Aflevering 27

Gepubliceerd op 5 juli 2012

NTFR 2012/1608 - Chambaz en het verbod op gedwongen zelfincriminatie

Aflevering 27, gepubliceerd op 05-07-2012 geschreven door dr. E.B. Pechler
Op 5 april 2012 heeft het Europese Hof voor de Rechten van de Mens zich in de zaak Chambaz tegen Zwitserland, nr. 11663/04, andermaal uitgesproken over het zwijgrecht.Het arrest is te vinden op de site van het Hof (www.echr.coe.int), vooralsnog alleen in het Frans. Zie voor een samenvatting van het arrest NTFR 2012/1225 (met commentaar van Hendriks). Het Hof acht de klacht over schending van het verbod op gedwongen zelfincriminatie gegrond en verwijst in zijn motivering onder meer naar ‘Funke’EHRM 25 februari 1993, nr. 82/1991/334/407, BNB 1993/250., ‘Saunders’EHRM 17 december 1996, nr. 43/1994/490/572, BNB 1997/254. en, met name, ‘J.B.’EHRM 3 mei 2001, nr. 31827/96, BNB 2002/26.. Chambaz klaagt ook over schending van het ‘equality of arms’-beginsel, welke klacht het Hof gegrond acht, en over schending van het vermoeden van onschuld, welke klacht het Hof verwerpt. Deze klachten laat ik verder onbesproken. De beslissing in ‘Chambaz’ is genomen door een Kamer uit de Vijfde Sectie en is, anders dan in ‘J.B.’, niet unaniem (vijf stemmen voor en twee tegen). ‘Chambaz’ heeft meteen al de aandacht getrokken.Fiscaal up to Date 17 april 2012, nr. 2012-1064 (EHRM rekt zwijg- en inzagerecht in fiscale boetezaak op). Hoe verhoudt ‘Chambaz’ zich tot ‘J.B.’? En heeft ‘Chambaz’ gevolgen voor de rechtspraak van de Hoge Raad? Deze heeft zich ook enige malen uitgesproken over het zwijgrecht, onder meer in BNB 2002/27HR 27 juni 2001, nr. 35.889, LJN: AB2314, NTFR 2001/985, BNB 2002/27. en BNB 2008/159HR 21 maart 2008, nr. 43.050, LJN: BA8179, NTFR 2008/614, BNB 2008/159.. Daarbij is de vraag gerezen of deze rechtspraak wel in overeenstemming is met die van het Hof.

NTFR 2012/1609 - Tweede Kamer neemt wetsvoorstel Wet uitwerking fiscale maatregelen aan

Aflevering 27, gepubliceerd op 05-07-2012
De Tweede Kamer heeft het wetsvoorstel Wet uitwerking fiscale maatregelen aangenomen. Dit wetsvoorstel bevat onder meer de verhoging van het algemene btw-tarief per 1 oktober 2012 van 19 naar 21% en de structurele verlaging van de overdrachtsbelasting naar 2%. Verder bevat het wetsvoorstel een vergroeningspakket, een aanpassing van de aftrek van deelnemingsrente, een wijziging van de alcohol- en tabaksaccijns en een verlaging van het btw-tarief voor kunsten naar 6%.

NTFR 2012/1615 - Werkzaamheid duurt voort tot wederverkoop van winkelcentrum

Aflevering 27, gepubliceerd op 05-07-2012 met annotatie van mr. E. Alink
Belanghebbende heeft op 2 oktober 2002 via zijn bv een winkelcentrum gekocht voor € 7,6 mio. Nadien heeft belanghebbende onderhandeld met een supermarktorganisatie over verhuur van winkelruimte. Verder is belanghebbende met twee andere personen (het driemanschap) overeengekomen dat zij tezamen de eigendom van het winkelcentrum zouden verkrijgen. Op 20 december 2002 heeft het driemanschap een huurovereenkomst met de supermarktorganisatie gesloten. Op 24 december 2002 is het winkelcentrum geleverd aan de bv die dit meteen heeft verkocht en geleverd aan het driemanschap voor € 7,6 mio. De waarde van het winkelcentrum op 24 december 2002 is door de rijkstaxateur getaxeerd op € 9 mio. Het verschil van € 1,4 mio met de koopsom, is volledig toe te schrijven aan het huurcontract. Ultimo 2004 heeft het driemanschap het winkelcentrum verkocht voor € 9,5 mio. De inspecteur heeft het aandeel in de verkoopwinst, alsmede de huuropbrengsten over 2003 en 2004, als resultaat uit een werkzaamheid in die jaren belast. Hof Arnhem (NTFR 2011/448) heeft geoordeeld dat sprake is van een werkzaamheid, maar dat deze is beëindigd in 2002. De Hoge Raad casseert de hofuitspraak. De werkzaamheid duurt in beginsel voort tot het moment van verkoop in 2004. Dit kan anders zijn indien belanghebbende bijvoorbeeld de bestemming van het vermogensbestanddeel heeft gewijzigd in duurzaam aanhouden ter belegging. Dat heeft het hof niet onderzocht.

NTFR 2012/1616 - Schoonmaakbedrijf heeft een aanzienlijk bedrag aan loonheffing in de aangifte verzwegen

ECLI:NL:GHAMS:2012:BV6308, datum uitspraak 09-02-2012, publicatiedatum 22-02-2012
Aflevering 27, gepubliceerd op 05-07-2012 met annotatie van drs. J.C. de Zeeuw
Belanghebbende exploiteert een schoonmaakbedrijf. De inspecteur heeft naheffingsaanslagen opgelegd over de jaren 2002 tot en met 2005 en heeft daarbij correcties doorgevoerd in verband met (i) het ontbreken van loonbelastingverklaringen en/of kopieën van identiteitsbewijzen, (ii) het ontbreken van uren in de loonadministratie en (iii) verstrekkingen die niet als loon zijn aangemerkt. Ter zake van de lonen van de elf werknemers waarvan de loonbelasting en/of een kopie van het identiteitsbewijs ontbreekt (dan wel het identiteitsbewijs is afgegeven na de datum van indiensttreding) heeft verweerder het zogenoemde anoniementarief toegepast. Met Rechtbank Haarlem is het hof van oordeel dat de inspecteur aannemelijk heeft gemaakt dat een aanzienlijk deel van de lonen buiten de loonadministratie is gehouden en dat de ter zake van die uren af te dragen loonheffing is verzwegen. De stelling van belanghebbende dat hij, zijn echtgenote en hun kinderen vele schoonmaakuren op zich hebben genomen en er vaak meer uren in rekening zijn gebracht dan de daadwerkelijk gewerkte uren is op geen enkele wijze onderbouwd. Het verzwegen bedrag aan loonheffing in verhouding tot het totale bedrag van de over dat tijdvak af te dragen belasting is aanzienlijk, zodat omkering en verzwaring van de bewijslast volgt. Belanghebbende heeft niet overtuigend aangetoond dat de inspecteur de nageheven loonheffing (die berust op een redelijke schatting) voor een te hoog bedrag in aanmerking heeft genomen. Het hof ziet geen redenen om de vergrijpboete te verminderen.

NTFR 2012/1618 - Besluit over lijfrenten en periodieke uitkeringen geactualiseerd

Aflevering 27, gepubliceerd op 05-07-2012
De staatssecretaris van Financiën heeft het beleidsbesluit over lijfrenten en periodieke uitkeringen geactualiseerd. In het besluit staan de beleidsstandpunten over de lijfrenteverzekering, lijfrentespaarrekening, het lijfrentebeleggingsrecht, de aftrek van premies voor lijfrenten en de aftrek van de inleg voor lijfrentespaarrekeningen en lijfrentebeleggingsrechten als uitgaven voor inkomensvoorzieningen onder de Wet IB 2001. Verder zijn de beleidsstandpunten opgenomen over vóór 2001 gesloten lijfrenten en andere rechten op periodieke uitkeringen voor de toepassing van de Invoeringswet Wet IB 2001.

NTFR 2012/1621 - Geen recht op alleenstaande-ouderkorting nu gemeenschappelijke huishouding wordt gevoerd met vriend van dochter

ECLI:NL:HR:2012:BV2586, datum uitspraak 15-06-2012, publicatiedatum 15-06-2012
Aflevering 27, gepubliceerd op 05-07-2012 met annotatie van mr. P.T. van Arnhem
Belanghebbende heeft in 2006 gedurende meer dan zes maanden in haar woonwagen een kamer beschikbaar gesteld aan de vriend van haar dochter. De vriend at geregeld mee en betaalde daarvoor incidenteel een vergoeding. De vriend stond ingeschreven op het adres van belanghebbende. Hof Den Haag heeft geoordeeld dat belanghebbende geen recht heeft op de alleenstaande-ouderkorting, nu zij een gemeenschappelijke huishouding voerde met de vriend. Naar het oordeel van de Hoge Raad heeft het hof daarbij terecht geen aansluiting gezocht bij het begrip ‘gezamenlijke huishouding’ in de zin van de Wet werk en bijstand. Verder heeft de Hoge Raad geoordeeld dat het hof de bewijslast juist heeft verdeeld. Belanghebbende dient aannemelijk te maken dat tussen haar en de vriend een zuiver commerciële betrekking bestond. Daarin is belanghebbende niet geslaagd.

NTFR 2012/1622 - Kosten van particuliere vwo-opleiding niet aftrekbaar voor zestienjarige scholier

ECLI:NL:GHARN:2012:BW7243, datum uitspraak 15-05-2012, publicatiedatum 01-06-2012
Aflevering 27, gepubliceerd op 05-07-2012 met annotatie van mr. P.T. van Arnhem
Belanghebbende, geboren in 1991, is in 2006 gestart met een particuliere vwo-opleiding. In 2010 heeft zij het diploma behaald en in 2011 is zij aan een universiteit gaan studeren. In het onderhavige jaar (2007) heeft belanghebbende € 16.675 betaald voor haar vwo-opleiding. Belanghebbende wenst € 15.000 – het wettelijke maximum – als scholingsuitgaven in aftrek te brengen. Rechtbank Arnhem (15 september 2011, nr. 11/00024, NTFR 2011/2620) heeft die wens gehonoreerd. Het hof beslist anders. Weliswaar kan volgens het hof ook een nog leerplichtige leerling die een algemeen vormende opleiding volgt voor aftrek van scholingsuitgaven in aanmerking komen, maar dan moet wel aan de daarvoor geldende criteria zijn voldaan. Aan die criteria voldoet belanghebbende volgens het hof echter niet. Zij maakt namelijk niet aannemelijk dat de uitgaven zijn gedaan met het oog op het verwerven van inkomen uit werk en woning.

NTFR 2012/1623 - Organisator muziekfestival is belastingplichtig voor vennootschapsbelasting

Aflevering 27, gepubliceerd op 05-07-2012 met annotatie van mr. F. van Horzen
Belanghebbende organiseert eenmaal per jaar een tweedaags muziekfestival. De bestuursleden van belanghebbende en de ingeschakelde vrijwilligers ontvangen geen vergoeding. De artiesten treden betaald op. Het festival trekt ongeveer 5.000 betalende bezoekers. De resultaten van belanghebbende van 1996 t/m 2006 waren wisselend negatief en positief. Het eigen vermogen per 31 december 2004 bedroeg € 36.551. Hof Den Bosch heeft geoordeeld dat belanghebbende belastingplichtig is voor de vennootschapsbelasting. Volgens het hof treedt belanghebbende namelijk ‘in concurrentie’, zodat zij een onderneming drijft. Voorts komt belanghebbende volgens het hof niet in aanmerking voor de vrijstelling ex art. 6 Wet VPB 1969, omdat de behartiging van het algemeen maatschappelijk belang of sociaal belang niet bij haar op de voorgrond staat. De Hoge Raad sluit zich aan bij deze oordelen van het hof.

NTFR 2012/1624 - Voldoening van uit vonnis voortvloeiende schuld aandeelhouder niet ten laste van resultaat

ECLI:NL:HR:2012:BW8344, datum uitspraak 15-06-2012, publicatiedatum 15-06-2012
Aflevering 27, gepubliceerd op 05-07-2012 met annotatie van drs. N.M. Ligthart
Belanghebbende is een vennootschap waarvan de aandelen in handen zijn van drie broers, waaronder B. Deze B heeft samen met een derde, H, in 1993 geld geleend van een Duitse bank met het oog op de aankoop van een pand in Duitsland. H is in 1998 failliet verklaard. De bank heeft B aangesproken tot betaling. Door de Nederlandse rechter is B veroordeeld wegens wanprestatie jegens de bank. Uit hoofde van het vonnis heeft belanghebbende in 2001 en 2002 in totaal € 727.618 aan de bank betaald. De bank heeft in de hoedanigheid van hypotheekhouder het pand verkocht aan een vennootschap waarvan H aandeelhouder is. Belanghebbende heeft in verband met deze transactie een vordering op deze vennootschap verkregen. Belanghebbende wenst voor 2002 het betaalde bedrag van € 727.618 ten laste van haar resultaat te brengen. Voorts wenst zij de vordering op de vennootschap af te waarderen. Hof Arnhem (NTFR 2011/1821) heeft geoordeeld dat belanghebbende niet heeft bewezen dat B voor rekening en risico van belanghebbende heeft gehandeld. Door desondanks de bedragen voor haar rekening te nemen die haar aandeelhouder B op grond van het vonnis diende te voldoen, heeft belanghebbende uitgaven gedaan die bedrijfsvreemd zijn en derhalve niet ten laste van het resultaat kunnen worden gebracht. De Hoge Raad onderschrijft dit oordeel. De hofuitspraak wordt toch vernietigd omdat het hof een ter zitting gedaan bewijsaanbod met betrekking tot de afgewaardeerde vordering, heeft gepasseerd.

NTFR 2012/1625 - Afwaardering onzakelijke lening aftrekbaar op grond van art. 13ca (oud) Wet VPB 1969

ECLI:NL:PHR:2012:BW8366, datum uitspraak 31-05-2012, publicatiedatum 03-05-2013
Aflevering 27, gepubliceerd op 05-07-2012 met annotatie van prof. dr. mr. P.G.H. Albert
Belanghebbende heeft in 2001 een lening ad f 750.000 (€ 340.335) verstrekt aan een doorstartende vennootschap waarin zij tevens indirect één derde belang hield. De rente bedroeg jaarlijks 6,25%, maar tot en met 2002 werd in verband met de doorstart geen rente berekend. Wegens de slechte financiële situatie van de indirecte dochter heeft de belanghebbende in 2003 € 295.335 van haar vordering afgeboekt ten laste van haar fiscale winst. De Inspecteur heeft de aftrek van de afwaardering gecorrigeerd omdat hij de lening onzakelijk acht. Hij meent voorts dat art. 13ca (oud) Wet VPB 1969 toepassing mist.

NTFR 2012/1627 - Huidige opvolgingsregeling leidt onnodig tot familieconflicten

Aflevering 27, gepubliceerd op 05-07-2012
De SW 1956 en de hierin opgenomen bedrijfsopvolgingsregelingen leiden onnodig tot conflicten, aldus BDO en Tilburg University. Gezamenlijk onderzochten zij de mogelijkheden van de invoering van een alternatief, de boedelfaciliteit, een onderzoek waar de Tweede Kamer op heeft aangedrongen. Het onderzoek toont aan dat andere erfgenamen, niet beoogde bedrijfsopvolgers, in de praktijk toch bij de opvolging worden betrokken om zo de fiscale regeling optimaal te kunnen benutten. Dit is een ongewenste uitwerking, aldus de onderzoekers.

NTFR 2012/1630 - EC vraagt om oplossing grensoverschrijdende successiebelastingproblemen binnen EU

Aflevering 27, gepubliceerd op 05-07-2012
De Europese Commissie heeft geconcludeerd dat het ontvangen van een nalatenschap uit het buitenland een van de obstakels is die EU-burgers ervan weerhouden om de vrijheid van vestiging en kapitaal binnen de Unie daadwerkelijk uit te oefenen. De belangrijkste problemen daarbij zijn dubbele belasting en discriminerende fiscale behandeling bij het verkrijgen van een nalatenschap uit het buitenland. In een aanbeveling heeft de Commissie uiteengezet hoe de lidstaten maatregelen kunnen nemen, of bestaande maatregelen kunnen verbeteren, om voorkoming te verlenen voor dubbele of meervoudige belasting als gevolg van de heffing van successiebelasting door twee of meer lidstaten. De lidstaten zijn verzocht de voorgestelde oplossingen in te voeren door middel van wetgeving of bestuurlijke maatregelen.

NTFR 2012/1631 - Antwoorden op Kamervragen over grensoverschrijdende successiebelastingproblemen

Aflevering 27, gepubliceerd op 05-07-2012
De GroenLinksfractie in de Eerste Kamer heeft de staatssecretaris van Financiën vragen gesteld over het verzoek van de Europese Commissie dubbele of meervoudige successiebelasting op te lossen. In zijn antwoord deelt de staatssecretaris mee dat hij het met de Commissie eens is dat lidstaten oplossingen moeten zoeken in de unilaterale sfeer in plaats van Europese regelgeving. De staatssecretaris gaat ervan uit dat de mededeling van de Europese Commissie door de lidstaten wordt gerespecteerd en waar nodig gevolg krijgt. Voor zover de staatssecretaris weet, spelen er geen zaken van dubbele belasting op het gebied van successiebelasting. Daarmee is niet uitgesloten dat er zaken van dubbele belasting bestaan. Als gevolg van soevereiniteit op het gebied van directe belastingen hebben lidstaten verschillende wetgeving waardoor er dispariteiten kunnen bestaan. Het is aan de lidstaten om ervoor te zorgen dat deze dispariteiten tot een minimum beperkt blijven. Het Nederlandse recht van overgang is, mede om Europeesrechtelijke redenen, per 2010 afgeschaft. Ook heeft Nederland unilaterale voorkomingsregels waarmee Nederland eenzijdig dubbele belasting tegengaat. Als alle lidstaten die een successiebelasting toepassen bereid zijn dergelijke stappen te ondernemen dan kan er volgens de staatssecretaris al veel worden gewonnen. Hij is zeker bereid om bij gevallen van dubbele belasting te bezien of Nederland op basis van flexibele toepassing van de voorkomingsregels dubbele successiebelasting kan voorkomen.

NTFR 2012/1632 - Geen fraus legis bij constructie met preferente aandelen om overdrachtsbelasting te besparen

ECLI:NL:HR:2012:BV1922, datum uitspraak 15-06-2012, publicatiedatum 15-06-2012
Aflevering 27, gepubliceerd op 05-07-2012 met annotatie van dr. A. Rozendal
In 1999 zijn bij belanghebbende 600 van de 1.200 gewone aandelen in een onroerendezaaklichaam geplaatst. Daarnaast zijn nog 800 preferente aandelen uitgegeven om te voorkomen dat de verkrijging van de aandelen door belanghebbende een belaste verkrijging vormt ex art. 4 Wet BRV. De in totaal 2.000 geplaatste aandelen zijn als volgt verdeeld:

NTFR 2012/1633 - Hofoordeel over 'redelijke schatting' inzake waarde terrein op sterfdatum is niet cassatieproof

ECLI:NL:HR:2012:BV0663, datum uitspraak 22-06-2012, publicatiedatum 22-06-2012
Aflevering 27, gepubliceerd op 05-07-2012 met annotatie van mr. P.G.M. Jansen
Op 29 augustus 2004 is erflater overleden. Zijn echtgenote en drie kinderen (waaronder belanghebbende) zijn de erfgenamen. Tot de nalatenschap behoort een terrein. De gemeente was aanvankelijk voornemens om de bestaande woonbestemming van het terrein te wijzigen in een ‘evenemententerrein’. Deze wijziging zou een aanzienlijk waardedrukkend effect hebben gehad op het terrein. Erflater heeft zich daartegen verzet. Op 2 augustus 2004 heeft erflater van een bouwbedrijf een bod gekregen van € 2.475.000 op het terrein onder de ontbindende voorwaarde dat geen woningbouwvergunning zou worden verkregen. De koopovereenkomst is ondertekend op 25 oktober 2004. De bestemmingsplanwijziging is niet doorgegaan. Op 12 april 2005 is aan de koper een bouwvergunning verleend. In de aangifte successierecht van 28 maart 2006 is het terrein op basis van een taxatie aangegeven voor € 275.000. Volgens de inspecteur is de waarde € 2.400.000 min een aftrek van € 120.000. Hij heeft nageheven met een vergrijpboete. Volgens Hof Arnhem heeft de inspecteur de aanslag terecht gebaseerd op een waarde van € 2.280.000, maar heeft hij ten onrechte de boete opgelegd. Volgens het hof heeft belanghebbende 1. de vereiste aangifte niet gedaan zodat de bewijslast moet worden omgekeerd en verzwaard, 2. is belanghebbende niet erin geslaagd te voldoen aan deze verzwaarde bewijslast, 3. i s de schatting van de inspecteur niet onredelijk door uit te gaan van € 2.280.000, maar 4. is er geen sprake van ‘voorwaardelijk opzet’. Deze oordelen houden in cassatie stand, behoudens het oordeel over de redelijke schatting. Niet duidelijk is namelijk waarop de aftrek van € 120.000 precies ziet. Daarom volgt vernietiging van de hofuitspraak en verwijzing.

NTFR 2012/1634 - Hoge Raad treedt proceseconomisch op: hoger beroep terecht niet-ontvankelijk verklaard

ECLI:NL:HR:2012:BW8351, datum uitspraak 15-06-2012, publicatiedatum 15-06-2012
Aflevering 27, gepubliceerd op 05-07-2012 met annotatie van mr. J. van de Merwe
Bij ‘vereenvoudigde’ uitspraak van 29 november 2010 heeft het hof het hoger beroep van belanghebbende niet-ontvankelijk verklaard wegens te late betaling van het griffierecht. De uitspraak is op die dag aangetekend verzonden naar het toenmalige adres van belanghebbende in Q. Dit poststuk is op 21 januari 2011 als onbestelbaar (‘Niet afgehaald’) terugontvangen. Uit de gba bleek dat belanghebbende op 7 januari 2011 is verhuisd. De uitspraak van 29 november 2010 is door het hof op 21 januari 2011 opnieuw aangetekend verzonden, ditmaal naar het nieuwe adres. Het op 10 februari 2011 ingekomen verzetschrift is door het hof niet-ontvankelijk verklaard wegens te late indiening. Volgens de Hoge Raad had het hof hiertoe pas mogen overgaan nadat het belanghebbende de gelegenheid had geboden het verzuim ‘te verschonen’. Dat is niet gebeurd. Voorts acht de Hoge Raad het oordeel van het hof over het niet doorgeven van de adreswijziging onbegrijpelijk, aangezien die wijziging eerst na de (eerste) toezending van de uitspraak van 29 november 2010 heeft plaatsgevonden. Ondanks deze gebreken casseert de Hoge Raad vanwege proceseconomie de hofuitspraak niet. Ook indien het verzet ontvankelijk zal blijken te zijn, zal dit namelijk ongegrond moeten worden verklaard. Er kan namelijk redelijkerwijs niet worden geoordeeld dat belanghebbende met het te laat betalen van het griffierecht niet in verzuim is geweest. Wel krijgt belanghebbende het griffierecht terug en een proceskostenvergoeding.

NTFR 2012/1635 - Intern memo is op de zaak betrekking hebbend stuk

ECLI:NL:HR:2012:BW9850, datum uitspraak 29-06-2012, publicatiedatum 29-06-2012
Aflevering 27, gepubliceerd op 05-07-2012 met annotatie van mr. P.J. van Amersfoort
Naar aanleiding van een boekenonderzoek zijn aan belanghebbende een naheffingsaanslag omzetbelasting en een boete opgelegd. Belanghebbende heeft gesteld dat de aanslag mede is gebaseerd op een intern memo dat de inspecteur niet heeft ingebracht. Nu de inspecteur deze stelling niet heeft bestreden, wordt ervan uitgegaan dat het interne memo een op de zaak betrekking hebbend stuk is. Het hof had dan ofwel om overlegging van het memo moeten vragen, dan wel moeten onderzoeken of de inspecteur mocht weigeren dit memo te overleggen. Het hof heeft beide niet gedaan. Verder oordeelt de Hoge Raad dat een niet tijdig ingediend verweerschrift niet buiten beschouwing hoeft te worden gelaten. Belanghebbende heeft voorts de correctie op de aftrek van omzetbelasting uitvoerig bestreden met een ‘evaluatie van het controlerapport’. Nu het hof geen overweging heeft gewijd aan deze in hoger beroep nieuw bijgebrachte bestrijding van de in het controlerapport neergelegde bevindingen, heeft het hof zijn uitspraak onvoldoende gemotiveerd. Verder heeft het hof geen beslissing gegeven over het bedrag waarop de naheffingsaanslag dient te worden vastgesteld en over de boete. Verwijzing moet volgen.

NTFR 2012/1636 - Aan eerder boekenonderzoek kan vertrouwen worden ontleend

ECLI:NL:HR:2012:BW9856, datum uitspraak 29-06-2012, publicatiedatum 29-06-2012
Aflevering 27, gepubliceerd op 05-07-2012 met annotatie van mr. P.J. van Amersfoort
Naar aanleiding van een boekenonderzoek zijn aan belanghebbende navorderingsaanslagen vennootschapsbelasting en boetes opgelegd. Belanghebbende heeft gesteld dat de aanslagen mede zijn gebaseerd op een intern memo dat de inspecteur niet heeft ingebracht. Nu de inspecteur deze stelling niet heeft bestreden, wordt ervan uitgegaan dat het interne memo een op de zaak betrekking hebbend stuk is. Het hof had dan ofwel om overlegging van het memo moeten vragen, dan wel moeten onderzoeken of de inspecteur mocht weigeren dit memo te overleggen. Het hof heeft beide niet gedaan. Verder heeft belanghebbende zich voor de aftrek van autokosten beroepen op het vertrouwensbeginsel. Bij een eerder boekenonderzoek zou de handelwijze van belanghebbende met betrekking tot deze autokosten zijn goedgekeurd. Dat het hof dit beroep afwijst, acht de Hoge Raad zonder nadere motivering onbegrijpelijk.

NTFR 2012/1637 - Uitstel voor verweerschrift betekent uitstel voor incidenteel hoger beroep

ECLI:NL:HR:2012:BW9866, datum uitspraak 29-06-2012, publicatiedatum 29-06-2012
Aflevering 27, gepubliceerd op 05-07-2012 met annotatie van mr. P.J. van Amersfoort
In hoger beroep heeft de inspecteur bij zijn verweerschrift incidenteel hoger beroep ingesteld. Het hof heeft voor de indiening van het verweerschrift uitstel verleend. Om die reden ziet het hof geen reden het verweerschrift buiten beschouwing te laten. Over het incidenteel hoger beroep merkt het hof niets op. Volgens de Hoge Raad moet worden aangenomen dat de overweging van het hof omtrent het verweerschrift eveneens ziet op het daarin vervatte incidentele hoger beroep. Het hof heeft dan ook terecht het incidentele hoger beroep behandeld.

NTFR 2012/1638 - Aan eerder boekenonderzoek kan vertrouwen worden ontleend; uitstel voor indiening incidenteel hoger beroep

ECLI:NL:HR:2012:BW9873, datum uitspraak 29-06-2012, publicatiedatum 29-06-2012
Aflevering 27, gepubliceerd op 05-07-2012 met annotatie van mr. P.J. van Amersfoort
Naar aanleiding van een boekenonderzoek zijn aan belanghebbende navorderingsaanslagen VPB en boetes opgelegd. Belanghebbende heeft gesteld dat de aanslagen mede zijn gebaseerd op een intern memo dat de inspecteur niet heeft ingebracht. Nu de inspecteur deze stelling niet heeft bestreden, wordt ervan uitgegaan dat het interne memo een op de zaak betrekking hebbend stuk is. Het hof had dan ofwel om overlegging van het memo moeten vragen, dan wel moeten onderzoeken of de inspecteur mocht weigeren dit memo te overleggen. Het hof heeft beide niet gedaan. Verder heeft belanghebbende zich voor de aftrek van autokosten beroepen op het vertrouwensbeginsel. Bij een eerder boekenonderzoek zou de handelwijze van belanghebbende met betrekking tot deze autokosten zijn goedgekeurd. Dat het hof dit beroep afwijst, acht de Hoge Raad zonder nadere motivering onbegrijpelijk. Verder oordeelt de Hoge Raad dat het door het hof verleende uitstel voor indiening van het verweerschrift, eveneens heeft te gelden voor het daarin vervatte incidentele hoger beroep. Het hof heeft dan ook terecht het incidentele hoger beroep behandeld. Verwijzing moet volgen.

NTFR 2012/1639 - Oplegging tweede primitieve legesaanslag is niet mogelijk

ECLI:NL:GHARN:2012:BW7841, datum uitspraak 22-05-2012, publicatiedatum 08-06-2012
Aflevering 27, gepubliceerd op 05-07-2012 met annotatie van mr. M.H.W.N. Lammers
Belanghebbende heeft op 5 februari 2008 een aanvraag ingediend voor het verlenen van een reguliere bouwvergunning voor de aanleg van een paardenbak. De gemeente heeft voor het in behandeling nemen hiervan belanghebbende bij aanslag van 17 april 2008 leges in rekening gebracht. De bouwvergunning is op 1 september 2008 aan belanghebbende verleend na verlening van een vrijstelling ex art. 19, lid 2, WRO. Vervolgens heeft de gemeente belanghebbende een tweede legesaanslag met dagtekening 6 september 2008 opgelegd wegens bedoelde vrijstellingsprocedure. De rechtbank heeft het beroep tegen de tweede aanslag ongegrond verklaard. Volgens het hof is de gemeente echter niet bevoegd een tweede aanslag op te leggen. Beide aanslagen zien namelijk op de dienst ‘het in behandeling nemen van een aanvraag’. Hiervoor kan maar één aanslag worden opgelegd. Conversie van de tweede aanslag in een navorderingsaanslag is niet mogelijk, omdat een ‘nieuw feit’ ontbreekt.

NTFR 2012/1640 - Navordering over in Hongkong opgekomen inkomsten is terecht

ECLI:NL:GHARN:2012:BW6245, datum uitspraak 02-05-2012, publicatiedatum 22-05-2012
Aflevering 27, gepubliceerd op 05-07-2012 met annotatie van drs. J.R. Schaap
Belanghebbende is directeur-grootaandeelhouder van B bv. B bv heeft speelgoed geïmporteerd uit het Verre Oosten. Een deel van de inkopen heeft plaatsgevonden via een in Hongkong gevestigde Limited. Deze Limited heeft aan belanghebbende een provisie van 5% van het factuurbedrag in rekening gebracht voor het testen van het speelgoed en het opmaken van testrapporten. In 1994 was B bv f 2.200.000 verschuldigd aan de Limited. Omstreeks 2000 is deze schuld omgezet in een geldleningsovereenkomst. Na een FIOD-onderzoek, heeft de inspecteur geconcludeerd dat de Limited toebehoort aan belanghebbende. Vervolgens heeft de inspecteur over een reeks van jaren navorderingsaanslagen aan belanghebbende opgelegd met boeten. Het hof is van oordeel dat:

NTFR 2012/1643 - Art. 74 AWR blokkeert ontneming wederrechtelijke opbrengst douane fraude

ECLI:NL:GHSHE:2012:BW8674, datum uitspraak 19-06-2012, publicatiedatum 19-06-2012
Aflevering 27, gepubliceerd op 05-07-2012 met annotatie van mr. P.A. Caljé
Het Openbaar Ministerie heeft een ontnemingsvordering aanhangig gemaakt tegen verdachte. In de voorafgaande strafzaak is verdachte onder andere veroordeeld voor het opzettelijk onjuist doen van douaneaangiften. Bovendien is hij in dat kader ook veroordeeld voor het lidmaatschap van een criminele organisatie met als oogmerk het doen van onjuiste douaneaangiften en het plegen van valsheid in geschrifte.

NTFR 2012/1644 - Beslissing geheimhoudingskamer brengt niet mee dat inspecteur stukken ongeschoond moet inbrengen

ECLI:NL:RBARN:2012:BW0952, datum uitspraak 05-04-2012, publicatiedatum 05-04-2012
Aflevering 27, gepubliceerd op 05-07-2012 met annotatie van mr. R.W.J. Kerckhoffs
De geheimhoudingskamer van Rechtbank Arnhem heeft op 7 februari 2012 (nr. 11/01635 en 11/01636, NTFR 2012/1165) een verzoek van de inspecteur ex art. 8:29 Awb, strekkende tot beperkte kennisneming van stukken, deels toegewezen en deels afgewezen. De inspecteur heeft vervolgens de rechtbank verzocht om de stukken ten aanzien waarvan het verzoek tot beperkte kennisneming is afgewezen te retourneren en medegedeeld dat deze stukken niet in ongeschoonde vorm zullen worden overgelegd. Belanghebbende heeft daarna bij de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen en daarbij gevorderd – op straffe van verbeurte van een dwangsom – te gelasten dat de inspecteur uitvoering geeft aan de beslissing van de geheimhoudingskamer.

NTFR 2012/1647 - E-mailbericht vormt tijdig ingediend beroepschrift

ECLI:NL:HR:2012:BW9732, datum uitspraak 29-06-2012, publicatiedatum 29-06-2012
Aflevering 27, gepubliceerd op 05-07-2012
De uitspraak op bezwaar inzake de aan belanghebbende opgelegde aanslag IB 2007 is gedagtekend 28 september 2010. In een e-mailbericht van 29 september 2010 heeft belanghebbende de inspecteur verzocht de heffingsrente te verminderen. Volgens Hof Amsterdam (NTFR 2012/217) had dit bericht als beroepschrift moeten worden doorgezonden naar de rechtbank. Het tijdstip van indiening bij de inspecteur is bepalend voor het tijdstip van indiening, zodat het beroep tijdig is ingediend. Dat er sprake is van een elektronisch verzonden bericht staat niet aan ontvankelijkheid in de weg. Aan belanghebbende is namelijk niet medegedeeld dat zijn geschrift is geweigerd, zodat ervan mag worden uitgegaan dat het elektronisch verzonden geschrift rechtsgeldig is ingediend. De rechtbank heeft terecht het beroep ontvankelijk geacht. Voor het overige wordt belanghebbende in het ongelijk gesteld.

NTFR 2012/1648 - Bewijslastverdeling ex art. 35b, lid 7, BRK heeft domino-effect

ECLI:NL:PHR:2012:BW9073, datum uitspraak 30-11-2012, publicatiedatum 30-11-2012
Aflevering 27, gepubliceerd op 05-07-2012 met annotatie van mr. S. Wolvers
In elk geval tot 1 juli 2001 was belanghebbende in Nederland gevestigd. Zij heeft haar kantooradres gewijzigd in een adres op Curaçao. Belanghebbende is (ook) ingeschreven bij de Kamer van Koophandel op Curaçao. De Antilliaanse fiscus merkt belanghebbende per 1 juli 2001 als inwoner aan en belast haar tegen het offshore tarief.

NTFR 2012/1649 - Zes maanden termijn voor indienen teruggaafverzoek ingevolge Achtste Richtlijn is fatale termijn

Aflevering 27, gepubliceerd op 05-07-2012 met annotatie van mr. dr. J.Th. Sanders
De Italiaanse fiscus weigert de teruggaaf van door Italiaanse ondernemers aan de in Nederland gevestigde vennootschap Elsacom in 1999 berekende btw, omdat het verzoek is ingediend op 27 juli 2000, terwijl dit uiterlijk 30 juni 2000 bij de fiscus had moeten zijn. Lagere Italiaanse rechters achten deze termijn van zes maanden na het einde van het kalenderjaar dat de btw verschuldigd is geworden een indicatieve doch niet een fatale termijn. Op de vraag van de hoogste Italiaanse verwijzende rechter verklaart het HvJ voor recht dat de termijn van zes maanden van art. 7, lid 1, eerste alinea, laatste volzin, van de Achtste Richtlijn voor indiening van een verzoek om teruggaaf van btw een fatale termijn is.

NTFR 2012/1650 - Geen extra onderzoek voor verwezenlijking recht op aftrek

Aflevering 27, gepubliceerd op 05-07-2012 met annotatie van mr. dr. J.Th. Sanders
Het arrest betreft twee gevoegde zaken. De eerste zaak (C-080/11) kent als feiten dat op 1 juni 2007 Mahagében met RK een overeenkomst heeft gesloten voor de levering van onbehandelde acaciastammen van 1 juni tot en met 31 december 2007. Gedurende die periode heeft RK zestien facturen op naam van Mahagében opgemaakt voor de levering van verschillende hoeveelheden stammen. Op zes van die facturen stond het nummer van de bijgevoegde leveringsbon. RK heeft alle facturen in haar belastingaangifte opgenomen en bevestigd dat de leveringen hadden plaatsgevonden, en na levering heeft zij de btw betaald. Ook Mahagében heeft deze facturen in haar belastingaangifte opgenomen en haar recht op aftrek uitgeoefend. De van RK gekochte hoeveelheden acaciastammen werden geleverd uit de voorraad van Mahagében en zijn doorverkocht aan verschillende ondernemingen. Bij een controle van de door RK verrichte aankopen en leveringen is de belastingdienst tot de conclusie gekomen dat RK geen acaciastammen in voorraad had en dat de in 2007 aangekochte hoeveelheid acaciastammen onvoldoende was de aan Mahagében in rekening gebrachte leveringen te verrichten. Hoewel de twee contractpartijen tijdens deze controle hebben verklaard dat zij de leveringsbonnen niet hadden bewaard, heeft Mahagében de belastingdienst nadien, ten bewijze dat de betrokken handelingen wel degelijk hadden plaatsgevonden, een kopie van 22 leveringsbonnen bezorgd. Mahageben is aftrek geweigerd. Gelet op het resultaat van de controle bij RK kunnen deze facturen immers niet als authentiek worden beschouwd. Het bezwaar van Mahagében is afgewezen omdat RK, die de betrokken facturen had opgesteld, geen documenten had kunnen overleggen tot staving van de transacties, zoals leveringsbonnen, niet over de op deze facturen vermelde hoeveelheid goederen had kunnen beschikken en noch een voor de levering van deze goederen geschikte vrachtwagen noch bewijsstukken met betrekking tot de voor het vervoer betaalde prijs had. Voorts had Mahagében niet de nodige voorzorgsmaatregelen genomen aangezien zij met name niet was nagegaan of RK een bestaande belastingplichtige was en of die vennootschap over de goederen beschikte die Mahagében wenste te kopen.

NTFR 2012/1651 - Geen nihiltarief voor levering van ict-apparatuur

ECLI:NL:GHARN:2012:BW8442, datum uitspraak 05-06-2012, publicatiedatum 15-06-2012
Aflevering 27, gepubliceerd op 05-07-2012 met annotatie van E.H. van den Elsen
Belanghebbende exploiteert een onderneming. De activiteiten bestaan uit de handel in ict-apparatuur. Op vier facturen betreffende leveringen van lcd-tv-schermen aan een firma in de Oekraïne heeft belanghebbende het nihiltarief toegepast. Volgens de inspecteur ten onrechte. De opgelegde naheffingsaanslag is door de rechtbank echter vernietigd wegens schending van het vertrouwensbeginsel. Hiertegen komt de inspecteur met succes in hoger beroep. Het hof stelt voorop dat, nu belanghebbende heeft gesteld dat zij de goederen in Duitsland zou afleveren en de Oekraïense firma de goederen zelf vanuit Duitsland naar de Oekraïne zou vervoeren, geen sprake is van uitvoer maar van een intracommunautaire levering. Het in dat verband te leveren bewijs voor toepassing van het nihiltarief is volgens het hof niet door belanghebbende geleverd. Anders dan de rechtbank, is het hof voorts van oordeel dat belanghebbende uit correspondentie met de inspecteur niet redelijkerwijs heeft kunnen begrijpen dat het overbrengen van de goederen naar Duitsland als uitvoer kon worden beschouwd waarop het nihiltarief van toepassing is, zodat het beroep op het vertrouwensbeginsel faalt.

NTFR 2012/1652 - Kunst weer belast met 6%

Aflevering 27, gepubliceerd op 05-07-2012 geschreven door mr. E.H.A.M. Thijssen
In het Begrotingsakkoord 2013 is besloten om per 1 juli 2012 de podiumkunsten en kunstvoorwerpen (weer) onder het 6%-tarief te laten vallen. Hiermee wordt teruggekeerd naar de situatie van vóór 1 januari 2012. De wijzigingen zullen worden opgenomen in een wetsvoorstel dat nog aan de Tweede Kamer moet worden aangeboden. In dit verband keurt de staatssecretaris goed dat vooruitlopend op deze wetswijziging het 6%-tarief al met ingang van 1 juli 2012 wordt toegepast voor podiumkunsten en kunstvoorwerpen.

NTFR 2012/1653 - Schending vertrouwensbeginsel door douane geen grond voor achterwege laten navordering douanerechten

ECLI:NL:HR:2012:BW7710, datum uitspraak 08-06-2012, publicatiedatum 08-06-2012
Aflevering 27, gepubliceerd op 05-07-2012 met annotatie van mr. Stuijt en Van Dam
Belanghebbende heeft op 16 maart 2005 van het Productschap Tuinbouw een invoercertificaat ontvangen voor het mogen invoeren van bananen met toepassing van het preferentiële tarief. Belanghebbende heeft dat preferentiële tarief ook toegepast voor in de periode 28 februari 2005 t/m 15 maart 2005 ingevoerde bananen. De douane heeft dat aanvankelijk goedgekeurd, maar nadien – na onderzoek – heeft zij nagevorderd over de periode 28 februari t/m 15 maart 2005. In cassatie is niet in geschil dat art. 220, lid 2, onderdeel b, CDW geen grond biedt voor het afzien van navordering. Belanghebbende stelt echter dat het hof haar beroep op het ongeschreven vertrouwensbeginsel had moeten honoreren. De Hoge Raad onderschrijft die stelling niet. Naast het bepaalde in art. 220, lid 2, onderdeel b, CDW is er namelijk geen plaats voor het achterwege laten van een navordering van douanerechten wegens schending van door de douane jegens de douaneschuldenaar gewekt vertrouwen.

NTFR 2012/1654 - A-G Van Hilten adviseert Hoge Raad prejudiciële vragen te stellen over het begrip 'resten en afval'

ECLI:NL:HR:2013:BW8352, datum uitspraak 08-02-2013, publicatiedatum 08-02-2013
Aflevering 27, gepubliceerd op 05-07-2012 met annotatie van mr. Stuijt en Van Dam
Belanghebbende heeft aangifte gedaan voor het in het vrije verkeer brengen van goederen met als goederenomschrijving ‘resten en afvallen van molybdeen’. De goederen zijn aangegeven onder postonderverdeling 8102 97 00 GN. De douane heeft de goederen onder postonderverdeling 8102 94 00 (ruw molybdeen) van de GN ingedeeld. De goederen zijn ontstaan door molybdeenpoeder te sinteren. Bij sinteren wordt het poeder verhit en ontstaat een zeer hard staafvormig materiaal. Dit materiaal kan worden verwerkt tot halffabricaten en werken van molybdeen. In casu is circa 80% van het gesinterde molybdeen kwalitatief ongeschikt voor verdere bewerking. Dit product wordt in de branche als ‘scrap’ aangeduid. Staven die geschikt zijn voor verdere bewerking worden voorzichtig behandeld en zorgvuldig verpakt. Staven die ongeschikt zijn voor verdere bewerking worden los gestort en zijn daardoor beschadigd en gebroken. Deze brokstukken zijn geschikt en bestemd om te worden gebruikt voor de productie van staallegeringen. De feitenrechters hebben belanghebbende in het ongelijk gesteld.

NTFR 2012/1655 - Door harde kunststof overkapping geen sprake van open laadruimte

ECLI:NL:HR:2012:BW7713, datum uitspraak 08-06-2012, publicatiedatum 08-06-2012
Aflevering 27, gepubliceerd op 05-07-2012 met annotatie van mr. J. Rolleman
Belanghebbende heeft een auto voorzien van een dubbele cabine en van een laadruimte. Belanghebbende voldeed motorrijtuigenbelasting naar het tarief voor bestelauto’s. Op enig moment is geconstateerd dat de laadruimte was overdekt met een harde kunststof overkapping. Door deze overkapping is de hoogte van de laadruimte 106 cm. Nu de hoogte niet minimaal 130 cm bedraagt, wordt volgens de inspecteur niet langer voldaan aan de voorwaarde van art. 3, lid 1, letter d, onderdeel 1, Wet MRB 1994. Belasting wordt nageheven naar het tarief voor personenauto’s. Naar het oordeel van de Hoge Raad terecht. Door de harde overkapping van kunststof is, anders dan bij een zeildoek, geen sprake meer van een open laadruimte. Dat de kap eenvoudig is te verwijderen, doet daaraan niet af.

NTFR 2012/1656 - Advocaat-generaal adviseert Hoge Raad Minas-zaak wederom te verwijzen

ECLI:NL:PHR:2012:BW6501, datum uitspraak 05-10-2012, publicatiedatum 05-10-2012
Aflevering 27, gepubliceerd op 05-07-2012 met annotatie van mr. E.G. Borghols
De onderhavige zaak betreft een Minas-zaak die – na verwijzing – voor de tweede keer aanhangig is bij de Hoge Raad. De conclusie van A-G Van Hilten ziet slechts op de wijze van bemonstering van de mest en de vraag in hoeverre bij onderzoeken hieromtrent moet worden toegespitst op de door belanghebbende afgevoerde mestsoorten.

NTFR 2012/1657 - Voor opbrengstlimiet rioolafvoerrecht betekent 'in betekenende mate' 10% of meer

ECLI:NL:HR:2012:BU7248, datum uitspraak 13-04-2012, publicatiedatum 13-04-2012
Aflevering 27, gepubliceerd op 05-07-2012 met annotatie van mr. M.P. van der Burg
Aan belanghebbende zijn over de jaren 2001 en 2002 aanslagen in het rioolafvoerrecht opgelegd. Hof Den Bosch (NTFR 2008/56) had die aanslag vernietigd, omdat de rioolrechtverordening volgens het hof onverbindend was. In cassatie (NTFR 2009/1002) hield deze beslissing geen stand. Na verwijzing heeft Hof Arnhem (NTFR 2010/1787) zich over deze aanslagen gebogen. Volgens de Hoge Raad heeft het hof daarbij de grenzen van de rechtsstrijd na verwijzing goed afgebakend, heeft het hof de bewijslast juist verdeeld en zijn de bewijsoordelen niet onbegrijpelijk. Voor de vraag of de rioolrechtverordening geheel of partieel onverbindend is wegens strijd met art. 229b, lid 1, Gem.w, is het hof ervan uitgegaan dat ‘in betekenende mate’ 25% betekent. Dit rechtsoordeel is onjuist. Van ‘in betekenende mate’ is sprake indien de geraamde baten 10% of meer uitgaan boven het gecorrigeerde bedrag van de geramde lasten. Volgt opnieuw verwijzing.

NTFR 2012/1658 - Gemeente Amsterdam heeft bij de vermakelijkheidsretributie het gelijkheidsbeginsel (meerderheidsregel) geschonden

ECLI:NL:GHAMS:2012:BV7445, datum uitspraak 01-03-2012, publicatiedatum 05-03-2012
Aflevering 27, gepubliceerd op 05-07-2012 met annotatie van mr. M.P. van der Burg
Belanghebbende exploiteert rondvaartboten en biedt tegen betaling rondvaarten aan door de wateren van Amsterdam. Belanghebbende heeft hiervoor vermakelijkheidsretributie op aangifte voldaan. Volgens belanghebbende heeft de heffingsambtenaar het gelijkheidsbeginsel geschonden. Belanghebbende heeft lijsten overgelegd van exploitanten van vaartuigen die in zijn ogen belastingplichtig zijn. Op de lijsten vermeldde belanghebbende 272 potentiële exploitanten. Volgens belanghebbende zijn de exploitanten van deze vaartuigen in beginsel onderworpen aan de vermakelijkheidsretributie. De heffingsambtenaar heeft gesteld dat in de jaren 2007, 2008 en 2009 respectievelijk 40, 40 en 52 belastingplichtigen in de heffing zijn betrokken en dat in een aantal gevallen nog onderzoek liep met betrekking tot de belastingplicht. Het hof oordeelt allereerst dat de toets van de meerderheidsregel kan worden toegepast in een geval waarin sprake is van voldoening op aangifte. Anders dan de rechtbank is het hof van oordeel dat exploitanten van zee- en riviercruiseschepen geen vermakelijkheid aanbieden als bedoeld in de verordening. Cruiseschepen worden geëxploiteerd voor het vervoer van personen en daaraan staat niet in de weg dat een aangenaam verblijf voor de passagiers aan boord tijdens het vervoer naar de plaatsen van bestemming een wezenlijk onderdeel van het reizen met een cruiseschip vormt. Exploitanten van zee- en riviercruiseschepen vallen niet onder de vermakelijkheidsretributie. De exploitanten van deze schepen verschillen dus feitelijk en rechtens van belanghebbende en spelen dan ook geen rol bij de toepassing van de meerderheidsregel. Met betrekking tot de jaren 2007 en 2008 komt het hof tot het oordeel dat het gelijkheidsbeginsel is geschonden. In 2009 is dit niet het geval.

NTFR 2012/1659 - Legesverordening gemeente Wijchen is onverbindend wegens overschrijding opbrengstlimiet

ECLI:NL:GHARN:2012:BW7237, datum uitspraak 15-05-2012, publicatiedatum 01-06-2012
Aflevering 27, gepubliceerd op 05-07-2012 met annotatie van mr. R. van den Berg MRE
Aan belanghebbende is door de gemeente Wijchen leges in rekening gebracht ter zake van het in behandeling nemen van bouwaanvragen. Voor het hof stelt belanghebbende dat de zogenoemde opbrengstlimiet is overschreden. Het hof onderschrijft die stelling. Met betrekking tot verschillende posten is de gemeente namelijk niet erin geslaagd de twijfel weg te nemen of die posten wel ‘kosten ter zake’ betreffen. Ook zijn bepaalde baten te laag geraamd. Een en ander leidt ertoe dat de geraamde baten de geraamde lasten met € 620.005 overschrijden. Dit voert het hof tot de conclusie dat de verordening in haar geheel onverbindend is, zodat de legesnota’s moeten worden vernietigd.

NTFR 2012/1663 - Directeur van gemeenschappelijke regeling is bevoegd om als procespartij in WOZ-procedure op te treden

ECLI:NL:PHR:2012:BW1956, datum uitspraak 28-09-2012, publicatiedatum 28-09-2012
Aflevering 27, gepubliceerd op 05-07-2012 met annotatie van mr. M.P. van der Burg
Belanghebbende is eigenaar van twee woningen die onlosmakelijk met elkaar zijn verbonden, beide gelegen in de gemeente Q. Ter zake van deze woningen zijn aan belanghebbende door de heffingsambtenaar van de gemeente voor de jaren 2005 en 2006 waardebeschikkingen in de zin van de Wet WOZ en aanslagen in de onroerendezaakbelasting opgelegd. Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen de opgelegde waardebeschikkingen en de aanslagen in de onroerendezaakbelasting. De heffingsambtenaar heeft de waardebeschikkingen bij uitspraak op bezwaar vernietigd wegens een onjuiste objectafbakening.