is leeg blijven staan tot na 2004. In het verwijzingsarrest HR 12 september 2008, nr. 43.011, NTFR 2008/1891 is geoordeeld dat belanghebbende in 2001 recht had op aftrek van de aan de – toen nog niet verhuurde – vierde etage toe te rekenen omzetbelasting. Het geding is verwezen voor een herzieningscorrectie in verband met de vrijgestelde verhuur per 1 juli 2002. Het verwijzingshof heeft geoordeeld dat de correctie moet plaatsvinden op grond van art. 15, lid 4, Wet OB 1968. Dit acht de Hoge Raad onjuist. Op de omzetbelasting die voor de vierde etage in 2001 terecht in aftrek is gebracht, is bij de ingebruikname van die etage op 1 juli 2002 niet art. 15, lid 4, Wet OB 1968, van toepassing, maar de herzieningsregeling van art. 13 Uitv.besch. OB 1968.

NTFR 2011/2333 - Verkoopopbrengst woningwetwoningen door woningcorporatie telt mee in de pro-rataberekening

ECLI:NL:RBLEE:2011:BS8743, datum uitspraak 08-09-2011, publicatiedatum 13-09-2011
Aflevering 42, gepubliceerd op 20-10-2011 met annotatie van mr. P.F. Zijlstra
Belanghebbende, een woningcorporatie, heeft in 2009 woningwetwoningen verkocht. In geschil is de vraag of met de verkoop gerealiseerde omzet in de noemer van de pro-ratabreuk moet worden meegenomen. De rechtbank is van oordeel dat belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt dat sprake is van activiteiten van bijkomende aard die niet tot haar gebruikelijke bedrijfsactiviteiten behoren. De rechtbank acht met name van belang de omstandigheid dat de verkoop van de woningwetwoningen gedurende meerdere jaren plaatsvindt en dat de opbrengst nodig is ter financiering van de gerealiseerde nieuwe huurwoningen. De verkoop past bovendien binnen de doelstelling van belanghebbende inzake verbetering van de woonkwaliteit in de wijken. Daarmee zijn deze verkopen niet zo uitzonderlijk, noch ongebruikelijk, dat de omzet die daarmee wordt gegenereerd op die grond buiten de pro-rataberekening moet blijven.

NTFR 2011/2334 - Hoge Raad stelt prejudiciële vraag inzake vermist rundvlees

ECLI:NL:HR:2011:BO1337, datum uitspraak 30-09-2011, publicatiedatum 30-09-2011
Aflevering 42, gepubliceerd op 20-10-2011 met annotatie van mr. Stuijt en Van Dam
Belanghebbende heeft aangifte gedaan tot plaatsing van een zending gekoeld rundvlees onder de regeling extern communautair douanevervoer. Tussen het tijdstip van aanvaarding van de aangifte voor deze regeling en de vrijgave van de goederen voor het vervoer zijn twee colli aan het douanetoezicht onttrokken. Dit was voor de inspecteur aanleiding belanghebbende in de heffing van douanerechten en omzetbelasting te betrekken. Rechtbank Haarlem (NTFR 2010/115) heeft de uitnodigingen tot betaling vernietigd, omdat belanghebbende niet als douaneschuldenaar kan worden aangemerkt. De Hoge Raad heeft echter Europeesrechtelijke twijfel. Daarom legt hij de zaak voor aan het Hof van Justitie EU met de volgende vraag:

NTFR 2011/2335 - Aanvangstijdstip berekening te vergoeden invorderingsrente

ECLI:NL:HR:2011:BT7588, datum uitspraak 14-10-2011, publicatiedatum 14-10-2011
Aflevering 42, gepubliceerd op 20-10-2011
Aan belanghebbende is met dagtekening 31 januari 2006 een voorlopige aanslag IB/PVV opgelegd. Deze aanslag mocht in elf gelijke termijnen worden betaald. De eerste termijn verviel op 28 februari 2006 en de laatste op 31 december 2006. Belanghebbende betaalt op 24 februari 2006 in één keer het verschuldigde bedrag minus de betalingskorting. Vervolgens wordt de aanslag op 3 juli 2007 naar nihil verminderd en is aan belanghebbende invorderingsrente vergoed over het tijdvak 1 januari 2006 tot en met 3 juli 2007. In geschil is welk aanvangstijdstip moet worden genomen voor de berekening van de invorderingsrente. Volgens belanghebbende dient van een aanvangstijdstip van 1 maart 2006 te worden uitgegaan. Hof Den Haag (NTFR 2010/323) heeft beslist dat 1 januari 2007 het aanvangstijdstip is, omdat de aanslag in meerdere termijnen invorderbaar is. Dat belanghebbende in verband met de betalingskorting er voor heeft gekozen om de aanslag in één keer te betalen, maakt niet dat sprake is van een voor die aanslag geldende enige betalingstermijn.