Aflevering 47

Gepubliceerd op 21 november 2013

NTFR 2013/2208 - Het conceptwetsvoorstel digitaal procederen

Aflevering 47, gepubliceerd op 21-11-2013 geschreven door prof. dr. A.J.H van Suilen
Minister Opstelten van Veiligheid en Justitie heeft op 24 oktober 2013 het conceptwetsvoorstel ‘Vereenvoudiging en digitalisering van het procesrecht’ ter consultatie uitgezet.Het conceptwetsvoorstel en de toelichting (hierna: MvT) erop zijn te raadplegen op www.internetconsultatie.nl/kei. Het voorstel was al aangekondigd in een brief van de minister van 11 juni 2013 aan de Tweede Kamer (Kamerstukken II, 2012-2013, 29 279, nr. 164). Deze consultatieronde duurt tot 20 december 2013. Daarna wordt het conceptwetsvoorstel omgezet in een wetsvoorstel.

NTFR 2013/2210 - Uitschrijving door criminele ondernemers uit de GBA

Aflevering 47, gepubliceerd op 21-11-2013 geschreven door mr. E. Thomas
De staatssecretaris van Financiën heeft geantwoord op Kamervragen van de Tweede Kamer leden Recourt en De Groot (beiden PvdA). De strekking van de antwoorden is dat criminele en niet-criminele ondernemers hun binnenlandse belastingplicht niet kunnen vermijden door zich uit te laten schrijven uit de Gemeentelijke BasisAdministratie (GBA).

NTFR 2013/2212 - Duitse tandarts heeft recht op 30%-regeling omdat sprake is van schaarste op Nederlandse tandartsenarbeidsmarkt

ECLI:NL:HR:2013:1127, datum uitspraak 15-11-2013, publicatiedatum 15-11-2013
Aflevering 47, gepubliceerd op 21-11-2013 met annotatie van drs. J.C. de Zeeuw
Belanghebbende, een Duitse vrouw, heeft begin 2011 de opleiding tandheelkunde aan een Duitse universiteit afgerond. Per 1 mei 2011 is zij in dienst getreden bij een Nederlandse tandartspraktijk. Het verzoek om toepassing van de 30%-regeling is door de inspecteur afgewezen. Volgens Hof Amsterdam (NTFR 2013/1042) is dat terecht omdat er, kort gezegd, geen schaarste zou zijn op de Nederlandse arbeidsmarkt voor tandartsen. Het hof heeft zich daarbij gebaseerd op een Capaciteitsrapport voor medische en tandheelkundige opleidingen uit december 2010. De Hoge Raad heeft een andere visie. Het Capaciteitsrapport laat volgens de cassatierechter namelijk geen andere conclusie toe dan dat instroom van tandartsen uit het buitenland nodig was om vacatures te vervullen, en dat zonder die instroom op de Nederlandse arbeidsmarkt een tekort aan tandartsen zou zijn ontstaan. Onder die omstandigheden moet worden aangenomen dat ten tijde van het sluiten van de arbeidsovereenkomst sprake was van schaarste aan tandartsen op de Nederlandse arbeidsmarkt, en niet slechts van een dreiging van toekomstige schaarste. Aangezien de specifieke deskundigheid van belanghebbende niet in geschil is, heeft belanghebbende recht op toepassing van de 30%-regeling.

NTFR 2013/2214 - Ritten naar Oostenrijk vormen privéritten voor de autokostenfictieregeling

ECLI:NL:GHARL:2013:7935, datum uitspraak 15-10-2013, publicatiedatum 31-10-2013
Aflevering 47, gepubliceerd op 21-11-2013 met annotatie van drs. J.C. de Zeeuw
Belanghebbende, een bv, drijft een onderneming voor handelsbemiddeling. Zij heeft aan haar dga een auto ter beschikking gesteld. De dga is met zijn gezin met deze auto van 15 tot en met 23 februari 2008 in Oostenrijk geweest voor een ontmoeting met een zakelijke relatie en voor een skivakantie. De inspecteur heeft deze ritten als privé bestempeld en (onder meer) in verband hiermee de onderhavige naheffingsaanslag LB/PVV opgelegd. Het hof stelt voorop dat voor de vraag of een rit moet worden aangemerkt als gebruik van de auto voor privédoeleinden, doorslaggevend is wat het doel van de rit was. Als een rit wordt gemaakt met zowel een zakelijk doel als een privédoel, gaat het erom wat het hoofddoel van de rit was. Hier is sprake van ritten met zowel een zakelijk als privédoel, waarbij niet kan worden gezegd dat een van beide het hoofddoel was. Dergelijke autoritten kunnen slechts als zakelijk worden aangemerkt indien zij door iemand die niet een dienstbetrekking als die van de belastingplichtige vervult, doch wat inkomen, vermogen en gezin betreft in dezelfde omstandigheden verkeert, niet zouden zijn gemaakt. Dat is hier niet aan de orde. Daarom moeten de ritten tussen Nederland en Oostenrijk worden aangemerkt als privéritten. Er is zodoende terecht nageheven.

NTFR 2013/2221 - Voor stellen van vragen (art. 47 AWR) is redelijk vermoeden van rekeninghouderschap voldoende

ECLI:NL:HR:2013:1016, datum uitspraak 01-11-2013, publicatiedatum 01-11-2013
Aflevering 47, gepubliceerd op 21-11-2013 met annotatie van mr. drs. A.J. Meijer
Op grond van een microfiche is belanghebbende geïdentificeerd als rekeninghouder bij de KB-Luxbank met saldi op 31 januari 1994 van f 206.635. Belanghebbende ontkent rekeninghouder te zijn geweest. Over de jaren 1990 tot 2000 is reeds geprocedeerd tot aan de Hoge Raad en in die procedure zijn de aanslagen wat de hoogte van de belasting betreft onherroepelijk komen vast te staan. De inspecteur heeft op grond van het vermoedelijke houderschap in 2000, aan belanghebbende vragen gesteld over het verloop van de bankrekening met betrekking tot de jaren 2002 en 2003. Belanghebbende heeft deze gegevens niet verstrekt. Gelet daarop vindt volgens Hof Amsterdam (NTFR 2012/1393) een omkering van de bewijslast plaats als bedoeld in art. 27e AWR. De Hoge Raad onderschrijft dit oordeel. Voor de bevoegdheid van een inspecteur tot het stellen van vragen op de voet van art. 47 AWR is niet vereist dat als vaststaand kan worden aangenomen dat de belanghebbende in de desbetreffende jaren nog over de rekening beschikte, maar is een redelijk vermoeden ter zake voldoende.

NTFR 2013/2222 - Via civiele weg afdwingen van inzage in ongeschoonde stukken tipgever niet mogelijk

ECLI:NL:HR:2013:1042, datum uitspraak 25-10-2013, publicatiedatum 25-10-2013
Aflevering 47, gepubliceerd op 21-11-2013 met annotatie van mr. M. Hendriks
De Staat heeft van een tipgever informatie gekregen over Nederlandse ingezetenen met een buitenlandse bankrekening. Het tipgeld is afhankelijk van het daadwerkelijk door de Belastingdienst geïncasseerde bedrag. Naar aanleiding van de door de tipgever verstrekte informatie legt de inspecteur navorderingsaanslagen IB en VB op, verhoogd met 100% boete.

NTFR 2013/2223 - Onduidelijke proceshouding gemeente in WOZ-zaak acht het hof laakbaar

ECLI:NL:GHARL:2013:7503, datum uitspraak 08-10-2013, publicatiedatum 24-10-2013
Aflevering 47, gepubliceerd op 21-11-2013 met annotatie van mr. dr. R.M.P.G. Niessen-Cobben
In het kader van een geschil over de door de gemeente vastgestelde WOZ-waarde van de woning van belanghebbende, strijden partijen er onder meer over of de inhoud van de woning juist is berekend door de gemeente. Ter zitting bij de rechtbank heeft de gemeente betoogd dat de inhoud is berekend aan de hand van bouwtekeningen die zich in het archief bevinden. Belanghebbende heeft meermalen vergeefs – tegen betaling van leges – gepoogd de (ontbrekende) bouwtekeningen boven water te krijgen. In hoger beroep heeft de gemeente vervolgens erkend dat de bouwtekeningen er niet zijn. Het hof vindt deze proceshouding laakbaar. Mogelijk heeft deze proceshouding van de gemeente geleid tot de uitspraak van de rechtbank, die ten nadele van belanghebbende is. Met het toegeven van eventuele fouten valt meer te winnen dan met het tegen beter weten in verdedigen van de vastgestelde waarde, aldus het hof. Omdat de gemeente noch belanghebbende erin geslaagd is de door hen verdedigde waarde aannemelijk te maken, stelt het hof de gezochte waarde in goede justitie vast.

NTFR 2013/2224 - Redelijke termijn voor schadevergoeding wordt verlengd met tijdsinspanning voor compromis

ECLI:NL:RBNNE:2013:5999, datum uitspraak 08-10-2013, publicatiedatum 11-10-2013
Aflevering 47, gepubliceerd op 21-11-2013 met annotatie van mr. J. Berns
Belanghebbende, vennote van een vof, heeft bij Rechtbank Noord-Nederland geprocedeerd over drie navorderingsaanslagen IB/PVV en een aanslag premie Ziekenfondswet. Bij al die aanslagen was een winstcorrectie in geschil en heeft de rechtbank uitspraak gedaan. Bij afzonderlijke uitspraak beoordeelt de rechtbank het verzoek van belanghebbende om een immateriële schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn. Zij wijst het verzoek toe, waarbij de rechtbank de redelijke termijn verlengt met de tijdspanne die gepaard ging met de op verzoek van belanghebbende plaatsgevonden indiening van een nadere motivering van het bezwaar en met het op haar verzoek verlengen van de reactietermijn op een bepaald stuk van de inspecteur. Ook verlengt de rechtbank de redelijke termijn met de tijdspanne die was gemoeid met de duur waarin de rechtbank belanghebbende in de gelegenheid heeft gesteld om een compromis van de inspecteur te accepteren. De financiële moeilijkheden waarin de belastingaanslagen belanghebbende hebben gebracht en de omstandigheid dat de belastingaanslagen schattenderwijs zijn vastgesteld hebben de rechtbank daartoe reden gegeven. Anders dan belanghebbende wil, kent de rechtbank niet in elk van de zaken een afzonderlijke schadevergoeding toe, maar een vergoeding in alle zaken omdat de zaken in hoofdzaak op hetzelfde onderwerp betrekking hebben.

NTFR 2013/2226 - Schadevergoeding ex art. 8:73 Awb voor kosten van rechtsbijstand in bezwaarfase

ECLI:NL:PHR:2013:1115, datum uitspraak 04-10-2013, publicatiedatum 08-11-2013
Aflevering 47, gepubliceerd op 21-11-2013 met annotatie van mr. I.R.J. Thijssen
Hof Amsterdam (NTFR 2012/1674) heeft onder het oude recht – dat wil zeggen vóór invoering van art. 7:15 Awb per 12 maart 2002 – in procedures over zes belastingaanslagen (1992-1997) op de voet van art. 8:73 Awb een schadevergoeding toegekend voor de kosten van rechtsbijstand in de bezwaarfase. Thans is in cassatie in geschil in hoeverre er plaats is voor die vergoeding.

NTFR 2013/2227 - Vergoeding renteschade vanaf datum onrechtmatig besluit

ECLI:NL:PHR:2013:1114, datum uitspraak 04-10-2013, publicatiedatum 08-11-2013
Aflevering 47, gepubliceerd op 21-11-2013 met annotatie van mr. I.R.J. Thijssen
In geschil is nog slechts de hoogte van de te vergoeden renteschade over de door belanghebbende gemaakte (proces)kosten. Dat aspect wordt hier beslist binnen de fiscale rechtsgang met procedurele toepassing van art. 8:73 Awb. Materieel is het uitgangspunt gelegen in een onrechtmatige overheidsdaad, kort gezegd daarin gelegen dat de inspecteur het verzoek van belanghebbende tot toepassing van de bedrijfsfusieregeling had afgewezen. De schade heeft betrekking op de door belanghebbende gemaakte interne kosten alsmede haar externe advieskosten ten gevolge van het schadeveroorzakende besluit. De hoogte van deze kosten is tijdens de verwijzingsprocedure, naar oud recht op basis van onrechtmatige overheidsdaad, vastgesteld. In dit naspel resteert nu nog de vraag wat het aanvangsmoment is voor de berekening van renteschade over deze kosten. Hierop ziet het cassatieberoep van de staatssecretaris.

NTFR 2013/2228 - Fins ‘open end’-beleggingsfonds heeft geen recht op teruggaaf van dividendbelasting

ECLI:NL:HR:2013:1128, datum uitspraak 15-11-2013, publicatiedatum 15-11-2013
Aflevering 47, gepubliceerd op 21-11-2013 met annotatie van dr. mr. D.S. Smit
Belanghebbende is een in Finland gevestigd ‘open end’-beleggingsfonds zonder rechtspersoonlijkheid. In 2008 heeft hij € 235.492,30 aan brutodividenden ontvangen van in Nederland gevestigde vennootschappen, waarop € 35.323,85 aan dividendbelasting is ingehouden. In Finland heeft belanghebbende deze dividendbelasting niet kunnen verrekenen omdat hij aldaar is vrijgesteld van belastingheffing naar de winst. Wanneer belanghebbende in Nederland zou zijn gevestigd, zou hij aan de heffing van vennootschapsbelasting zijn onderworpen. De vrijstelling die belanghebbende in Finland geniet, is niet afhankelijk van het door hem uitdelen van de behaalde winst aan zijn aandeelhouders. Het verzoek van belanghebbende om teruggaaf van de ingehouden dividendbelasting is door de inspecteur afgewezen, maar door Hof Den Bosch (9 maart 2012, nr. 11/00451, NTFR 2012/941) op grond van Europees recht gehonoreerd. De Hoge Raad acht de visie van het hof echter onjuist. De Hoge Raad zet uiteen dat het in Finland gevestigde beleggingsfonds niet vergelijkbaar is met een in Nederland gevestigde rechtspersoon die niet aan de vennootschapsbelasting is onderworpen. Daarom heeft belanghebbende geen recht op teruggaaf van de ingehouden dividendbelasting. Dat is niet strijdig met het vrije kapitaalverkeer, aldus de Hoge Raad. Nu belanghebbende niet aan de ‘doorstootverplichting’ heeft voldaan, kan belanghebbende reeds hierom niet met een in Nederland gevestigde fiscale beleggingsinstelling worden vergeleken.

NTFR 2013/2229 - Hof geeft verkeerde uitleg aan resolutie Toelichting Gemeenten

ECLI:NL:HR:2013:839, datum uitspraak 11-10-2013, publicatiedatum 11-10-2013
Aflevering 47, gepubliceerd op 21-11-2013 met annotatie van E.H. van den Elsen
Belanghebbende is een door diverse gemeenten ingesteld openbaar lichaam met als doel, kort gezegd, de afvalverwerking van die gemeenten. Belanghebbende exploiteert daartoe een stortplaats. Eén van de deelnemers is de gemeente W. De inzameling en het transport van de afvalstoffen van een deelnemende gemeente naar de stortplaats geschieden door of vanwege die gemeente zelf. Op 2 juni 1999 hebben belanghebbende en de gemeente W een overeenkomst gesloten op grond waarvan belanghebbende de inzameling van het huishoudelijk afval in de gemeente W zal verzorgen. Hiervoor is de gemeente W gehouden een afzonderlijk met belanghebbende overeengekomen prijs te betalen. Volgens de inspecteur is belanghebbende voor de prestatie jegens de gemeente W omzetbelasting verschuldigd. Hof Leeuwarden (20 september 2011, nr. 10/00325, NTFR 2011/2146) deelde het standpunt van de inspecteur. Het hof heeft het beroep van belanghebbende op par. 10, lid 1, Toelichting Gemeenten (resolutie van 25 april 1969, nr. D69/4141) verworpen. Hiertegen komt belanghebbende met succes in cassatie. De Hoge Raad zet uiteen dat het hof een verkeerde uitleg aan de Toelichting Gemeenten heeft gegeven. In aanmerking genomen dat de inzameling van huishoudelijk afval niet tot de ondernemerssfeer van een gemeente behoort, dat belanghebbende een samenwerkingsverband is van diverse gemeenten, dat de gemeente W aan dat samenwerkingsverband deelneemt en dat belanghebbende jegens de gemeente W presteert, mocht belanghebbende volgens de Hoge Raad in redelijkheid erop vertrouwen dat haar prestaties jegens de gemeente W niet aan de heffing van omzetbelasting zouden zijn onderworpen.

NTFR 2013/2230 - Hoge Raad stelt prejudiciële vragen over vrijstelling 'gemeenschappelijk beleggingsfonds'

ECLI:NL:HR:2013:1015, datum uitspraak 01-11-2013, publicatiedatum 01-11-2013
Aflevering 47, gepubliceerd op 21-11-2013 met annotatie van mr. P.F. Zijlstra
Belanghebbende is een fiscale eenheid. Tot de fiscale eenheid behoort A. Deze vennootschap heeft overeenkomsten tot het verrichten van diensten gesloten met drie niet tot de fiscale eenheid behorende vennootschappen die in onroerende zaken beleggen. De activiteiten van deze vastgoedvennootschappen bestaan de facto uit het uitgeven van (certificaten van) aandelen, het voeren van het bestuur en het management van deze vennootschappen, het aan- en verkopen van onroerende zaken en het exploiteren van de onroerende zaken. Alle werkzaamheden worden door belanghebbende in haar opdracht en onder haar verantwoordelijkheid door derden verricht. De door belanghebbende op basis van de overeenkomsten verrichte diensten vallen naar het oordeel van Hof Den Bosch (NTFR 2012/39) onder de vrijstelling voor het beheer van door beleggingsmaatschappijen ter collectieve belegging bijeengebrachte vermogens.

NTFR 2013/2232 - Verhuur exploitatie kinderdagcentrum vormt geen algemeenheid van goederen

Aflevering 47, gepubliceerd op 21-11-2013 met annotatie van drs. P.B.R. Thiemann
Belanghebbende heeft tot 1 februari 2011 in een gehuurd pand een kinderdagcentrum geëxploiteerd. Op 1 februari 2011 heeft belanghebbende de exploitatie overgedragen aan F en heeft daartoe met F een huurovereenkomst gesloten met een optie tot koop van de onderneming. Belanghebbende heeft ter zake van de huurtermijnen omzetbelasting aan F in rekening gebracht, maar deze belasting niet op aangifte voldaan. De inspecteur heeft aan belanghebbende naheffingsaanslagen met verzuimboeten opgelegd. De rechtbank oordeelt dat de naheffingsaanslagen terecht zijn opgelegd. De verhuur van het kinderdagcentrum is een aparte rechtsbetrekking tussen belanghebbende en F die niet behoort tot de algemeenheid van goederen als bedoeld in art. 37d Wet OB 1968. Van een nauwe samenhang tussen de huurovereenkomst en de vrijgestelde kinderopvangactiviteiten is geen sprake. Ook van ‘financial lease’ was volgens de rechtbank geen sprake.

NTFR 2013/2233 - Geen btw-vrijstelling voor ter beschikking stellen medisch personeel

ECLI:NL:RBGEL:2013:3275, datum uitspraak 26-09-2013, publicatiedatum 26-09-2013
Aflevering 47, gepubliceerd op 21-11-2013 met annotatie van drs. C. Verweij
Tussen partijen is in geschil hoe de prestaties van belanghebbende voor de Wet OB 1968 moeten worden gekwalificeerd. Belanghebbende stelt dat zij een soort specialistenvennootschap is en dat zij medische zorg verleent aan patiënten, die onder de vrijstelling van art. 11, lid 1, onderdeel g, Wet OB 1968 valt. De inspecteur neemt het standpunt in dat belanghebbende zich bezighoudt met het ter beschikking stellen van medisch personeel aan ziekenhuizen en andere zorginstellingen waarop de vrijstelling niet van toepassing is.

NTFR 2013/2234 - Heffing van btw over opbrengsten organisatie kansspelen mogelijk naast andere belastingen – ook cumulatief – zolang deze het karakter van omzetbelasting missen

Aflevering 47, gepubliceerd op 21-11-2013 met annotatie van mr. dr. J.Th. Sanders
Metropol exploiteert speelautomaten in enkele Duitse bondsstaten. De exploitatie is krachtens lokale regelgeving onderworpen aan een vermakelijkheidsbelasting, die wordt berekend aan de hand van een tarief en een maatstaf van heffing die per gemeente verschilt. Het door spelers ingeworpen geld min de aan hen uitgekeerde winst, vermeerderd met de opgenomen bedragen en verminderd met toestelbijvullingen wordt elke maand door Metropol elektronisch geteld. De speelautomaten hebben naast een kas een eenheid voor het opslaan en uitbetalen van muntstukken (hopper). De hopper heeft een vak voor munten van € 0,20 en een vak voor munten van € 2 en wordt bij elke inbedrijfstelling door de exploitant gevuld. Als spelers munten van € 0,20 en € 2 inwerpen, komen deze in de hopper terecht totdat deze vol is. Het overschot komt automatisch in de geldkas. Ingeworpen munten met een andere waarde en ingevoerde eurobiljetten komen steeds in de geldkas. De inhoud wordt elektronisch geteld. Wijzigingen in de inhoud van de hopper worden geregistreerd en bij de berekening van de ontvangsten in aanmerking genomen. De speelautomaten hebben een geldteller en een puntenteller. Ingeworpen geld resulteert aanvankelijk in een krediet op de geldteller. De omzetting van geld in punten wordt door het toestel als inzet geregistreerd, de omzetting van punten in geld als prijs, waarbij 1 punt correspondeert met 1 cent. Met de punten kan de speler het spel starten. Het aantal aan een speler toegekende punten dat door de teller is geregistreerd, kan elk gewenst moment door de speler in een geldbedrag in de geldteller worden omgezet en het door de geldteller geregistreerde bedrag kan elk gewenst moment worden uitbetaald. De omzetting van geld in punten, te weten een inzet in de zin van de Spiel V, is dubbel begrensd: de inzet mag niet meer bedragen dan € 0,20 per 5 seconden en niet meer dan € 80 per uur, na aftrek van prijzen. Als de grenswaarde van € 80 per uur is bereikt, kan voor het resterende deel van het uur geen geld meer in punten worden omgezet. De wijzigingen van het aantal punten in de geldteller (spel, inzet, verlies en prijs in de omgangstaal) zijn niet aan rechtsregelingen onderworpen. De Duitse belastingdienst legt een naheffingsaanslag op. Op vragen van de verwijzende rechter in de daarop volgende procedure, daar Metropol het niet eens is met de aanslag, verklaart het HvJ voor recht:

NTFR 2013/2235 - Btw begrepen in de prijs ingeval de leverancier de nageheven btw niet op de koper kan verhalen

Aflevering 47, gepubliceerd op 21-11-2013 met annotatie van mr. dr. J.Th. Sanders
Tulica en Plavosin sluiten talrijke overeenkomsten voor de verkoop van onroerende goederen, te weten respectievelijk 134 in 2007 en 2008 en 15 in 2007 tot en met 2009. Bij de sluiting van deze overeenkomsten hebben zij niets bepaald met betrekking tot de btw. De Roemeense fiscus stelt zich op het standpunt dat sprake is van economische activiteiten en legt naheffingsaanslagen op berekend over het overeengekomen bedrag zonder btw. Op de prejudiciële vraag van de verwijzende rechter in de procedure over de vaststelling van de maatstaf van heffing verklaart het HvJ voor recht: de Btw-richtlijn en in het bijzonder art. 73 en art. 78 moet aldus worden uitgelegd dat de overeengekomen verkoopprijs, indien deze door partijen is vastgesteld zonder dat de btw is genoemd en de leverancier van het goed de persoon is die tot voldoening van de verschuldigde btw van de belastbare handeling is gehouden, aldus moet worden opgevat dat de btw daarin al is begrepen ingeval de leverancier de door de Belastingdienst nageheven btw niet op de koper kan verhalen.

NTFR 2013/2236 - Onrechtmatig geweigerde teruggaaf leidt tot rentevergoeding

Aflevering 47, gepubliceerd op 21-11-2013 met annotatie van mr. dr. J.Th. Sanders
De btw-aangiften van Steaua Româna over december 2007 en januari 2008 leiden tot een terug te geven bedrag. Na een controle stemt de Roemeense belastingdienst in met deze teruggaven. Naar aanleiding van diezelfde controle wordt – onrechtmatig – een aanslag vastgesteld inhoudende twee extra heffingen tot hogere bedragen, te weten btw en vertragingsrente. Vervolgens heeft zij bij twee besluiten de teruggaven verrekend met die twee heffingen, die zodoende reeds gedeeltelijk zijn betaald. Als resultaat van de door Steaua Româna aangespannen procedure moet de belastingdienst de teruggaven verlenen. Met een beroep op de onrechtmatigheid van de verrekeningsbesluiten en de tardieve teruggave van het onrechtmatig verrekende btw-bedrag, heeft Steaua Româna de belastingdienst tevens verzocht om betaling van rente over dat bedrag vanaf het verstrijken van de ter afhandeling van btw-aangiften wettelijk vastgestelde termijn van 45 dagen tot op de datum van daadwerkelijke teruggave. Aangezien de belastingdienst niet binnen de in de toepasselijke regelgeving gestelde termijn gevolg heeft gegeven aan dat verzoek, heeft Steaua Româna twee keer bezwaar aangetekend, waarbij zij verzoekt om betaling van de wettelijke rente. Dat verzoek is door de belastingdienst afgewezen. Op de prejudiciële vraag van de rechter in de daarop volgende procedure verklaart het Hof van Justitie voor recht: Art. 183 Btw-richtlijn moet aldus worden uitgelegd dat niet is toegestaan dat een belastingplichtige die heeft verzocht om teruggave van de voorbelasting die hij teveel heeft betaald in verhouding tot de door hem verschuldigde btw, geen recht heeft op betaling van vertragingsrente door de belastingdienst van een lidstaat die de teruggave tardief heeft verricht, voor de periode waarin administratieve besluiten van kracht waren die de teruggave uitsloten en die nadien bij rechterlijke beslissing nietig zijn verklaard.

NTFR 2013/2238 - Naheffingssysteem bij gebruik van de weg tijdens schorsing is niet strijdig met Europees eigendomsrecht

ECLI:NL:HR:2013:973, datum uitspraak 25-10-2013, publicatiedatum 25-10-2013
Aflevering 47, gepubliceerd op 21-11-2013 met annotatie van mr. J. Rolleman
Belanghebbende is houder van een personenauto waarvan het kenteken vanaf 27 mei 2008 is geschorst. Per 24 oktober 2008 is belanghebbende met de auto gebruik gaan maken van de weg. Op 12 januari 2009 is dit gebruik door de Belastingdienst geconstateerd. Dit heeft geleid tot een naheffingsaanslag op de voet van art. 35 Wet MRB over, kort gezegd, vier kwartalen met een verzuimboete van 100%. Hof Den Bosch (27 september 2011, nr. 10/00087, NTFR 2012/91) heeft de naheffingsaanslag verminderd (berekening vanaf 24 oktober 2008) en de boetebeschikking vernietigd wegens, kort gezegd, strijdigheid met art. 1 Eerste Protocol (bij het EVRM) en art. 6 EVRM. In cassatie houdt de hofuitspraak geen stand. De Hoge Raad zet het – bijzondere – wettelijke systeem van naheffing bij gebruik van de weg bij schorsing uiteen en benadrukt de strekking ervan (kort gezegd een praktische regeling voor bewijsmoeilijkheden voor de inspecteur). Anders dan waarvan het hof is uitgegaan, is art. 35, lid 2, Wet MRB niet gestoeld op de fictie dat gedurende de drie tijdvakken (voor het tijdvak van constatering) met het motorrijtuig gebruik is gemaakt van de weg en dat vanwege dat belastbare feit over alle vier tijdvakken motorrijtuigenbelasting is verschuldigd. Het is voor het berekende bedrag niet van belang of gedurende een gedeelte van de periode met de personenauto geen gebruik van de weg is gemaakt. Daarmee ontvalt de grond aan het oordeel van het hof dat art. 35 Wet MRB een inbreuk maakt op art. 1 Eerste Protocol (bij het EVRM). De bijzondere heffingsbepaling valt binnen de ruime beoordelingsvrijheid van de wetgever. De heffing vormt evenmin een criminal charge.

NTFR 2013/2239 - Naheffingssysteem bij gebruik van de weg zonder opgave van kenteken is niet strijdig met Europees eigendomsrecht

ECLI:NL:HR:2013:972, datum uitspraak 25-10-2013, publicatiedatum 25-10-2013
Aflevering 47, gepubliceerd op 21-11-2013 met annotatie van mr. J. Rolleman
Vanaf 15 februari 2007 staat de personenauto waarop de naheffingsaanslag betrekking heeft, geregistreerd met de status ‘voertuig geëxporteerd’ en is de tenaamstelling ervan komen te vervallen. Op 22 april 2009 is geconstateerd dat belanghebbende met de auto gebruik heeft gemaakt van de weg. Dit heeft geleid tot een naheffingsaanslag op de voet van art. 34 Wet MRB over, kort gezegd, twaalf maanden met een verzuimboete van 100%. Hof Den Bosch (9 december 2011, nr. 10/00694, NTFR 2012/387) heeft de naheffingsaanslag en de boetebeschikking vernietigd wegens, kort gezegd, strijdigheid met art. 1 Eerste Protocol (bij het EVRM) en art. 6 EVRM. In cassatie houdt de hofuitspraak geen stand. De Hoge Raad zet het – bijzondere – wettelijke systeem van naheffing bij gebruik van de weg zonder kenteken uiteen en benadrukt de strekking ervan (kort gezegd een praktische regeling voor bewijsmoeilijkheden voor de inspecteur). Anders dan waarvan het hof is uitgegaan, is art. 34, lid 2, Wet MRB niet gestoeld op de fictie dat ook gedurende de voorafgaande periode van twaalf maanden met het motorrijtuig gebruik is gemaakt van de weg en vanwege dat belastbare feit over de gehele periode motorrijtuigenbelasting is verschuldigd. Het is voor het berekende bedrag niet van belang of gedurende een gedeelte van de periode met de personenauto gebruik van de weg is gemaakt. Daarmee ontvalt de grond aan het oordeel van het hof dat art. 34 Wet MRB een inbreuk maakt op art. 1 Eerste Protocol (bij het EVRM). De bijzondere heffingsbepaling valt binnen de ruime beoordelingsvrijheid van de wetgever. De heffing vormt evenmin een criminal charge.