Aflevering 41

Gepubliceerd op 13 oktober 2011

NTFR 2011/2222 - Verdeelde eenheid

Aflevering 41, gepubliceerd op 13-10-2011 geschreven door prof. dr. H.A. Kogels
Oudejaarsavond 1992 was een mijlpaal voor de toen 35 jaar oude Europese Economische Gemeenschap. Met de opheffing van de fiscale grenscontroles aan de grenzen tussen de toenmalige twaalf lidstaten werd een belangrijke stap gezet naar de voltooiing van de Europese interne markt. In het daaropvolgende decennium werden verdergaande stappen gezet. Binnen het Schengengebied werden de persoonscontroles afgeschaft en op 1 januari 1999 kwam de Europese Monetaire Unie tot stand, die uiteindelijk leidde tot invoering van één gemeenschappelijke munt, de euro, in 17 van de intussen tot 27 lidstaten uitgedijde Europese Unie. Kon in die tijd het ideaal van een interne Europese markt met vrijheid van verkeer voor personen, goederen, diensten en kapitaal, nog op warme gevoelens rekenen, het laatste decennium zijn die gevoelens verdrongen door wantrouwen tegenover andere lidstaten en ongenoegen over de rol van Europa. Wantrouwen dat is gevoed door frustraties over de euro, de hoge afdrachten aan de EU, een grote toename van migranten van binnen en van buiten de Europese Unie die hun geluk in de rijkere lidstaten zoeken, en nu daar bovenop de schuldencrisis en de daarmee samenhangende moeizame discussies over steun aan lidstaten die zich niet hebben gehouden aan de begrotingsregels voor de Eurolanden.

NTFR 2011/2223 - Enkele kanttekeningen bij de objectvrijstelling in het Belastingplan 2012

Aflevering 41, gepubliceerd op 13-10-2011 geschreven door mr. drs. H. Pijl
In dit artikel worden enkele kanttekeningen geplaatst bij de objectvrijstelling zoals voorgesteld in het Belastingplan 2012.Wijziging van enkele belastingwetten en enige andere wetten (Belastingplan 2012), Kamerstukken II, 2011–2012, 33 003. Soms resulteren deze kanttekeningen in een conclusie (wijziging wettekst of nadere toelichting gewenst), soms wordt slechts een aspect van de regeling besproken, zonder dat dat tot een suggestie tot wijziging leidt.

NTFR 2011/2226 - Pand ten onrechte aangemerkt als ondernemingsvermogen: toepassing foutenleer en tegemoetkoming

ECLI:NL:PHR:2011:BR6326, datum uitspraak 23-12-2011, publicatiedatum 23-12-2011
Aflevering 41, gepubliceerd op 13-10-2011 met annotatie van mr. A.A. Fase
Belanghebbende heeft per 1 januari 1964 van zijn schoonvader een onderneming gekocht, die werd gedreven in een pand, dat bestaat uit een bedrijfsruimte en een bovenwoning. De bovenwoning werd door belanghebbende en zijn echtgenote bewoond. Op 3 februari 1966 heeft de echtgenote het pand van haar vader gekocht. Het was op haar naam verzekerd. Belanghebbende en zijn echtgenote waren buiten gemeenschap van goederen gehuwd. Voor het gebruik van het pand heeft belanghebbende geen vergoeding betaald. Belanghebbende heeft het pand met ingang van 1966 tot zijn ondernemingsvermogen gerekend, zonder het in juridische of economische eigendom te hebben. De afschrijving op het pand en de overige kosten in verband met het pand heeft belanghebbende vervolgens jaarlijks ten laste van de winst gebracht. Per 31 december 2002 heeft belanghebbende zijn onderneming gestaakt. Bij het doen van aangifte IB/PVV 2002 is hij ervan uitgegaan dat het pand geen ondernemingsvermogen vormt en dat het pand in het verleden ten onrechte is geactiveerd op de balans van de onderneming. Door die ‘fout’ kan bij het staken van de onderneming ter zake van het pand geen boekwinst worden belast, aldus belanghebbende. De Inspecteur daarentegen is bij het opleggen van de aanslag ervan uitgegaan dat belanghebbende de economische eigendom had van het pand en dat het terecht tot het ondernemingsvermogen is gerekend.

NTFR 2011/2227 - Verzekeringsarts voldoet niet aan het grotendeelscriterium

ECLI:NL:GHARN:2011:BR4572, datum uitspraak 19-07-2011, publicatiedatum 10-08-2011
Aflevering 41, gepubliceerd op 13-10-2011 met annotatie van dr. A. Rozendal
Belanghebbende heeft een deeltijddienstbetrekking als verzekeringsarts. Daarnaast drijft hij sinds 1997 een onderneming. De ondernemingsactiviteiten bestaan uit het verrichten van medische keuringen. Voor het onderhavige jaar (2007) heeft belanghebbende toepassing van de zelfstandigenaftrek, de MKB-winstvrijstelling en een FOR-dotatie geclaimd. De inspecteur en de rechtbank hebben toepassing van die faciliteiten geweigerd. Hiertegen komt belanghebbende in hoger beroep, echter zonder succes. Volgens het hof is belanghebbende namelijk niet erin geslaagd aannemelijk te maken dat aan het zogenoemde grotendeelscriterium is voldaan. Belanghebbende heeft de uren niet bijgehouden en zijn agenda niet bewaard. De achteraf opgestelde urenoverzichten zijn onvoldoende betrouwbaar, aldus het hof.

NTFR 2011/2228 - 'Verblijven' in de zin van kortingsregeling van 30%-regeling is 'fysiek aanwezig zijn'

ECLI:NL:HR:2011:BT6820, datum uitspraak 07-10-2011, publicatiedatum 07-10-2011
Aflevering 41, gepubliceerd op 13-10-2011 met annotatie van mr. J. de Haan
Belanghebbende, een Fransman, is in 1997 uit het buitenland aangeworven en vervolgens in Nederland tewerkgesteld. De 35%-regeling en daarna de 30%-regeling zijn op hem van toepassing verklaard voor een looptijd van 1 oktober 1997 t/m 30 september 2007. Belanghebbende is van 1 december 2001 t/m 31 december 2003 door zijn werkgever uitgezonden naar Singapore. In deze periode van uitzending naar Singapore werd belanghebbende voor fiscale doeleinden aangemerkt als inwoner van Nederland. Na terugkeer – na een tweede uitzending – is wederom verzocht om toepassing van de 30%-regeling. In geschil is of voor toepassing van de zogenoemde kortingsregeling de periode van de uitzending naar Singapore in aanmerking moet worden genomen. De Hoge Raad beantwoordt die vraag ontkennend. Volgens art. 9e Uitv.besl. LB 1965 wordt de looptijd van de 30%-regeling verminderd met perioden van eerdere tewerkstelling of eerder verblijf in Nederland. De plaats van verblijf in deze bepaling moet worden uitgelegd in overeenstemming met de gewone betekenis die de term ‘verblijven’ in het spraakgebruik heeft, te weten de plaats waar iemand fysiek aanwezig is. De rechtbank heeft daarom volgens de Hoge Raad terecht geoordeeld dat belanghebbende gedurende de perioden dat hij fysiek in Singapore aanwezig was, niet in Nederland verbleef in de zin van voormeld art. 9e.

NTFR 2011/2229 - Verlies op lening aan werkgever is geen resultaat uit een werkzaamheid of negatief loon

ECLI:NL:GHAMS:2011:BR4737, datum uitspraak 23-06-2011, publicatiedatum 10-08-2011
Aflevering 41, gepubliceerd op 13-10-2011 met annotatie van mr. J.P.A. Buitenhek
Belanghebbende heeft aan A bv, waar hij in dienstbetrekking is, € 100.000 geleend. Na het faillissement van A bv is slechts een bedrag van € 44.459 afgelost. Het verlies op de lening heeft belanghebbende als verlies uit ter beschikking gestelde vermogensbestanddelen op het belastbaar inkomen uit werk en woning in mindering gebracht. Het hof is van oordeel dat belanghebbende geen aanmerkelijk belang bezit in A bv. Niet aannemelijk is dat aan het voornemen dat belanghebbende een aandelenbelang zou verwerven daadwerkelijk uitvoering is gegeven. Er is dan ook geen sprake van negatief resultaat uit een werkzaamheid. Evenmin is aannemelijk geworden dat hij de geldlening enkel ter behoud van de dienstbetrekking heeft verstrekt. De geldlening hangt dan ook niet zozeer rechtstreeks samen met de dienstbetrekking van belanghebbende dat het verlies kan worden aangemerkt als een negatieve opbrengst daarvan. Het deel van de geldlening dat belanghebbende niet heeft terugontvangen kwalificeert dan ook niet als negatief loon.

NTFR 2011/2233 - Spaarloon in 2012 vrij op te nemen

Aflevering 41, gepubliceerd op 13-10-2011
Via een nieuwsbericht maakt de staatssecretaris bekend dat het spaarloon vanaf 1 januari 2012 vrij op te nemen is. Deelnemers aan de spaarloonregeling kunnen er ook voor kiezen om het tegoed op de geblokkeerde rekening te laten staan.

NTFR 2011/2234 - Voordeel behaald bij aan- en verkoop van pand op dezelfde dag is resultaat uit overige werkzaamheden

ECLI:NL:HR:2011:BT6736, datum uitspraak 07-10-2011, publicatiedatum 07-10-2011
Aflevering 41, gepubliceerd op 13-10-2011
Belanghebbende heeft in april 2001 een pand gekocht, bestaande uit een bedrijfsruimte en een woning voor € 952.938 van Stichting C. Op dezelfde dag verkoopt belanghebbende het pand en behaalt daarmee een voordeel van € 111.537,43. Met Rechtbank Haarlem is Hof Amsterdam (NTFR 2011/301) van oordeel dat belanghebbende het pand heeft gekocht met de bedoeling dit onmiddellijk, althans op dezelfde dag, met winst te verkopen en het niet heeft gekocht in het kader van het drijven van zijn onderneming of met het oog op het aanhouden als belegging of voor eigen gebruik. Het hof is dan ook van oordeel dat het door belanghebbende behaalde voordeel moet worden aangemerkt als resultaat uit een werkzaamheid.

NTFR 2011/2235 - Plausibele verklaring van belanghebbende: contante stortingen niet belast

ECLI:NL:HR:2011:BT6738, datum uitspraak 07-10-2011, publicatiedatum 07-10-2011
Aflevering 41, gepubliceerd op 13-10-2011
Aan belanghebbende zijn over een drietal jaren (navorderings)aanslagen IB/PVV opgelegd. In deze jaren zijn aanzienlijke bedragen gestort op de bankrekening van belanghebbende. De inspecteur heeft de gestorte bedragen belast als resultaat uit overige werkzaamheden (ROW). Daarnaast staat vast dat belanghebbende ten onrechte in zijn aangifte over 2003 een verlies van € 120.000 als ROW heeft opgevoerd als gevolg van de afboeking van een niet inbare lening.

NTFR 2011/2236 - Lagere regelgeving inzake WGA-premies is niet onverbindend

ECLI:NL:GHARN:2011:BR6626, datum uitspraak 16-08-2011, publicatiedatum 02-09-2011
Aflevering 41, gepubliceerd op 13-10-2011 met annotatie van Th.J.M. van Schendel
Belanghebbende is een grote werkgever. De inspecteur heeft de WGA-premie voor 2008 voor belanghebbende vastgesteld op 0,30%, bestaande uit een (algemeen) rekenpercentage van 0,57% en een daarop toegepaste korting van 0,27%. Het UWV heeft de uniforme premie Arbeidsongeschiktheidskas (Aok) 2008 vastgesteld. Belanghebbende stelt dat de inspecteur een (voor bezwaar vatbare) beschikking uniforme premie Aok dient te af te geven. Voorts bestrijdt zij de hoogte van de WGA-premie. Rechtbank Arnhem heeft belanghebbende in het ongelijk gesteld. In hoger beroep oordeelt het hof – in navolging van de rechtbank – dat de inspecteur niet bevoegd is de door belanghebbende gevraagde beschikking af te geven. Daaraan voegt het hof toe dat de fiscale bestuursrechter bij uitsluiting bevoegd is kennis te nemen van alle geschillen die verband houden met de toepassing van de Wfsv bij de heffing van premies voor de werknemersverzekeringen. Vervolgens zet het hof uiteen dat, anders dan belanghebbende betoogt, de regelgever bij het vaststellen van het Besluit Wfsv en de daarop gebaseerde ministeriële regelingen is gebleven binnen het kader van de formele wetgever. De regelgeving is evenmin in strijd met het gelijkheidsbeginsel. Tot slot is het hof van oordeel dat in het kader van de berekening van de individuele premie, het aan een WAO-gerechtigde uibetaalde vakantiegeld als onderdeel van de – aan de werkgever toe te rekenen – WAO-uitkering moet worden aangemerkt.

NTFR 2011/2237 - Een stichting die gewelddadige acties steunt is geen anbi

ECLI:NL:HR:2011:BT1547, datum uitspraak 16-09-2011, publicatiedatum 16-09-2011
Aflevering 41, gepubliceerd op 13-10-2011 met annotatie van prof. dr. J.P. Boer
Belanghebbende (stichting) heeft als doel het steunen van groepen en individuen die streven naar maatschappelijke veranderingen op politiek, economisch, sociaal of cultureel terrein. Belanghebbende ondersteunt onder meer activiteiten op het gebied van antimilitarisme, vredesacties, andersglobalisme en dierenrechten. In drie gevallen heeft belanghebbende telkens € 25 als solidariteitsbijdrage uitgekeerd aan personen die militaire radarapparatuur hadden vernield. Hof Amsterdam (NTFR 2010/2429) heeft geoordeeld dat belanghebbende geen anbi is. De Hoge Raad sluit zich daarbij aan. Een instelling die ter bereiking van haar doelstellingen geweld wil teweegbrengen of ondersteunen, kan niet als een anbi worden aangemerkt. De Hoge Raad merkt nog wel op dat de afwijzing van de anbi-status niet eraan in de weg hoeft te staan dat in de toekomst deze status wel wordt toegekend. Bij de beoordeling van een toekomstig verzoek speelt onder meer een rol de tijd die inmiddels is verstreken sinds de stichting steun bood aan gewelddadige acties.

NTFR 2011/2238 - Voor ziektekostenaftrek wegens woningaanpassing dient medisch voorschrift vóór verbouwing zijn gegeven

ECLI:NL:GHARN:2011:BR6630, datum uitspraak 16-08-2011, publicatiedatum 02-09-2011
Aflevering 41, gepubliceerd op 13-10-2011 met annotatie van mr. P.T. van Arnhem
Belanghebbende heeft zijn woning aangepast in verband met de handicap van zijn dochter. In verband met die aanpassing claimt belanghebbende een aftrek van € 20.700 aan tot de ziektekosten te rekenen verbouwingskosten (op de voet van art. 20a Uitv.besl. IB 2001, thans art. 6.17, lid 2, Wet IB 2001). De inspecteur heeft die aftrek niet toegestaan, maar de rechtbank heeft belanghebbende in het gelijk gesteld. In appel maakt het hof die beslissing ongedaan. Volgens het hof is eerst voldaan aan de wettelijke eis van ‘aanpassing van de woning op medisch voorschrift’ wanneer het medisch voorschrift is gegeven voordat de aanpassingen zijn uitgevoerd. De in deze procedure overgelegde medische verklaringen zijn echter opgesteld na de verbouwingen, zodat aftrek niet mogelijk is, aldus het hof.

NTFR 2011/2239 - Geen aftrek scholingsuitgaven ter zake van prestatiebeurs bij staking studie binnen diplomatermijn

ECLI:NL:GHARN:2011:BS1139, datum uitspraak 30-08-2011, publicatiedatum 09-09-2011
Aflevering 41, gepubliceerd op 13-10-2011 met annotatie van mr. dr. R.M.P.G. Niessen-Cobben
Belanghebbende heeft van september 2003 tot en met augustus 2007 gestudeerd aan een universiteit. In verband hiermee heeft zij een prestatiebeurs ontvangen. Dit is een rentedragende lening die onder voorwaarden kan worden omgezet in een gift. In 2007 heeft belanghebbende de studie gestaakt. Zij heeft ter zake van de prestatiebeurs € 7.861 aan scholingsuitgaven in aftrek gebracht. Volgens belanghebbende is voldaan aan de wettelijke eis (art. 6.29 Wet IB 2001) dat de prestatiebeurs definitief niet wordt omgezet in een gift. De inspecteur heeft de aftrek geweigerd, omdat volgens hem in 2007 nog geen sprake is van het jaar waarin de prestatiebeurs definitief niet wordt omgezet in een gift. Anders dan Rechtbank Arnhem, is het hof van oordeel dat de aftrek terecht is geweigerd. Op grond van de wetsgeschiedenis van de WSF 2000 concludeert het hof dat de wetgever ervoor heeft gekozen om pas bij het behalen van het diploma – mits binnen de diplomatermijn van tien jaar – de voorwaardelijke lening om te zetten in een gift. Aangenomen moet worden dat de wetgever evenzeer ervoor heeft gekozen dat bij het tussentijds afbreken van de studie het recht op studiefinanciering – en daarmee de mogelijkheid dat de voorwaardelijke lening zal worden omgezet in een gift – gedurende de nog resterende tijd van de diplomatermijn zou blijven bestaan, zodat pas na het verstrijken van de diplomatermijn van tien jaar definitief kan worden vastgesteld of de prestatiebeurs definitief zal worden omgezet in een gift of niet.

NTFR 2011/2240 - Woningstichting heeft recht op de anbi-status

ECLI:NL:GHARN:2011:BS1133, datum uitspraak 30-08-2011, publicatiedatum 09-09-2011
Aflevering 41, gepubliceerd op 13-10-2011 met annotatie van dr. D. Molenaar
Belanghebbende is een woningstichting die onderdeel uitmaakt van een groep. Binnen de groep vervult belanghebbende de volkshuisvestingsfunctie. Het woningbestand van belanghebbende bestaat uit ruim 800 woningen, waarvan ongeveer 70% bestaat uit zogenoemd zorggerelateerd vastgoed. Zowel de inspecteur als de rechtbank heeft belanghebbende de anbi-status geweigerd. Hiertegen komt belanghebbende met succes in hoger beroep. Het hof stelt voorop dat het bestaan van een goede volkshuisvesting als een algemeen belang kan worden aangemerkt. Met haar doel uitsluitend of nagenoeg uitsluitend werkzaam te zijn in het belang van de volkshuisvesting – waarbij belanghebbende zich nagenoeg geheel richt op de exploitatie van zelfstandige sociale huurwoningen – dient belanghebbende het algemeen belang. Dat zij niet is aangewezen als toegelaten instelling ex art. 70 Woningwet, doet daaraan volgens het hof niet af. Met haar werkzaamheden – het verhuren van haar woningenbezit – bereikt belanghebbende genoemd doel en met meer dan 50% van die werkzaamheden wordt het algemene belang gediend. Voorts beoogt belanghebbende geen winst en haar exploitatieoverschotten worden aangewend ten behoeve van de volkshuisvesting. Kortom: volgens het hof staat niets aan verlening van de anbi-status aan belanghebbende in de weg.

NTFR 2011/2241 - `Vermogensbeheerder' van volkshuisvestingsgroep heeft geen recht op anbi-status

ECLI:NL:GHARN:2011:BT1706, datum uitspraak 30-08-2011, publicatiedatum 16-09-2011
Aflevering 41, gepubliceerd op 13-10-2011 met annotatie van dr. D. Molenaar
Belanghebbende, een stichting, maakt met twee andere stichtingen deel uit van een groep. De kernactiviteiten van de groep liggen op het gebied van wonen, welzijn en zorg voor met name ouderen en (andere) zorgbehoevenden. Belanghebbende vervult binnen de groep een overkoepelende functie. Zij beheert het vermogen van de groep. Belanghebbende verricht zelf geen volkshuisvestigingsactiviteiten. De door belanghebbende geclaimde anbi-status is door de inspecteur en rechtbank Arnhem geweigerd. Ook in hoger beroep heeft belanghebbende geen succes. Het door belanghebbende verrichte vermogensbeheer (verhuur van onroerend goed, het verstrekken van leningen en het beleggen in deposito’s) is volgens het hof geen werkzaamheid die op zichzelf rechtstreeks een algemeen maatschappelijk belang raakt. De bijdragen die belanghebbende levert aan de doelstellingen van de anders stichtingen van de groep – die wel een anbi vormen – leidt niet tot een ander oordeel, aldus het hof. Niet aannemelijk is namelijk dat belanghebbende het algemeen belang heeft gediend door meer dan 50% van haar opbrengst te besteden aan het ondersteunen van de twee andere stichtingen.

NTFR 2011/2242 - Constructie inzake ontgaan heffing over vrijval van pensioenreserves mislukt

ECLI:NL:HR:2011:BT2216, datum uitspraak 23-09-2011, publicatiedatum 23-09-2011
Aflevering 41, gepubliceerd op 13-10-2011 met annotatie van mr. F. van Horzen
A hield 50% van de aandelen in Beheer bv. Zijn broer bezat de andere helft. Beheer bv heeft aan beide broers een pensioen (in eigen beheer) toegezegd. Op 10 november l993 is belanghebbende opgericht met A als DGA. Belanghebbende heeft op 22 november 1993 de pensioenverplichting jegens A van Beheer bv overgenomen, waarbij het gevormde pensioenkapitaal aan belanghebbende is overgedragen. Vanaf 21 december 1993 was belanghebbende gevestigd op de Nederlandse Antillen. Op 4 december 1996 heeft A belanghebbende meegedeeld dat hij afstand doet van zijn pensioenrechten. In januari 1997 heeft belanghebbende haar vestigingsplaats teruggebracht naar Nederland. Hof Amsterdam 29 april 2010, nr. 08/00702 (NTFR 2010/1439)oordeelde dat sprake is geweest van een samenhangend geheel van rechtshandelingen dat erop gericht was op het ontgaan van de Nederlandse belastingheffing over de vrijval van de pensioenreserves. Daarbij was voor het hof onder meer in geschil de waarde van de pensioenverplichting ten tijde van de overbrenging van de vestigingsplaats naar de Antillen en ten tijde van de overdracht door Beheer bv aan belanghebbende. Het hof concludeerde dat bij de bepaling van het bedrag van de pensioenverplichting bij overname door belanghebbende (nog) geen rekening behoeft te worden gehouden met de kans op afzien van de pensioenrechten. De Hoge Raad gaat ervan uit dat het hof heeft bedoeld hiermee te zeggen dat A nimmer de intentie heeft gehad door af te zien van zijn pensioenrechten Beheer bv te bevoordelen. Aldus verstaan en ook voor het overige deelt de Hoge Raad de visie van het hof.

NTFR 2011/2243 - Nalatenschappen in 27 Europese landen

Aflevering 41, gepubliceerd op 13-10-2011
De website www.successions-europe.eu/nl/home geeft informatie over het erfrecht en de belastingen die over nalatenschappen worden geheven in 27 Europese landen. De website is een initiatief van de Europese notariële koepelorganisatie Conseil des Notariats de l’Union Européenne (CNUE) met steun van de Europese Commissie.

NTFR 2011/2244 - Belanghebbende maakt verkrijging van hotel binnen zes maanden na eerdere verkrijging niet aannemelijk

ECLI:NL:HR:2011:BT6709, datum uitspraak 07-10-2011, publicatiedatum 07-10-2011
Aflevering 41, gepubliceerd op 13-10-2011
Op 1 maart 2004 is aan E bv een hotel overgedragen voor een koopsom van € 851.500. Op 31 augustus 2004 is het hotel vervolgens door E bv overgedragen aan G bv en H bv voor een koopprijs van € 1.600.000. Hierbij is een beroep gedaan op art. 13 Wet BRV, waardoor de grondslag voor de overdrachtsbelasting € 748.500 was. Belanghebbende stelt dat uit onder andere verklaringen van betrokken personen en de aangifte overdrachtsbelasting van 8 maart 2005 voldoende aannemelijk is dat zij op 28 februari 2005 de economische eigendom van het hotel heeft verkregen. De inspecteur betwist dit en stelt dat de verkrijging niet binnen zes maanden na de vorige verkrijging op 31 augustus 2004 heeft plaatsgevonden. Met Rechtbank Haarlem is het Hof Amsterdam (NTFR 2010/2300) van oordeel dat belanghebbende er niet in is geslaagd aannemelijk te maken dat zij op 28 februari 2005 de economische eigendom van het hotel heeft verkregen. De enige personen die uit de eerste hand kunnen verklaren wat er op 28 februari 2005 al dan niet tussen de bij de gestelde overdracht betrokken partijen is besproken dan wel afgesproken, zijn die partijen zelf. De door die personen afgelegde verklaringen zijn, gelet ook op de belangen die bij hen spelen, onvoldoende om uitsluitend op grond daarvan aan te nemen dat de gestelde economische eigendomsoverdracht ook inderdaad en op die datum heeft plaatsgevonden. Ook de verklaring van de ter zitting van de rechtbank gehoorde notaris kan niet overtuigen en daarom niet bijdragen aan het bewijs van de stelling van belanghebbende.

NTFR 2011/2245 - Regeling inzake groep verbonden personen/lichamen bij verkrijging onroerendezaaklichaam is niet discriminatoir

ECLI:NL:HR:2011:BT6737, datum uitspraak 07-10-2011, publicatiedatum 07-10-2011
Aflevering 41, gepubliceerd op 13-10-2011
Belanghebbende, een bv, heeft aandelen verworven in een onroerendezaaklichaam. Volgens de Wet BRV is deze verkrijging belast voor de overdrachtsbelasting. Belanghebbende heeft voor Hof Arnhem (NTFR 2011/852) het verdragsrechtelijke discriminatieverbod in stelling gebracht. Volgens belanghebbende kan de door de wetgever gemaakte beperking in de kring van verbonden lichamen/personen niet door de beugel. Het hof deelt die zienswijze niet. Gelet op de ratio van de regeling – kort gezegd het voorkomen dat door middel van aandelenoverdrachten de wezenlijke zeggenschap over onroerende zaken belastingvrij wordt verkregen – is de wetgever met de keuze van de verbonden groep namelijk gebleven binnen de hem toekomende ruime beoordelingsmarge.

NTFR 2011/2246 - Vorming voorziening voor voldoening ontnemingsvordering is niet mogelijk

ECLI:NL:HR:2011:BT2299, datum uitspraak 23-09-2011, publicatiedatum 23-09-2011
Aflevering 41, gepubliceerd op 13-10-2011 met annotatie van drs. N.M. Ligthart
Belanghebbende is aangeslagen ter zake van inkomsten uit drugshandel. Er is – ná 1999 – een ontnemingsvordering jegens hem ingesteld. Ter zake daarvan wenst belanghebbende in 1999 een passiefpost te vormen. Hof Den Bosch 23 december 2010, nr. 10/00106 (NTFR 2011/903) heeft dat niet toegestaan. Volgens het hof is belanghebbende niet geslaagd in het bewijs dat er ultimo 1999 een redelijke mate van zekerheid bestond dat in de jaren daarna een verplichting zou ontstaan uit hoofde van de ontnemingsvordering. De Hoge Raad is het eens met de beslissing van het hof, maar gooit het voor wat betreft de motivering over een andere boeg. Gelet op art. 8a, lid 4, Wet IB 1964 en zijn wetsgeschiedenis kan betaling van een ontnemingsvordering volgens de cassatierechter niet eerder ten laste van de winst worden gebracht dan op het tijdstip waarop dit het vermogen van de belastingplichtige heeft verlaten. Het in een eerder jaar dan het jaar van voldoening vormen van een voorziening ter zake van die voldoening is hiermee niet verenigbaar.

NTFR 2011/2247 - Rechtsbijstand op basis van 'no cure no pay' staat niet in de weg aan proceskostenvergoeding

ECLI:NL:HR:2011:BT6841, datum uitspraak 07-10-2011, publicatiedatum 07-10-2011
Aflevering 41, gepubliceerd op 13-10-2011 met annotatie van mr. I.R.J. Thijssen
Hof Den Haag 27 oktober 2010, nr. 10/00037, (NTFR 2010/2654) heeft belanghebbende in het gelijk gesteld in een WOZ-procedure. Het college van B&W heeft daartegen cassatieberoep ingesteld. De Hoge Raad verklaart dat beroep ongegrond onder verwijzing naar art. 81 Wet RO. Het college wordt veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie. In dat verband merkt de Hoge Raad op dat aan toekenning van een vergoeding van kosten van beroepsmatige rechtsbijstand niet in de weg staat dat die bijstand is verleend op basis van ‘no cure no pay’.

NTFR 2011/2248 - Inspecteur hoeft niet te bewijzen dat gewicht van zaak zeer licht is

ECLI:NL:HR:2011:BT2293, datum uitspraak 23-09-2011, publicatiedatum 23-09-2011
Aflevering 41, gepubliceerd op 13-10-2011 met annotatie van mr. P.J. van Amersfoort
Het bezwaar van belanghebbende is gegrond verklaard. De inspecteur is bij de kostenvergoeding uitgegaan van de wegingsfactor 0,25 (zeer licht). Rechtbank Haarlem heeft als uitgangspunt genomen dat de behandeling van een bezwaar in beginsel behoort tot de categorie gemiddeld (factor 1), en dat de inspecteur moet onderbouwen dat het gewicht van de zaak als zeer licht moet worden aangemerkt. Hof Amsterdam 12 augustus 2010, nr. 08/01308 (NTFR 2010/2131) heeft de rechtbank niet gevolgd. Volgens de Hoge Raad terecht. De beoordelende instantie moet zelfstandig – op grond van een eigen waardering – beoordelen in welke gewichtscategorie een zaak valt. Hiermee verdraagt zich niet de opvatting van de rechtbank, die erop neerkomt dat het gewicht van de zaak moet worden beoordeeld aan de hand van regels met betrekking tot stelplicht en bewijslast.

NTFR 2011/2249 - Geldt wetsfictie art. 27h, lid 4, AWR ook voor inspecteur?; Geen vrijstelling grondwaterbelasting

ECLI:NL:HR:2011:BT5842, datum uitspraak 30-09-2011, publicatiedatum 30-09-2011
Aflevering 41, gepubliceerd op 13-10-2011 met annotatie van mr. R. den Ouden
Belanghebbende is houder van een inrichting voor koude- en warmteopslag voor de verwarming van een appartementencomplex. Zij beschikt over een vergunning voor het onttrekken aan de bodem van grondwater en het terugvoeren daarvan. In de onderhavige jaren heeft belanghebbende het in de vergunning genoemde maximum overschreden. Ter zake van deze overschrijdingen is grondwaterbelasting nageheven alsmede een boete opgelegd. Rechtbank Den Haag heeft het daartegen ingestelde beroep van belanghebbende ongegrond verklaard. Hof Den Haag (NTFR 2010/807) heeft daarentegen geoordeeld dat ten onrechte is nageheven, omdat belanghebbende aan de voorwaarden van de vrijstelling ex art. 8, letter g, Wbm heeft voldaan. De Hoge Raad ziet dat anders. Uit deze wetsbepaling volgt namelijk dat op een onttrekking van grondwater die, zoals in dit geval wegens overschrijding van de in de vergunning vermelde hoeveelheden, niet door een krachtens de Grondwaterwet verleende vergunning wordt gedekt, de vrijstelling niet van toepassing is. De Hoge Raad vernietigt de hofuitspraak en bevestigt de uitspraak van de rechtbank.

NTFR 2011/2250 - Vertraagde ontvangst hogerberoepschrift vanuit de Verenigde Staten is verschoonbaar

ECLI:NL:GHARN:2011:BS1145, datum uitspraak 30-08-2011, publicatiedatum 09-09-2011
Aflevering 41, gepubliceerd op 13-10-2011 met annotatie van mr. A.A. Feenstra
Belanghebbende woont in de Verenigde Staten. In zijn hoedanigheid van eigenaar van een in Nederland gelegen onroerende zaak heeft hij een WOZ-beschikking naar een vastgestelde waarde van € 1.212.000 gekregen. Deze vastgestelde waarde is door belanghebbende vergeefs in bezwaar en beroep bestreden. De uitspraak van Rechtbank Utrecht is gedagtekend 11 december 2009 en is op 17 december 2009 aan partijen verzonden. De hogerberoepstermijn eindigde op 28 januari 2010. Het hogerberoepschrift van belanghebbende is gedagtekend 22 januari 2010, gelet op de poststempel ter post bezorgd op 25 januari 2010 en op 5 februari 2010 door het hof ontvangen. Omdat dit na de zevende week is, biedt art. 6:9, lid 2, Awb geen soelaas voor belanghebbende. Het hof verwijst naar de wetsgeschiedenis bij art. 6:11 Awb, waarin is onderkend dat de termijn van art. 6:9, lid 2, Awb onvoldoende kan zijn voor verzendingen uit het buitenland. Omdat het hogerberoepschrift binnen de termijn ter post is bezorgd, heeft belanghebbende volgens het hof – en gelijk de visie van de hoogste bestuursrechters in het algemene bestuursrecht – al datgene gedaan wat van hem redelijkerwijs verwacht mocht worden. Inhoudelijk is het hof van oordeel dat de vastgestelde waarde aannemelijk is gemaakt door de gemeente.

NTFR 2011/2251 - Gebrek in aangifte leidt tot 5,5% lagere IB/PVV; vereiste aangifte niet gedaan

ECLI:NL:GHLEE:2011:BR6995, datum uitspraak 06-09-2011, publicatiedatum 08-09-2011
Aflevering 41, gepubliceerd op 13-10-2011 met annotatie van mr. drs. A.J. Meijer
De privéwoning van belanghebbende is verbouwd. Een deel van de kosten van deze verbouwing, ruim f 18.000, zijn gefactureerd aan een bv waarin belanghebbende een aanmerkelijk belang heeft. Deze bv heeft die kosten betaald. De inspecteur legt een navorderingsaanslag IB/PVV op. Het nagevorderde inkomen is belast naar het bijzonder tarief van 25%. Rechtbank Leeuwarden heeft de inspecteur niet gevolgd in zijn stelling dat de vereiste aangifte niet is gedaan. Het hof overweegt ten aanzien van het bedrag van f 18.000 dat het niet opnemen hiervan in de aangifte leidt tot een gebrek waardoor f 4.513, ofwel 5,54% minder IB/PVV verschuldigd zou zijn. Dit verschil acht het hof zowel in relatieve, als in absolute zin aanzienlijk. Dit oordeel brengt mee dat de vereiste aangifte niet is gedaan.

NTFR 2011/2252 - Bij uitspraak op bezwaar verleende vermindering kan worden nagevorderd

Aflevering 41, gepubliceerd op 13-10-2011 met annotatie van mr. J.M. van der Vegt
Belanghebbende oefent een belastingadviespraktijk uit. Over het jaar 2005 heeft de inspecteur ambtshalve een aanslag VPB, vermeerderd met een verzuimboete, opgelegd. In bezwaar vermindert de inspecteur deze aanslag op basis van aangiftegegevens die belanghebbende alsnog heeft verstrekt. Tijdens de bezwaarprocedure voor het jaar 2006 blijkt dat in de overgelegde aangiftegegevens voor het jaar 2005 niet het resultaat van de gevoegde dochtervennootschappen is meegenomen. Naar aanleiding hiervan legt de inspecteur een navorderingsaanslag op aan belanghebbende. Daarbij legt hij een vergrijpboete van 25% op.

NTFR 2011/2258 - Verzekeringsregeling voor werknemers op het continentaal plat in strijd met EU-recht

Aflevering 41, gepubliceerd op 13-10-2011 met annotatie van A.F. Gunn
A. Salemink, Nederlands staatsburger, was sinds 1996 voor een Nederlandse onderneming werkzaam op een gasboorplatform dat is gelegen op het aan de territoriale zee van Nederland grenzend continentaal plat. Op 10 september 2004 is Salemink, die tot dan toe in Nederland had gewoond, naar Spanje verhuisd. Zolang hij in Nederland woonde, was hij verplicht verzekerd op grond van de Nederlandse werknemerswetten (art. 3 ZW). Op zijn verzoek is hij met ingang van 4 oktober 2004 toegelaten tot de vrijwillige verzekering ingevolge de WAO. Bij besluit van 15 juli 2005 heeft de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) deze verzekering echter met ingang van 4 december 2004 beëindigd, omdat Salemink zijn premie niet had betaald. Op 15 mei 2006 heeft Salemink UWV opnieuw verzocht toegelaten te worden tot de vrijwillige verzekering, wat hem bij besluit van 11 juli 2006 is geweigerd, omdat hij zijn aanvraag te laat had ingediend. Op 24 oktober 2006 heeft Salemink zich ziek gemeld en in dit verband heeft hij op 11 september 2007 een uitkering ingevolge de WIA aangevraagd. Bij besluit van 11 oktober 2007 heeft UWV die aanvraag afgewezen omdat Salemink vanaf de datum waarop hij naar Spanje was verhuisd, niet langer verplicht verzekerd was. Rechtbank Amsterdam die in beroep over de zaak moet oordelen heeft prejudiciële vragen gesteld. Volgens de Nederlandse wet is een werknemer die voor een Nederlandse werkgever werkzaam is buiten het eigenlijke Nederlandse grondgebied op een vaste installatie op het Nederlandse deel van het continentaal plat niet verzekerd ingevolge de nationale werknemersverzekeringen, uitsluitend omdat hij niet woonachtig is in Nederland, maar in een andere lidstaat. A-G Cruz Villalón is van mening dat het continentaal plat moet worden beschouwd als grondgebied van de Unie. Dat betekent dat de verzekeringsregeling voor werknemers op het continentaal plat geen andere verschillen mag vertonen dan die welke in het licht van Verordening 1408/71 verenigbaar zijn met de in de Verdragen gewaarborgde vrijheden. In die zin is de Nederlandse regeling in strijd met het vrij verkeer van werknemers. Ook indien de mogelijkheid van een vrijwillige verzekering wordt geboden.

NTFR 2011/2259 - Stilzwijgende goedkeuring belastingverdrag met Hongkong

Aflevering 41, gepubliceerd op 13-10-2011
Bij brief van 2 september 2011 heeft de minister van Buitenlandse Zaken het op 22 maart 2010 tot stand gekomen belastingverdrag met Hongkong, met toelichtende nota, ter stilzwijgende goedkeuring naar het parlement gestuurd. Het verdrag ziet op belastingen naar het inkomen. Het verdrag voorziet onder meer in een vrijstelling van bronbelasting voor deelnemingsdividenden en in de uitwisseling van inlichtingen conform de OESO-standaarden. De brief en de toelichtende nota zijn als brondocument opgenomen.

NTFR 2011/2260 - Stilzwijgende goedkeuring belastingverdrag met Panama

Aflevering 41, gepubliceerd op 13-10-2011
Bij brief van 8 september 2011 heeft de minister van Buitenlandse Zaken het op 6 oktober 2010 tot stand gekomen belastingverdrag met Panama, met toelichtende nota, ter stilzwijgende goedkeuring naar het parlement gestuurd. Het verdrag ziet op belastingen naar het inkomen. Het verdrag voorziet onder meer in een vrijstelling van bronbelasting voor deelnemingsdividenden en in de uitwisseling van inlichtingen conform de OESO-standaarden. De brief en de toelichtende nota, een briefwisseling met Panama alsmede de tekst van het verdrag, zijn als brondocument opgenomen.

NTFR 2011/2261 - Hoge Raad geeft uitleg over begrip 'gebruik' in kader van 'belaste verhuur' van onroerende zaken

ECLI:NL:HR:2011:BP4793, datum uitspraak 23-09-2011, publicatiedatum 23-09-2011
Aflevering 41, gepubliceerd op 13-10-2011 met annotatie van prof. mr. dr. R.A. Wolf
Belanghebbende was eigenaar van een kantoorpand. Zij heeft het pand verhuurd tot 29 februari 2000. Nadat het pand leeg gekomen was, heeft belanghebbende daaraan onderhoudswerkzaamheden laten verrichten. De daarvoor in rekening gebrachte omzetbelasting heeft zij in aftrek gebracht. Op 2 juli 2000 heeft belanghebbende een huurovereenkomst gesloten met B. B was voornemens het pand in units te (onder)verhuren. In de huurovereenkomst is opgenomen dat partijen een verzoek tot belaste verhuur zullen doen. De huur is ingegaan op 1 november 2000. B heeft daarop in de entree van het pand een informatiebalie ingericht. De huurovereenkomst is ultimo 2000 beëindigd. B heeft geen (onder)verhuurovereenkomsten gesloten. In geschil is of de verhuur aan B is uitgezonderd van de vrijstelling van omzetbelasting voor de verhuur van onroerende zaken. Hof Den Haag heeft die vraag bevestigend beantwoord. De Hoge Raad is het daarmee eens. Volgens de wettelijke bepalingen (voor ‘belast verhuur’) dient de huurder de zaak voor het einde van het boekjaar waarin hij de zaak is gaan huren te gaan gebruiken voor doeleinden waarvoor een volledig of nagenoeg volledig recht op aftrek van belasting bestaat. Het gebruik door een huurder vangt niet pas aan wanneer en voor zover de huurder de gehuurde zaak (onder)verhuurt, maar reeds zodra de huurder in of aan het pand feitelijk handelingen verricht of laat verrichten met het oog op het verrichten van handelingen waarvoor (ten minste voor 90%) recht op aftrek van omzetbelasting bestaat. Tot deze laatste handelingen kan gerekend worden (onder)verhuur met toepassing van art. 11, lid 1, aanhef en letter b, onder 5°, Wet OB 1968. Dat geldt ook voor een geval als hier, waarin het niet tot verhuur door B is gekomen, maar de feitelijke ingebruikname door B (het inrichten van een informatiebalie in de entree van het pand) gericht was op verhuur van afzonderlijke units met toepassing van genoemde wetsbepaling. Het gebruik van het pand was aldus gericht op het verrichten van (met omzetbelasting belaste) prestaties waarvoor recht op aftrek bestaat. Dat het niet tot het daadwerkelijk verrichten van deze of andere prestaties is gekomen, doet het recht op aftrek niet vervallen.

NTFR 2011/2262 - Hoge Raad stelt prejudiciële vraag inzake begrip 'bouwterrein'

ECLI:NL:HR:2011:BR7016, datum uitspraak 09-09-2011, publicatiedatum 09-09-2011
Aflevering 41, gepubliceerd op 13-10-2011 met annotatie van mr. dr. J.Th. Sanders
Belanghebbende heeft in november 2006 een perceel van een gemeente gekocht. Op die datum stond op het perceel een gebouw en een parkeerterrein. Volgens de koopovereenkomst zal de ‘feitelijke levering van het perceel geschieden in bouwrijpe staat’ met het oog op nieuwbouw van woningen. Overeengekomen is dat de verkoper zorg zou dragen voor de sloop van het gebouw, alsmede voor de verwijdering van de bestrating van het parkeerterrein. In januari en februari 2007 heeft de verkoper het gebouw volledig doen slopen en het vrijgekomen slooppuin doen afvoeren. Op 2 maart 2007 heeft de verkoper het perceel aan belanghebbende geleverd. Op dat moment was het parkeerterrein nog steeds in gebruik; een bouwvergunning was nog niet verleend. Na de levering is het gedeelte van het perceel in opdracht en voor rekening van belanghebbende geëgaliseerd. Hof Arnhem heeft geoordeeld (NTFR 2010/1703) dat de verkoper onbebouwde grond aan belanghebbende heeft geleverd, maar geen bouwterrein. De cassatiemiddelen richten zich tegen het laatste oordeel. De Hoge Raad twijfelt of zijn vaste jurisprudentie inzake de uitleg van het begrip ‘bouwterrein’ in overeenstemming is met de Btw-richtlijn 2006. Daarom legt hij de zaak voor aan het Hof van Justitie EU met de volgende vraag:

NTFR 2011/2263 - Hof laat na een aangevoerde klacht te beoordelen

Aflevering 41, gepubliceerd op 13-10-2011 met annotatie van mr. M.H. Schoonhoven
Belanghebbende heeft aangifte gedaan ter zake van de registratie van een personenauto die vanuit Duitsland is overgebracht. Belanghebbende heeft op aangifte een bedrag van € 56.124 aan BPM voldaan. De inspecteur heeft een hertaxatie laten uitvoeren en wijzigt het aangegeven bedrag in € 69.544. Hof Den Bosch (NTFR 2011/699) heeft geoordeeld dat als een te laag bedrag is aangegeven, de inspecteur op grond van art. 20 AWR de te weinig geheven belasting kan naheffen, maar niet de mogelijkheid heeft het aangegeven bedrag te verhogen. Het hof heeft de inspecteur gelast een teruggaaf van € 13.420 te verlenen. In cassatie voert belanghebbende aan dat het hof heeft nagelaten de door haar aangevoerde klacht te beoordelen dat ook het aangegeven bedrag van € 56.124 te hoog is. Belanghebbende had het hof gewezen op HR 10 juli 2009, NTFR 2009/1565, waaruit moet worden afgeleid dat niet – zoals belanghebbende heeft gedaan – moet worden uitgegaan van de verkoopwaarde van de wederverkoper aan de particulier, maar van de inkoopwaarde. Het cassatieberoep slaagt. De Hoge Raad verwijst de zaak voor een behandeling van de klacht die door belanghebbende bij het hof is aangevoerd.

NTFR 2011/2264 - Belanghebbende is inwoner van Duitsland

ECLI:NL:RBBRE:2011:BR5217, datum uitspraak 15-06-2011, publicatiedatum 17-08-2011
Aflevering 41, gepubliceerd op 13-10-2011 met annotatie van mr. J. Rolleman
Bij een controle is geconstateerd dat belanghebbende gebruik heeft gemaakt van de Nederlandse openbare weg met een niet in Nederland geregistreerde personenauto. Hiervoor wordt aan hem een naheffingsaanslag BPM opgelegd. In geschil is of eiser woonachtig is in Duitsland zodat de naheffingsaanslag ten onrechte is opgelegd. De rechtbank is van oordeel dat belanghebbende woonachtig is in Duitsland en acht daarbij het volgende van belang:

NTFR 2011/2265 - Ten aanzien van de omgezette bouwaanvraag is terecht bouwleges geheven

ECLI:NL:GHAMS:2011:BR4745, datum uitspraak 28-07-2011, publicatiedatum 10-08-2011
Aflevering 41, gepubliceerd op 13-10-2011 met annotatie van mr. dr. G. Groenewegen
Een in 2004 gedane aanvraag voor een bouwvergunning 1e fase is op verzoek van belanghebbende in 2005 omgezet in een aanvraag voor een reguliere vergunning. Zowel na de aanvraag van de eerste bouwvergunning als na de omzetting daarvan worden bouwleges geheven. Het hof is van oordeel dat ook de tweede aanslag terecht is aangemerkt als een aanslag voor het jaar 2004. Onder de omstandigheden van het geval is geen sprake van een tweede primitieve aanslag die moet worden vernietigd. Er is geen sprake van een willekeurige of onredelijke belastingheffing. De geraamde baten van de legesverordening gaan niet uit boven de geraamde lasten. De onderlinge verschillen in – op zichzelf geoorloofde – kostendekkingspercentages tussen groepen van diensten zijn niet in strijd met de wet of enig algemeen rechtsbeginsel.

NTFR 2011/2268 - Beginsel van fair play impliceert realistische reactietermijn

Aflevering 41, gepubliceerd op 13-10-2011
Verzoeker is in 2005 geëmigreerd naar Vietnam. Hij geniet een uitkering van het ABP. In 2008 is aan verzoeker een belastingaanslag opgelegd. Nadat in 2009 een dwangbevel is betekend, wordt loonbeslag aangekondigd. De Belastingdienst stuurt verzoeker per post een brief waarin hij de gelegenheid krijgt binnen veertien dagen gegevens te verstrekken die kunnen leiden tot vaststelling van een andere beslagvrije voet dan nihil. De brief bereikt verzoeker pas na het verstrijken van die termijn. Verzoeker klaagt erover dat de Belastingdienst hem geen redelijke termijn heeft geboden om te reageren en niet bereid is de alsnog vastgestelde beslagvrije voet met terugwerkende kracht toe te passen.

NTFR 2011/2269 - Hof verzuimt waarde van opstallen mee te nemen in WOZ-waarde

ECLI:NL:HR:2011:BT1543, datum uitspraak 16-09-2011, publicatiedatum 16-09-2011
Aflevering 41, gepubliceerd op 13-10-2011 met annotatie van mr. M.P. van der Burg
In geschil is de waarde van een tenniscomplex in aanbouw. Belanghebbende is erfpachter van de grond en eigenaar van de opstallen. In 2003 heeft belanghebbende de verplichting tot betaling van de canon voor 50 jaar afgekocht. Hof Amsterdam (NTFR 2010/2143) heeft geoordeeld dat deze afkoopsom een goede afspiegeling is van de waarde van de grond per 1 januari 2003, maar niet voor die per 1 januari 1999. Voor laatstgenoemde peildatum zijn de uitgifteprijzen van grond maatgevend. Het hof heeft de waarde van de grond per 1 januari 1999 dan ook vastgesteld op € 1.575.183, en de WOZ-waarde tot deze waarde verminderd. De Hoge Raad casseert de hofuitspraak nu het hof heeft miskend dat de WOZ-waarde mede de waarde van de opstallen omvat, waarvan de waarde niet in geschil was.

NTFR 2011/2270 - Waarde lidmaatschapsrecht VvE behoort niet tot WOZ-waarde recreatiebungalow

ECLI:NL:GHARN:2011:BT6224, datum uitspraak 20-09-2011, publicatiedatum 30-09-2011
Aflevering 41, gepubliceerd op 13-10-2011 met annotatie van mr. M.P. van der Burg
Belanghebbende is eigenaar en gebruiker van een recreatiewoning. Hij is lid van de vereniging van eigenaars van het recreatiepark. Het aandeel van belanghebbende in de vereniging is 1/41e deel. Het lidmaatschapsrecht is vatbaar voor vervreemding. Iedere eigenaar is verplicht lid van de vereniging en het lidmaatschapsrecht dient gelijk met de recreatiewoning te worden verkocht. In geschil is onder meer of de waarde van het lidmaatschapsrecht in mindering moet worden gebracht op de vastgestelde waarde van de recreatiewoning. Het hof beantwoordt die vraag bevestigend. De waarde van het lidmaatschapsrecht behoort namelijk niet tot de onroerende zaak, aldus het hof. Uit de prijs die de meest biedende gegadigde bereid zou zijn te betalen voor de onroerende zaak en het lidmaatschapsrecht tezamen, dient het deel voor het lidmaatschapsrecht te worden geëlimineerd. Het hof acht aannemelijk dat die waarde voor 2008 niet hoger is dan € 4.285 en voor 2009 € 4.850. Met die bedragen worden de vastgestelde waarden door het hof verminderd.