Aflevering 28

Gepubliceerd op 12 juli 2012

NTFR 2012/1682 - Het gat gedicht

Aflevering 28, gepubliceerd op 12-07-2012 geschreven door prof. dr. O.C.R. Marres
Deze OpinieDeze Opinie is deels overgenomen uit, casu quo ontleend aan, mijn inaugurele rede ‘Eerlijk delen in de fiscale jungle’, uitgesproken op 8 juni 2012. Deze wordt gepubliceerd op http://www.uva.nl/onderzoek/hoogleraren/oraties.cfm. verschijnt als het goed is op 12 juli 2012, en naar verwachting heeft de Eerste Kamer dan inmiddels ingestemd met het voorstel tot Wet uitwerking fiscale maatregelen Begrotingsakkoord 2013.Wetsvoorstel tot wijziging van enkele belastingwetten en enige andere wetten (Wet uitwerking fiscale maatregelen Begrotingsakkoord 2013). Het Kamerstuknummer is 33 287. Dat zou betekenen – en ik ga daar hierna vanuit – dat per 1 januari 2013Om precies te zijn: voor boekjaren die aanvangen op of na 1 januari 2013; zie art. XXI lid 1 van het wetsvoorstel. een nieuw art. 13l wordt geïntroduceerd in de Wet VPB 1969, dat de aftrek van bovenmatige deelnemingsrente beperkt. Bij financiering van buitenlandse deelnemingen met vreemd vermogen komen rentelasten thans – gelet op de deelnemingsvrijstelling die van toepassing is op de opbrengst uit die buitenlandse deelnemingen – effectief in mindering op de Nederlandse grondslag. Dit wordt wel het Bosal-gat genoemd, naar het arrest van het Hof van Justitie dat Nederland verbood om slechts de rente in verband met buitenlandse deelnemingen in aftrek te beperken.HvJ 18 september 2003, zaak C-168/01, (Bosal Holding), BNB 2003/344, NTFR 2003/1594. De wetgever heeft aanvankelijk de keuze gemaakt om per 1 januari 2004 ook rente in verband met buitenlandse deelnemingen in aftrek toe te laten. Later is die keuze heroverwogen. Ik heb mij in een eerdere publicatie kritisch uitgelaten over de beslissing om het Bosal-gat te repareren.O.C.R. Marres, ‘Het gat’, NTFR 2011/1593. Mijn belangrijkste bezwaar betrof niet zozeer de aard van de maatregel, hoewel ik ook daar kritiek op had, maar het proces. Er is jarenlange onzekerheid geweest, die vervolgens weer is weggenomen en daarna weer is gecreëerd. Dat is fnuikend voor de betrouwbaarheid van het vestigingsklimaat. Het is dan ook te hopen dat de maatregel die de wetgever neemt, weloverwogen is, en geen aanleiding geeft tot een herziening binnen afzienbare tijd. Tegelijkertijd realiseer ik me dat elke verwachting in die richting in de huidige politieke en economische situatie buitengewoon onzeker is.

NTFR 2012/1683 - Fictie op Fictie

Aflevering 28, gepubliceerd op 12-07-2012 geschreven door mr. dr. E. Nijkeuter en drs. D.M. Brouwers
Op 4 juni 2012 heeft de staatssecretaris van Financiën (hierna: de staatssecretaris) de Wet uitwerking fiscale maatregelen Begrotingsakkoord 2013 naar de Tweede Kamer gestuurd. In dit wetsvoorstel is onder andere het nieuwe art. 13l Wet VPB 1969 opgenomen. Dit artikel beoogt bovenmatige aftrek van renten en kosten van geldleningen die verband houden met de financiering van deelnemingen (hierna: bovenmatige deelnemingsrente) te beperken.

NTFR 2012/1685 - Brief over de uitvoering van een motie over informatie over anbi's

Aflevering 28, gepubliceerd op 12-07-2012
De staatssecretaris van Financiën licht de Tweede Kamer in over de uitvoering van de motie-Omtzigt en Van Vliet. Deze motie is aangenomen tijdens de parlementaire behandeling van de Geefwet in het kader van het Belastingplan 2012 c.s. en gaat over aanvullende informatie die de anbi’s openbaar moeten maken. De Tweede Kamer verzoekt dat het in verband daarmee toegezegde wetsvoorstel volgende week wordt ingediend. Over het openbaar maken van aanvullende gegevens door anbi’s is de staatssecretaris samen met de minister van Veiligheid en Justitie in overleg met de Samenwerkende Brancheorganisaties Filantropie (SBF). Hij informeert de Tweede Kamer zodra dat mogelijk is.

NTFR 2012/1686 - Hoofdlijnennotitie over het fiscale regime woon-werkverkeer

Aflevering 28, gepubliceerd op 12-07-2012
De staatssecretaris van Financiën informeert de Tweede Kamer over de voorgenomen maatregelen op het gebied van de herziening van het fiscale regime voor kosten van woon-werkverkeer. Hij heeft het voornemen deze maatregel op te nemen in het Belastingplan 2013. Vanwege de vragen over dit onderwerp die nu al opkomen, informeert hij de Kamer via een hoofdlijnennotitie over de inhoud van de technische vragen die rondom het onderwerp spelen.

NTFR 2012/1687 - Aan derden verhuurd woongedeelte boerderij vormt geen verplicht privévermogen

ECLI:NL:HR:2012:BV8959, datum uitspraak 29-06-2012, publicatiedatum 29-06-2012
Aflevering 28, gepubliceerd op 12-07-2012 met annotatie van mr. dr. C. Bruijsten
Belanghebbende dreef een landbouwonderneming. In 1984 heeft hij (krachtens erfrecht) een onroerende zaak (boerderij) verkregen. Kort na de verkrijging is de boerderij verbouwd, waarbij een scheidingsmuur is geplaatst tussen de stal en het woongedeelte. Het woongedeelte heeft belanghebbende verhuurd aan derden. De stal en grond heeft belanghebbende gebruikt in zijn onderneming. Belanghebbende heeft de onroerende zaak in zijn geheel tot zijn ondernemingsvermogen gerekend. In geschil is of het woongedeelte vanaf 1984 verplicht privévermogen vormt. Hof Arnhem (28 juni 2011, nr. 11/00014, NTFR 2011/1753) heeft die vraag ontkennend beantwoord. De Hoge Raad is het daarmee eens. De Hoge Raad stelt voorop dat in een geval als het onderhavige een voor belegging bestemd pand in het algemeen verplicht tot het privévermogen van de belastingplichtige zal moeten worden gerekend. Dat geldt ook voor een gedeelte van een pand dat zelfstandig rendabel is te maken. Wanneer echter in onmiddellijke samenhang met de aankoop van een ‘ondernemingspand’ een ‘beleggingspand’ wordt gekocht, ligt dit anders. Dan is sprake van keuzevermogen. Dat geldt echter weer niet wanneer het niet voor de bedrijfsuitoefening bestemde (gedeelte van het) pand bestemd is voor bewoning door de belastingplichtige zelf (tenzij de zelfbewoning door de ondernemer dienstbaar is aan de onderneming). Deze regels gelden ook bij een verkrijging als de onderhavige. Hier gaat het echter om verhuur aan derden, zodat geen sprake is van verplicht privévermogen.

NTFR 2012/1688 - Door ondernemer aan derden verhuurde bovenwoningen vormen geen verplicht privévermogen

ECLI:NL:HR:2012:BV8954, datum uitspraak 29-06-2012, publicatiedatum 29-06-2012
Aflevering 28, gepubliceerd op 12-07-2012 met annotatie van dr. W. Bruins Slot
Belanghebbende, ondernemer, heeft in 1975-1976 twee splitsbare, maar juridisch niet-gesplitste panden gekocht. De begane grond van beide panden is altijd gebruikt voor de onderneming. De bovenverdiepingen van de panden zijn steeds als woonruimte verhuurd aan derden. Belanghebbende heeft de panden vanaf het moment van aankoop in hun geheel als ondernemingsvermogen aangemerkt. In het kader van de aangifte IB 2006 stelt hij echter dat de bovenverdiepingen als verplicht privévermogen moeten worden aangemerkt. Hof Leeuwarden (15 juni 2011, nr. 10/00249, NTFR 2011/1707) heeft belanghebbende in het ongelijk gesteld. De Hoge Raad is het daarmee eens. De Hoge Raad stelt voorop dat in het onderhavige geval een voor belegging bestemd pand in het algemeen verplicht tot het privévermogen van de belastingplichtige zal moeten worden gerekend. Dat geldt ook voor een gedeelte van een pand dat zelfstandig rendabel is te maken. Wanneer echter in onmiddellijke samenhang met de aankoop van een ‘ondernemingspand’ een ‘beleggingspand’ wordt gekocht, ligt dit anders. Dan is sprake van keuzevermogen. Dat geldt echter weer niet wanneer het niet voor de bedrijfsuitoefening bestemde (gedeelte van het) pand bestemd is voor bewoning door de belastingplichtige zelf (tenzij de zelfbewoning door de ondernemer dienstbaar is aan de onderneming). Hier gaat het echter om verhuurde bovenwoningen.

NTFR 2012/1690 - De inbreng van de onderneming in een bv was niet gericht op liquidatie of overdracht

ECLI:NL:RBLEE:2012:BW6603, datum uitspraak 24-04-2012, publicatiedatum 30-05-2012
Aflevering 28, gepubliceerd op 12-07-2012 met annotatie van drs. N.M. Ligthart
Belanghebbende dreef tot en met 2006 in de vorm van een maatschap een agrarische onderneming. In 2006 sluit belanghebbende met de andere maten een overeenkomst om de onderneming te staken en deze voort te zetten in een op te richten bv. Belanghebbende heeft de inspecteur verzocht om ten aanzien van de inbreng art. 3:65 Wet IB 2001 toe te passen. Begin 2007 wordt de onderneming ingebracht terwijl deze na een jaar weer door de bv wordt verkocht. De inspecteur heeft een derdenonderzoek ingesteld en wijst in 2009 het verzoek van belanghebbende af. De inspecteur stelt dat de inbreng van de onderneming deel uitmaakt van een geheel van rechtshandelingen gericht op de overdracht of liquidatie van de onderneming. De inspecteur baseert dit vermoeden op interne stukken uit het dossier van de bankinstelling. Tegenover dit (bewijs)vermoeden rust op belanghebbende de bewijslast haar ontkenning aannemelijk te maken. De rechtbank acht belanghebbende hierin geslaagd. De rechtbank hecht waarde aan een getuigenverklaring ter zitting ondersteund door schriftelijke bescheiden en acht aannemelijk dat de verkoop van de onderneming, of het voornemen daartoe ten tijde van de inbreng in de bv niet vast stond en dat de inbreng daarop niet was gericht.

NTFR 2012/1691 - Door gemeente aan werknemer uitgekeerde IZA-gelden vormen belastbaar loon

ECLI:NL:GHSGR:2012:BW8496, datum uitspraak 04-04-2012, publicatiedatum 15-06-2012
Aflevering 28, gepubliceerd op 12-07-2012 met annotatie van mr. J. de Haan
Belanghebbende is in loondienst bij een gemeente. Zijn werkgever heeft aan belanghebbende in mei en juni 2010, naast het gewone salaris, tweemaal een bedrag van € 100 uitgekeerd, waarop loonheffing is ingehouden. Voormelde uitkeringen hadden betrekking op door de werkgever, in verband met het opheffen per 1 januari 2006 van de IZA, ontvangen IZA-gelden. De IZA is naar aanleiding van de inwerkingtreding van de Zvw per 1 januari 2006 opgeheven. In geschil is of de uitkeringen belast zijn. Het hof oordeelt, net als de rechtbank, dat de uitkeringen terecht in de loonheffing zijn betrokken. De uitkering door IZA aan de gemeente heeft zonder voorwaarden plaatsgevonden. De gemeente heeft daarvan onverplicht een gedeelte uitgekeerd aan haar ambtenaren. Het verband met de dienstbetrekking is zozeer aanwezig dat de uitkeringen aan belanghebbende door de gemeente als werkgever zijn gedaan. Aldus is sprake van belast loon. De vergelijking die belanghebbende maakt met post-actieven gaat niet op, aangezien geen sprake is van gelijke gevallen.

NTFR 2012/1694 - Kostenaftrek Nederlandse deelneming niet uitgesloten, dus ook valutawinst belast

ECLI:NL:HR:2012:BW7711, datum uitspraak 08-06-2012, publicatiedatum 08-06-2012
Aflevering 28, gepubliceerd op 12-07-2012 met annotatie van dr. W. Bruins Slot
Belanghebbende heeft in 2000 alle aandelen in een in Nederland gevestigde bv gekocht. Deze aankoop is gefinancierd met een geldlening in USD. In 2002 heeft belanghebbende bij de aflossing van de geldlening een valutawinst behaald. De Hoge Raad heeft in navolging van het hof geoordeeld dat deze valutawinst belast is. Op grond van art. 13, lid 1, Wet VPB 1969 blijven kosten – waaronder valutavoordelen – alleen buiten aanmerking indien deze kosten niet middellijk dienstbaar zijn aan het behalen van in Nederland belastbare winst. Aangezien de deelneming in Nederland aan vennootschapsbelasting is onderworpen, is de uitsluiting van kostenaftrek – en dus ook het onbelast blijven van de valutawinst – niet van toepassing.

NTFR 2012/1695 - Splitsingsfaciliteit terecht onthouden bij feitelijke uitkoop van aandeelhouder

ECLI:NL:HR:2012:BP6629, datum uitspraak 29-06-2012, publicatiedatum 29-06-2012
Aflevering 28, gepubliceerd op 12-07-2012 met annotatie van dr. C.L. van Lindonk
Belanghebbende is een onroerendezaaklichaam. Haar aandeelhouders zijn de broers B en C (ieder 50%). B en C waren voornemens belanghebbende zuiver juridisch te splitsen in twee nieuwe vennootschapen: F bv met B als enig aandeelhouder en G bv met C als enig aandeelhouder. Ingevolge de splitsing zou de onroerende zaak overgaan op F , terwijl G van belanghebbende enkel liquiditeiten zou verkrijgen. De inspecteur heeft bij beschikking (zekerheid vooraf) de splitsingsfaciliteit aan belanghebbende onthouden. Volgens Hof Arnhem (NTFR 2010/1002) terecht, omdat de splitsing niet plaatsvindt op grond van zakelijke overwegingen en dat de voorgenomen splitsing in overwegende mate is gericht op het ontgaan of uitstellen van belastingheffing. De Hoge Raad acht deze beslissing juist. Omdat de onderhavige faciliteit Europeesrechtelijk – richtlijnconform – moet worden uitgelegd, zet de Hoge Raad eerst dat kader uiteen. In dat verband oordeelt de Hoge Raad dat richtlijnconforme uitleg van art. 14a Wet VPB 1969 meebrengt dat ontwijking van belastingheffing slechts dan onder het antimisbruikvoorbehoud valt indien de (voorgenomen) splitsing een volstrekt overheersend antifiscaal motief heeft en toepassing van de geboden fiscale faciliteiten zou leiden tot strijd met doel en strekking van de richtlijn. Dit motief kan ook zijn gelegen in een uitstel van belastingheffing. Het oordeel van het hof dat de voorgenomen splitsing niet op zakelijke overwegingen berust, acht de Hoge Raad cassatieproof. Uitgaande van dit oordeel, dat inhoudt dat de voorgenomen splitsing als enig doel heeft een alternatieve route te vormen voor de feitelijke uitkoop van een aandeelhouder, is sprake van het zodanig uitstellen van belasting dat strijd met doel en strekking van de richtlijn ontstaat.

NTFR 2012/1696 - Thincap-regeling is niet discriminatoir

ECLI:NL:HR:2012:BW9844, datum uitspraak 29-06-2012, publicatiedatum 29-06-2012
Aflevering 28, gepubliceerd op 12-07-2012 met annotatie van dr. A. Rozendal
De activiteiten van belanghebbende bestaan uit het inlenen van gelden en het houden en financieren van deelnemingen. Haar twee aandeelhouders (98%-belang respectievelijk 1,99%-belang) zijn gevestigd op Curaçao. Een deel van de door belanghebbende verschuldigde rente is door de inspecteur op de voet van art. 10d Wet VPB 1969 niet in aftrek toegestaan. Rechtbank Haarlem (NTFR 2011/2282) achtte dit correct. De Hoge Raad laat die beslissing in stand. De Hoge Raad zet uiteen dat bij gebruikmaking van de vaste ratio van het vierde lid van art. 10d, het gemiddelde ‘vreemde vermogen’ voor de toepassing van art. 10d, lid 1, dient te worden gesteld op het ‘vreemde vermogen’ zoals dat is gedefinieerd in de tweede volzin van het vierde lid, te weten het saldo van de verschuldigde geldleningen en de uitstaande geldleningen. Voorts oordeelt de Hoge Raad dat het verdragsrechtelijke gelijkheidsbeginsel niet is geschonden door toepassing van art. 10d. De wetgever heeft met de invoering van art. 10d beoogd een maatregel te treffen de renteaftrek te beperken voor gevallen van bovenmatige financiering met vreemd vermogen. Daartoe is een maximaal toelaatbare verhouding tussen eigen en vreemd vermogen opgenomen. In het licht van deze bedoeling van de wetgever zijn de door belanghebbende vermelde gevallen van een ‘houdstermaatschappij’ en een ‘houdster- en financieringsmaatschappij’ geen gelijke gevallen. Tot slot oordeelt de Hoge Raad dat Europeesrechtelijk bezien niet aan de vrijheid van kapitaalverkeer moet worden getoetst, maar exclusief aan de vestigingsvrijheid. Die vrijheid mist echter toepassing omdat de aandeelhouder van belanghebbende is gevestigd buiten de Europese Unie.

NTFR 2012/1700 - Ruilverkaveling niet vrijgesteld van overdrachtsbelasting

ECLI:NL:GHARN:2012:BV9732, datum uitspraak 13-03-2012, publicatiedatum 23-03-2012
Aflevering 28, gepubliceerd op 12-07-2012 met annotatie van drs. W. Brink
Belanghebbende exploiteerde een landbouwbedrijf. In 1999 heeft belanghebbende de tot het bedrijfsvermogen behorende onroerende zaken verkocht en, na overdracht door de koper van het recht op levering, geleverd aan een gemeente, die er woningbouw wilde gaan realiseren. Belanghebbende heeft zijn landbouwbedrijf vervolgens verplaatst. In verband hiermee heeft hij diverse aankopen gedaan. In 2000 is belanghebbende gaan participeren in een ruilverkavelingsovereenkomst. In geschil is of voor de verkrijging van de onroerende zaken recht bestaat op de vrijstelling van overdrachtsbelasting van art. 15, lid 1, onderdeel l, Wet BRV.

NTFR 2012/1702 - Ambtelijk verzuim als inspecteur bekend had kunnen zijn met aanvulling op aangifte

ECLI:NL:HR:2012:BU8914, datum uitspraak 11-05-2012, publicatiedatum 11-05-2012
Aflevering 28, gepubliceerd op 12-07-2012 met annotatie van mr. K. Bozia
Belanghebbende, Fransman, heeft tot eind 2003 in dienstbetrekking gewerkt bij het A-concern. In december 2003 is hij naar Frankrijk verhuisd. Belanghebbende had recht op toepassing van de 30%-regeling. Belanghebbende heeft in 1998 een profit participation agreement (PPA) gesloten waardoor hij na uitdiensttreding recht heeft op winstuitkeringen gedurende de looptijd van de PPA. Belanghebbende heeft in 2004 een PPA-uitkering van € 2,1 miljoen ontvangen. In zijn aangifte IB 2004 heeft belanghebbende deze uitkering niet aangegeven. Pas in mei 2006 heeft hij een aanvulling op de aangifte gestuurd aan de Belastingdienst Buitenland. In deze aanvulling is de PPA-uitkering aangegeven. In oktober 2006 is de (primitieve) aanslag IB 2004 opgelegd zonder dat daarbij de PPA-uitkering in de heffing is betrokken. In juni 2007 is een navorderingsaanslag opgelegd. De Hoge Raad oordeelt dat sprake is van een ambtelijk verzuim indien de inspecteur bij de aanslagregeling bekend was of had kunnen zijn met de aanvulling op de aangifte. De zaak wordt verwezen om te onderzoeken of de aanvulling op de aangifte bij kantoor Buitenland van de Belastingdienst is ontvangen. De door de staatssecretaris aangevoerde middelen tegen toepassing van de 30%-regeling worden verworpen. Zo kan de 30%-regeling ook worden toegepast op variabele loonbestanddelen en kan deze regeling ook toepassing vinden als de werknemer inmiddels niet meer in Nederland verblijft.

NTFR 2012/1703 - Inwoner van Marokko die geen domicilie in Nederland heeft gekozen is niet-ontvankelijk in cassatie wegens te late indiening beroepschrift

ECLI:NL:HR:2012:BW7078, datum uitspraak 01-06-2012, publicatiedatum 01-06-2012
Aflevering 28, gepubliceerd op 12-07-2012 met annotatie van mr. dr. R.M.P.G. Niessen-Cobben
Belanghebbende, inwoner van Marokko, heeft buiten de cassatietermijn cassatieberoep aangetekend tegen een uitspraak van de Centrale Raad van Beroep. Hij heeft geen woonplaats in Nederland gekozen. De griffier van de Hoge Raad heeft belanghebbende meermalen gelegenheid geboden om aan te geven waarom de beroepstermijn is overschreden. Hierop heeft belanghebbende niet gereageerd. Het uitblijven van een reactie en de omstandigheid dat belanghebbende geen domicilie in Nederland heeft gekozen, leiden volgens de Hoge Raad tot de conclusie dat geen sprake is van verschoonbaarheid van de termijnoverschrijding. Daarom wordt het cassatieberoep niet-ontvankelijk verklaard.

NTFR 2012/1705 - Herzieningsverzoeken worden door het hof afgewezen

ECLI:NL:GHSHE:2012:BW9022, datum uitspraak 15-06-2012, publicatiedatum 21-06-2012
Aflevering 28, gepubliceerd op 12-07-2012 met annotatie van mr. I.R.J. Thijssen
Sinds de jaren negentig van de vorige eeuw heeft belanghebbende een geschil met de gemeente omtrent de aan hem opgelegde aanslagen hondenbelasting. Over meerdere jaren, ook over de hier aan de orde zijnde jaren 2003 en 2004, zijn procedures gevoerd voor diverse rechtscolleges. De rechter heeft steeds de gemeente in het gelijk gesteld, de aanslagen gehandhaafd en de beroepen van belanghebbende ongegrond verklaard. De desbetreffende rechterlijke uitspraken zijn onherroepelijk geworden.

NTFR 2012/1706 - Beperking onderhoudskostenaftrek tot in Nederland gelegen monumenten is Europeesrechtelijk gerechtvaardigd

ECLI:NL:HR:2013:BW8359, datum uitspraak 01-02-2013, publicatiedatum 01-02-2013
Aflevering 28, gepubliceerd op 12-07-2012 met annotatie van mr. dr. J.J.A.M. Korving
Belanghebbende, een Nederlander, is werkzaam in Nederland. Eind 2004 is hij verhuisd naar België, waar hij een kasteel, zijnde een in het Belgische monumentenregister opgenomen monument, bewoont. Belanghebbende heeft in 2004 geopteerd voor fiscale behandeling als binnenlandse belastingplichtige (art. 2.5 Wet IB 2001). De in zijn aangifte IB/PVV opgevoerde persoonsgebonden aftrek in verband met onderhoudskosten van zijn kasteel is door de inspecteur geweigerd, omdat het monument niet in Nederland is gelegen. In België bestaat de mogelijkheid om onderhoudskosten in aftrek te brengen op het belastbare inkomen, maar belanghebbende heeft te weinig inkomsten om de aftrek geldend te kunnen maken.

NTFR 2012/1707 - Goedkeuring keuzeregeling voor buitenlandse belastingplichtigen bij negatieve inkomsten uit eigen woning

Aflevering 28, gepubliceerd op 12-07-2012
Dit besluit bevat een goedkeuring voor de toepassing van de keuzeregeling voor buitenlandse belastingplichtigen – art. 2.5 Wet IB 2001 – in verband met de aftrek van negatieve inkomsten uit eigen woning. Dit vooruitlopend op aanpassing van de wetgeving. Het gaat om buitenlandse belastingplichtigen die inwoner zijn van een EU- of EER-lidstaat en van wie het inkomen voor 90% of meer in Nederland wordt belast. Indien bij deze belastingplichtigen op grond van de keuzeregeling de negatieve inkomsten uit de buitenlandse eigen woning in mindering op het inkomen uit werk en woning zijn gekomen, worden deze negatieve inkomsten uit eigen woning niet (in enig jaar) teruggenomen. Deze goedkeuring heeft hierbij betrekking op de toepassing van art. 3, lid 2, Uitv.besl. IB 2001 (vermindering vanwege keuzerecht), op de toepassing van art. 2.5, lid 3, Wet IB 2001 als niet langer wordt gekozen voor de keuzeregeling (terugnameregeling) en op de toepassing van art. 6 Uitv.besl. IB 2001 (inhaalregeling).