Aflevering 48

Gepubliceerd op 28 november 2013

NTFR 2013/2253 - Een beklemmend einde

Aflevering 48, gepubliceerd op 28-11-2013 geschreven door mr. A.L. Mertens
Ontklemmen is zo’n woord dat we dit jaar tot vervelens toe hebben gehoord. Het is een begrip dat ironisch genoeg is ontdekt door een kabinet dat het zichzelf klem zetten tot een ware kunst heeft verheven. Al was het maar door geen meerderheid in de Eerste Kamer te hebben. Hoe dan ook heeft het onder meer geleid tot een wetsvoorstel op grond waarvan loonstamrechten in 2014 tegen fiscaal min of meer aantrekkelijke voorwaarden kunnen worden ‘ontklemd’. Om niemand meer in de verleiding te laten komen ontslagvoorzieningen nog te beklemmen, was het een kleine moeite om de stamrechtvrijstelling in de loonsfeer dan meteen maar helemaal te schrappen. En wel per 1 januari 2014. Daarover deze bijdrage.

NTFR 2013/2255 - Nota n.a.v. verslag resolutieheffing naar Eerste Kamer

Aflevering 48, gepubliceerd op 28-11-2013
De minister van Financiën heeft de nota naar aanleiding van het verslag over de resolutieheffing voor banken aan de Eerste Kamer gezonden. Daarbij komen aan de orde: het depositogarantiestelsel, de maximering tot € 1 miljard, de gevolgen van resolutieheffing en boete en tot slot de loonmatiging bij banken. Het wetsvoorstel namen wij op in NTFR 2013/1163.

NTFR 2013/2256 - Saneringskosten puinpad vallen niet onder de landbouwvrijstelling

ECLI:NL:GHAMS:2013:2019, datum uitspraak 11-07-2013, publicatiedatum 24-07-2013
Aflevering 48, gepubliceerd op 28-11-2013 met annotatie van mr. G.J.W. Kinnegim
Belanghebbenden zijn als vennoten in een vof waarin een landbouwbedrijf wordt gedreven ieder voor 50% gerechtigd tot het resultaat van die vof. In mei 2006 heeft de vof een perceel landbouwgrond verkocht aan een projectontwikkelaar. De landbouwgrond werd in januari 2007 geleverd voor € 773.925. In de koop- en leveringsakte was bepaald dat belanghebbenden een op de onroerende zaak gelegen puinpad dienden te saneren. De totale kosten van deze sanering bedroegen € 30.301. Belanghebbenden hebben van dit bedrag € 15.301 gedragen en de koper € 15.000. Volgens belanghebbenden vallen deze kosten onder de landbouwvrijstelling. Het hof is, anders dan Rechtbank Haarlem, van oordeel dat de kosten van saneren van het puinpad opgeroepen zijn door de verkoop van de onroerende zaak, en dus bij het bepalen van het vrijgestelde voordeel in mindering moeten worden gebracht op de bij de verkoop ontvangen koopsom. Dat de kosten hun oorzaak vinden in de aanleg van het puinpad is vanzelfsprekend (in die zin dat zonder puinpad er immers ook geen saneringskosten zouden kunnen zijn geweest), maar niet relevant bij het bepalen van de zuivere opbrengst. De op de verkoop betrekking hebbende kosten, die ten laste van de verkoper zijn gekomen bij de vaststelling van het onder de landbouwvrijstelling te begrijpen voordeel, dienen in aftrek te worden gebracht.

NTFR 2013/2257 - Waardedruk wegens duurzame zelfbewoning geldt ook voor bedrijfsgedeelte pand van gestaakte onderneming

ECLI:NL:GHARL:2013:8000, datum uitspraak 22-10-2013, publicatiedatum 05-11-2013
Aflevering 48, gepubliceerd op 28-11-2013 met annotatie van mr. H. Roerdink
Belanghebbende dreef met zijn echtgenote in firmaverband een horecabedrijf (café annex discotheek). De onderneming werd gedreven in een gedeelte van een door belanghebbende en zijn echtgenote in 2001 gekocht pand. In het andere gedeelte van het pand woonden belanghebbende en zijn echtgenote. In 2008 is de onderneming gestaakt. In verband hiermee is het pand naar privé overgegaan. In geschil is of bij het bepalen van de stakingswinst ook met betrekking tot het bedrijfsgedeelte van het pand rekening moet worden gehouden met een waardedruk (van 35%) wegens duurzame zelfbewoning. Het hof beantwoordt deze vraag, anders dan de inspecteur en rechtbank, bevestigend. In aanmerking genomen dat het woon- en bedrijfsgedeelte van de onroerende zaak onlosmakelijk met elkaar zijn verbonden en beide delen niet afzonderlijk verkoop- of verhuurbaar zijn, zijn beide delen niet afzonderlijk rendabel te maken volgens het hof. Vanuit de denkbeeldige koper bezien is er sprake van een waardedrukkende factor ten aanzien van het geheel. Daarom dient ook voor het bedrijfsgedeelte een waardedruk voor duurzame zelfbewoning in aanmerking te worden genomen.

NTFR 2013/2259 - Uitbetaalde winstbonussen zijn niet eerder genoten

ECLI:NL:HR:2013:1269, datum uitspraak 22-11-2013, publicatiedatum 22-11-2013
Aflevering 48, gepubliceerd op 28-11-2013 met annotatie van mr. J. van de Merwe
Belanghebbende was jarenlang in dienst bij A. In dat kader ontving belanghebbende jaarlijks een winstbonus, waarvan ze telkens een deel reserveerde. Het gereserveerde bedrag werd door A verplicht verdubbeld. Voor het eerst in juni 2007 heeft A van de gereserveerde (verdubbelde) gedeelten van de bonussen en van de bijzondere dotatie een bedrag van € 703.402 uitbetaald, onder inhouding van € 365.769 aan loonheffing. In geschil is of de in juni 2007 uitbetaalde bonussen op enig eerder moment reeds genoten waren. Met de inspecteur heeft Hof Amsterdam (18 oktober 2012, nr. 11/00364 en 11/00390, NTFR 2013/115) die vraag ontkennend beantwoord. Het hof is van oordeel dat de gereserveerde bedragen niet zijn genoten op het moment van storting, omdat niet aannemelijk is dat belanghebbende dat geld altijd onmiddellijk kon opeisen. Volgens het hof was het van meet af aan de bedoeling dat de gereserveerde gedeelten van de bonussen pas tot uitkering zouden komen bij het bereiken van de zestigjarige leeftijd in 2006. In de maand juni 2007 is dan ook terecht loonheffing ingehouden. Belanghebbende heeft cassatieberoep ingesteld. De Hoge Raad heeft dat cassatieberoep ongegrond verklaard onder verwijzing naar de conclusie van A-G Niessen (10 juli 2013, nr. 12/05500, NTFR 2013/1993).

NTFR 2013/2260 - Door de stichting ontvangen bedrag vormt `loon van derden’ voor de bestuurder

ECLI:NL:GHAMS:2013:2555, datum uitspraak 21-08-2013, publicatiedatum 21-08-2013
Aflevering 48, gepubliceerd op 28-11-2013 met annotatie van mr. J. Nieuwenhuizen
Belanghebbende was werkzaam bij C bv. Deze bv heeft in 2001 een pand van stichting E verkocht aan F bv voor € 15,4 miljoen. In 2000 heeft belanghebbende een stichting opgericht met zijn echtgenote en zoon waarmee de zoon in staat werd gesteld de kart-en racesport te bedrijven. In 2001 heeft de stichting met een door belanghebbende opgestelde factuur F bv gefactureerd voor een bedrag van f 119.000 als sponsorbijdrage. Belanghebbende heeft de notaris die betrokken was bij de verkoop van het eerdergenoemde pand opdracht gegeven het bedrag van f 119.000 uit de verkoopopbrengst over te boeken naar de stichting. Volgens de inspecteur vormt dit bedrag loon voor belanghebbende. Op basis van de feiten en omstandigheden concludeert het hof dat de ontvangst door de stichting van f 119.000 in redelijkheid aan de dienstbetrekking van belanghebbende kan worden toegerekend en wel in die zin dat het door de stichting ontvangen bedrag als door belanghebbende genoten, van derden afkomstig loon kan worden aangemerkt.

NTFR 2013/2264 - Warmtekrachtkoppelingsinstallatie is een onroerende zaak

ECLI:NL:HR:2013:CA0813, datum uitspraak 27-09-2013, publicatiedatum 24-05-2013
Aflevering 48, gepubliceerd op 28-11-2013 met annotatie van mr. P.W. Hofman
Belanghebbende heeft een warmtekrachtkoppelingsinstallatie met toebehoren (hierna: WKK) verkregen. De WKK is een installatie voor het tegelijkertijd opwekken van warmte en elektriciteit. De WKK staat in een aparte ruimte in een kassencomplex en is met grote bouten aan de vloer bevestigd. Er omheen bevindt zich een stalen ombouw. De WKK is door leidingen verbonden met een warmwateropslagtank, die weer verbonden is met een verwarmingsketel. De elektriciteit wordt geleverd aan het elektriciteitsnet. Daartoe is de WKK via kabels en buizen aangesloten op dat net en is een transformator in een transformatorhuisje geplaatst.

NTFR 2013/2265 - Na onderzoek volgt hof berekening inspecteur van waarde verkregen gronden

ECLI:NL:GHAMS:2013:2043, datum uitspraak 20-06-2013, publicatiedatum 17-07-2013
Aflevering 48, gepubliceerd op 28-11-2013 met annotatie van drs. W. Brink
Belanghebbende, onderdeel van een bouwbedrijf, koopt in 2001 vijf stukken grond die mogelijk bestemd zullen worden voor de bouw van woningen. In totaal gaat het om bijna 900.000 m2. De aankoopprijs van deze grondstukken bedraagt € 22 respectievelijk € 23 per m2. Begin 2002 respectievelijk begin 2003 koopt belanghebbende in drie gedeelten nog eens bijna 70.000 m2 grond aan, maar dan voor aankoopprijzen die variëren van € 44 tot € 49 per m2. In diezelfde periode komen in de markt andere grondtransacties voor waar soortgelijke prijzen per m2 betaald worden. Op 28 februari 2003 worden de (eerste) vijf stukken grond juridisch geleverd bij de notaris en wordt voor de overdrachtsbelasting uitgegaan van de waarde van de tegenprestatie. De inspecteur legt eind 2008 (vijf) naheffingsaanslagen op en stelt hierbij dat krachtens art. 9 Wet BRV moet worden uitgegaan van de hogere waarde in het economische verkeer, en stelt deze op € 47 per m2. Belanghebbende gaat hiertegen in verweer. In haar optiek zijn de diverse grondstukken niet identiek qua (met name) locatie. Rechtbank Haarlem stelt de inspecteur in het gelijk op grond van een diepgaande analyse van de inspecteur dat de prijsstijging niet evident samenhangt met een verschil in locatie, maar dat op alle locaties de grondprijzen een stijgende lijn vertonen. Alleen de te hanteren waarde wordt door de rechtbank bijgesteld tot € 44 per m2 aangezien in een van de transacties een afkoopsom ter zake van een eerste recht tot koop was inbegrepen die buiten beschouwing moest worden gelaten. Verder waren er ook na februari 2003 enkele transacties in de markt geweest met een lagere koopsom per m2 dan de genoemde € 47, en dat grillige verloop wordt door de rechtbank ingeprijsd. In hoger beroep wordt door belanghebbende weliswaar nog een taxatierapport wordt overlegd waarin de taxateurs aangeven dat het niet realistisch is om te veronderstellen dat in 2003 ook voor de vijf grote grondstukken soortgelijke hogere prijzen zouden zijn betaald en gefinancierd zouden kunnen worden, maar die stelling acht het hof niet dan wel onvoldoende onderbouwd.

NTFR 2013/2267 - Klikbrief moet in geding worden gebracht; inspecteur mag in incidenteel beroep nadere correctie aanvoeren

ECLI:NL:HR:2013:1129, datum uitspraak 15-11-2013, publicatiedatum 15-11-2013
Aflevering 48, gepubliceerd op 28-11-2013 met annotatie van mr. J. Berns
Belanghebbende drijft een autobedrijf. De inspecteur heeft van april 2001 t/m mei 2006 een boekenonderzoek ingesteld. Belanghebbende is strafrechtelijk veroordeeld voor witwassen en valsheid in geschrifte. Aan de hand van het boekenonderzoek en het strafrechtelijk onderzoek heeft de inspecteur eind 2005 een gecorrigeerde aanslag IB 2001 opgelegd met boete. In mei 2002 heeft de inspecteur een klikbrief ontvangen. Het hof heeft geoordeeld dat de inspecteur deze brief niet in het geding hoefde te brengen, nu deze klikbrief volgens de inspecteur niet de aanleiding vormde voor het boekenonderzoek, noch van invloed was op de correcties en boete. De Hoge Raad casseert dit oordeel. Aan een gemotiveerd verzoek van belanghebbende tot overlegging dient de inspecteur in beginsel tegemoet te komen. Dit is slechts anders als de inspecteur zich met succes kan beroepen op art. 8:29 Awb (geheimhouding) of als sprake is van misbruik van procesrecht. Verder heeft de Hoge Raad geoordeeld dat de inspecteur voor het eerst in het incidentele hoger beroep bij het hof een nieuw standpunt omtrent nadere (omzet)correcties mag aanvoeren. De omkering en verzwaring van de bewijslast kan ook op deze nadere correcties worden toegepast. De Hoge Raad casseert het hofoordeel inzake de boete. Het hof heeft verzuimd ambtshalve te oordelen dat de boete buiten de wettelijke driejaarstermijn is opgelegd.

NTFR 2013/2268 - Inspecteur hoefde niet nader te horen

ECLI:NL:HR:2013:1130, datum uitspraak 15-11-2013, publicatiedatum 15-11-2013
Aflevering 48, gepubliceerd op 28-11-2013 met annotatie van mr. J. Berns
Deze zaak hangt samen met zaak 12/00606, NTFR 2013/2267. De door belanghebbende aangevoerde cassatiemiddelen zijn nagenoeg gelijkluidend. De Hoge Raad doet deze middelen af onder verwijzing naar zijn arrest in zaak 12/00606. Eén middel heeft betrekking op het horen in de bezwaarfase. Over een door de inspecteur toegepaste omzetcorrectie wegens negatieve kassen hadden al twee hoorgesprekken plaatsgevonden. Belanghebbende heeft vervolgens verzocht om een derde hoorgesprek. De inspecteur mocht dit verzoek afwijzen. Na de twee hoorgesprekken zijn geen feiten en omstandigheden bekend geworden die van aanmerkelijk belang konden zijn voor de te nemen beslissing op bezwaar, zodat op grond van art. 7:9 Awb aan belanghebbende niet de gelegenheid van een derde hoorgesprek hoefde te worden geboden.

NTFR 2013/2269 - Inspecteur is gerechtigd na te vorderen wegens ten onrechte opgevoerde aftrekposten

ECLI:NL:GHARL:2013:7934, datum uitspraak 15-10-2013, publicatiedatum 31-10-2013
Aflevering 48, gepubliceerd op 28-11-2013 met annotatie van mr. S.K.A. Efstratiades
Belanghebbende heeft in haar aangifte IB voor het jaar 2009 zorgkosten en aftrekbare giften opgevoerd. Zij heeft daarbij een gemachtigde ingeschakeld. De primitieve aanslag is conform de aangifte vastgesteld. Nadien is bij de inspecteur het vermoeden gerezen dat in elektronische aangiften die vanaf een bepaald IP-adres zijn ingediend, aftrekposten worden opgevoerd die niet met bewijsstukken onderbouwd kunnen worden. Dat geldt ook voor de aangifte van belanghebbende. Daarom heeft de inspecteur nagevorderd. Belanghebbende bestrijdt de navorderingsbevoegdheid van de inspecteur, echter zonder succes. De inspecteur beschikt volgens het hof namelijk over een ‘nieuw feit’, te weten dat belanghebbende de bewijsstukken voor de aftrekposten niet wenst over te leggen. Van een ambtelijk verzuim is geen sprake. De inspecteur hoefde niet te twijfelen aan de juistheid van de aangifte.

NTFR 2013/2270 - Aanslagregeling zonder rekening te houden met MOT-melding: ambtelijk verzuim

ECLI:NL:GHARL:2013:8029, datum uitspraak 22-10-2013, publicatiedatum 31-10-2013
Aflevering 48, gepubliceerd op 28-11-2013 met annotatie van mr. I.R.J. Thijssen
Belanghebbende dreef in 2004 een bouwonderneming in de vorm van een eenmanszaak en per 1 januari 2005 in de vorm van een bv. Op 8 juli 2005 is door de FIOD een uitgewerkte MOT-melding aan de boete-fraudecoördinator van de eenheid van de inspecteur van belanghebbende gestuurd. In de MOT-melding is opgenomen dat het vermoeden bestaat dat de bv en belanghebbende de geleverde diensten fiscaal (voor de omzetbelasting) niet verantwoorden. Voorts is het verwijt van witwassen van gelden gemaakt. In een bijlage van de MOT-melding is ook belanghebbende uitvoerig beschreven. De primitieve aanslag IB 2004 is overeenkomstig de aangifte van belanghebbende vastgesteld op 17 mei 2006. Nadien – na een boeken- en strafrechtelijk onderzoek – is de onderhavige navorderingsaanslag aan belanghebbende opgelegd wegens het verzwijgen van winst uit onderneming. De navorderingsaanslag wordt door het hof echter vernietigd, omdat de inspecteur een ambtelijk verzuim heeft begaan. Het hof zet uiteen dat de op de eenheid van de inspecteur aanwezige MOT-melding, hoewel niet direct van toepassing op de inkomstenbelasting van belanghebbende, ter kennis van de ambtenaar had moeten worden gebracht die was belast met de IB-aanslagregeling. Door dit niet te doen en de primitieve aanslag te regelen zonder rekening te houden met de MOT-melding, is sprake van een ambtelijk verzuim, aldus het hof.

NTFR 2013/2271 - Vergrijpboeten voor nalatige exploitant administratiekantoor zijn terecht

ECLI:NL:GHARL:2013:7341, datum uitspraak 24-09-2013, publicatiedatum 30-10-2013
Aflevering 48, gepubliceerd op 28-11-2013 met annotatie van mr. D.N.N. Jansen
Belanghebbende, een vof, drijft een administratiekantoor. Daarnaast exploiteert zij een paardenstal. Belanghebbende doet de aangiften OB op basis van schattingen. Aan het eind van het jaar wordt de nog niet voldane OB als schuld op de balans opgenomen maar niet voldaan. Na een boekenonderzoek heeft belanghebbende alsnog suppletieaangiften ingediend. De inspecteur heeft nageheven en vergrijpboeten opgelegd. Belanghebbende bestrijdt de boeten, echter zonder succes. Door bewust niet de volledige omzet in de administratie en aangiften te verantwoorden, is volgens het hof sprake van voorwaardelijk opzet bij belanghebbende. Van een vrijwillige verbetering door belanghebbende is geen sprake. Het als bijlage bij een winstaangifte versturen van een jaarrekening dan wel het indienen van suppletieaangiften kunnen in dit geval niet als een vrijwillige verbetering worden beschouwd. Evenmin is aannemelijk, aldus het hof, dat belanghebbende de verschuldigde OB in haar winstaangiften heeft vermeld. In het kader van straftoemeting, ziet het hof geen grond voor matiging van de opgelegde boeten.

NTFR 2013/2272 - Rechtsgeldige bekendmaking aanslag: te laat bezwaar terecht niet-ontvankelijk verklaard

ECLI:NL:GHARL:2013:7932, datum uitspraak 15-10-2013, publicatiedatum 31-10-2013
Aflevering 48, gepubliceerd op 28-11-2013 met annotatie van mr. M.H.W.N. Lammers
Belanghebbende, een bv, heeft als bezoekadres a-straat 1 te Q. Het bij de inspecteur bekende adres van belanghebbende luidt sinds 17 oktober 2010 b-straat 2 te Q. Met dagtekening 11 december 2010 is aan belanghebbende de onderhavige aanslag VPB voor 2009 opgelegd. De ontvanger heeft het biljet verzonden naar het adres b-straat 2 te Q. Het bezwaarschrift tegen de aanslag is door de inspecteur op 3 maart 2011 ontvangen. Het bezwaar is wegens termijnoverschrijding niet-ontvankelijk verklaard. Het hof is het daarmee eens. Anders dan belanghebbende stelt, heeft de bekendmaking van de aanslag, door verzending naar het bij de inspecteur bekende adres b-straat 2 te Q, rechtsgeldig plaatsgevonden. Dat de aanslag belanghebbende niet zou hebben bereikt, is niet het gevolg van een fout van de inspecteur. Dit betekent dat de bezwaartermijn is aangevangen op 12 december 2010 en geëindigd op maandag 24 januari 2011. Het bezwaarschrift is dus ruim vijf weken te laat ingediend. Verschoonbare redenen zijn niet aanwezig, aldus het hof.

NTFR 2013/2276 - Identiteit van bezwaarmaker moet vóór verstrijken bezwaartermijn bekend zijn I

ECLI:NL:RBGEL:2013:3997, datum uitspraak 24-10-2013, publicatiedatum 25-10-2013
Aflevering 48, gepubliceerd op 28-11-2013 met annotatie van mr. N. ten Broek
Belanghebbende (X) heeft BPM op aangifte voldaan. Aan X is vervolgens een naheffingsaanslag BPM opgelegd. Het tegen de voldoening op aangifte gemaakte bezwaar is door de inspecteur niet-ontvankelijk verklaard, omdat de belasting door een ander dan X is voldaan en omdat een juiste machtiging ontbreekt. Het tegen de naheffingsaanslag gemaakte bezwaar is door de inspecteur niet-ontvankelijk verklaard, omdat de belasting niet is voldaan. In geschil is of dit terecht is.

NTFR 2013/2278 - Garagehouder gebruikt tijdens schorsing auto; aan belanghebbende opgelegde boete wordt vernietigd

Aflevering 48, gepubliceerd op 28-11-2013 met annotatie van mr. W.E. Nent-Vroomen
Belanghebbende heeft zijn auto, waarvan het kenteken is geschorst, ter reparatie naar de garage gebracht. De garagehouder heeft de auto gebruikt op de openbare weg. Ten gevolge daarvan wordt aan belanghebbende een naheffingsaanslag MRB opgelegd met een boete van 100%. Rechtbank Noord-Nederland laat de naheffingsaanslag in stand, maar vernietigt de boete. Belanghebbende kan geen verwijt worden gemaakt, nu hij de garagehouder op de hoogte heeft gesteld van de schorsing en hij niet wist dat de auto wegens een specialistische behandeling moest worden overgebracht naar een ander garagebedrijf. Van de openbare weg is buiten zijn invloedssfeer gebruikgemaakt.

NTFR 2013/2282 - Goedkeuring belastingverdrag met Ethiopië; nota naar aanleiding van het verslag

Aflevering 48, gepubliceerd op 28-11-2013
Op 12 november 2013 heeft de staatssecretaris van Financiën de nota naar aanleiding van het verslag inzake het wetsvoorstel tot goedkeuring van het belastingverdrag met Ethiopië naar de Tweede Kamer gestuurd. In deze nota wordt onder meer ingegaan op het begrip vaste inrichting, op het inwonerschap van stichtingen en verenigingen die geen onderneming drijven, op de eventuele dubbele heffing bij afwezigheid van een verdrag, op de overeengekomen bronheffingen, de risico’s van oneigenlijk gebruik en het ontbreken van antimisbruikbepalingen in het verdrag. In lijn met de kabinetsreactie op het SEO-rapport is inmiddels aan Ethiopië voorgesteld om – via een wijzigingsprotocol – een antimisbruikbepaling in het verdrag op te nemen.

NTFR 2013/2283 - Overeenkomst met Canada over fiscale kwalificatie besloten fonds voor gemene rekening

Aflevering 48, gepubliceerd op 28-11-2013
Nederland en Canada hebben een overeenkomst gesloten over de fiscale aspecten van het Nederlandse besloten fonds voor gemene rekening. Deze dient ter vervanging van een eerdere overeenkomst uit 2010 (NTFR 2010/1327). In de overeenkomst is – in lijn met de eerdere overeenkomst – neergelegd dat een besloten fonds voor gemene rekening fiscaal (voor de verdragstoepassing) als transparant wordt aangemerkt. Daarnaast geeft de overeenkomst – net als de eerdere overeenkomst – procedures voor het door het fonds claimen van verdragsvoordelen ten behoeve van de achterliggende participanten. Nieuw is dat de overeenkomst, naast een teruggaafregeling voor in Canada geheven (bron)belasting, onder voorwaarden tevens voorziet in een vrijstelling aan de bron. De tekst van de overeenkomst is als brondocument bijgevoegd, evenals het nieuwsbericht dat ter gelegenheid hiervan is uitgebracht.

NTFR 2013/2284 - EC verzoekt Frankrijk en Letland de Richtlijn betreffende administratieve samenwerking te implementeren

Aflevering 48, gepubliceerd op 28-11-2013
De Europese Commissie verzoekt Frankrijk en Letland de Richtlijn betreffende administratieve samenwerking op het gebied van belastingen (RL 2011/16/EU) in nationale wetgeving om te zetten. Deze richtlijn is van belang voor de EU om belastingontduiking te bestrijden. Met deze richtlijn zal bovendien in de toekomst de automatische uitwisseling van gegevens tussen belastingautoriteiten aanzienlijk worden uitgebreid. De lidstaten waren juridisch verplicht deze richtlijn vanaf 1 januari 2013 toe te passen, maar Frankrijk en Letland hebben nog geen kennisgeving gedaan van de volledige omzetting van de nieuwe voorschriften. Als de Commissie binnen twee maanden geen bevredigend antwoord ontvangt, kan zij de landen voor het HvJ dagen.

NTFR 2013/2285 - EC verzoekt Griekenland een einde te maken aan discriminatie in successiebelasting

Aflevering 48, gepubliceerd op 28-11-2013
De Europese Commissie verzoekt Griekenland een einde te maken aan een tweetal discriminerende bepalingen in de succesiebelastingwetgeving. Het eerste verzoek heeft betrekking op een belastingvrijstelling voor nalatenschappen die uit onroerende zaken bestaan. De vrijstelling geldt enkel voor EU-burgers die in Griekenland woonachtig zijn en geen eigenaar van een eerste woning zijn. Volgens de EC is dit een discriminatie van EU- en EER-onderdanen die hun woonplaats buiten Griekenland hebben en een belemmering van het vrij verkeer van kapitaal. Het tweede verzoek heeft betrekking op een bepaling op grond waarvan het in Griekenland uitsluitend op voorwaarde van wederkerigheid is toegestaan legaten aan non-profitorganisaties in andere EU/EER-landen volgens een voorkeurstarief te belasten. De wederkerigheidsvoorwaarde is volgens de EC in strijd met het vrij verkeer van kapitaal. Het verzoek van de EC is een met redenen omkleed advies. Als Griekenland niet binnen twee maanden een bevredigend antwoord geeft, kan de EC de zaak voor het HvJ brengen.

NTFR 2013/2286 - EC daagt België voor het HvJ wegens discriminatie bij toepassing roerende voorheffing

Aflevering 48, gepubliceerd op 28-11-2013
De Europese Commissie heeft besloten België voor het HvJ te dagen vanwege de wijze waarop dividenden en interest betaald door buitenlandse coöperatieve vennootschappen en vennootschappen met een sociaal oogmerk en bepaalde rentebetalingen aan buitenlandse vennootschappen belast worden. Dit terwijl een vrijstelling van roerende voorheffing geldt voor betalingen door coöperatieve vennootschappen naar Belgisch recht en vennootschappen met een sociaal oogmerk die in België zijn erkend. Interest betaald aan Belgische beleggingsvennootschappen op niet door effecten vertegenwoordigde schuldvorderingen en interest van effecten die in bewaring zijn gegeven of zijn ingeschreven op een rekening bij een financiële instelling die in België is gevestigd, zijn vrijgesteld van roerende voorheffing. Volgens de EC is de Belgische wetgeving in strijd met het vrij verrichten van diensten en het vrije verkeer van kapitaal. Antwoord van de Belgische autoriteiten op het met redenen omkleed advies is uitgebleven.

NTFR 2013/2287 - Nieuwe standaard btw-aangifte?

Aflevering 48, gepubliceerd op 28-11-2013 geschreven door prof. mr. dr. R.A. Wolf
De Europese Commissie heeft een voorstel gedaan voor een nieuwe standaard btw-aangifte. Hiermee wil zij de administratieve rompslomp voor bedrijven verlagen en naleving van de btw-regels vergemakkelijken.

NTFR 2013/2288 - Civielrechtelijke overeenkomst doorkruist bevoegdheid heffingsambtenaar tot het opleggen van aanslagen precariobelasting

ECLI:NL:HR:2013:BZ7849, datum uitspraak 11-10-2013, publicatiedatum 19-04-2013
Aflevering 48, gepubliceerd op 28-11-2013 met annotatie van mr. dr. G. Groenewegen
Drie gemeenten, waaronder Baarn, hielden gezamenlijk alle aandelen in B die gas en CAI-diensten leverde. In 1991 hebben zij hun aandelen in B verkocht aan belanghebbende. Daarbij is civielrechtelijk overeengekomen dat de gemeente Baarn belanghebbende – die een energienetwerk in die gemeente heeft – niet in de heffing van precariobelasting zal betrekken. Vanaf 2005 voorziet de Verordening Precariobelasting van de gemeente Baarn in de heffing van precariobelasting op het hebben van kabels en leidingen onder, op of boven voor de openbare dienst bestemde gemeentegrond. De onderhavige door de heffingsambtenaar van Baarn aan belanghebbende opgelegde aanslagen precariobelasting zijn door Hof Arnhem (NTFR 2012/329) vernietigd omdat de heffingsambtenaar volgens het hof gebonden is aan de civielrechtelijke afspraak. Hiertegen komt de gemeente in cassatie, echter zonder succes.

NTFR 2013/2289 - Gewezen bestuurders ten onrechte aansprakelijk gesteld

ECLI:NL:GHARL:2013:7498, datum uitspraak 08-10-2013, publicatiedatum 24-10-2013
Aflevering 48, gepubliceerd op 28-11-2013 met annotatie van mr. M.C.J. Kop
Belanghebbenden waren tot 24 januari 2007 (middellijk) bestuurders van A bv. Aan de vennootschap is over 2006 een naheffingsaanslag LB/PVV opgelegd. Onder meer is nageheven ter zake van privégebruik van bestelauto’s. Ook zijn premies werknemersverzekeringen nageheven voor (volgens de inspecteur) aanwezige dienstbetrekkingen. A bv is op 5 oktober 2010 failliet verklaard. Belanghebbenden zijn voor de naheffingsaanslag (2006) aansprakelijk gesteld. Wat de premies werknemersverzekeringen betreft oordeelt het hof dat die aansprakelijkstelling op geen enkele wijze is onderbouwd door de ontvanger. Voorts oordeelt het hof dat belanghebbenden gewezen bestuurders zijn en dat zij, omdat de bv destijds geen betalingsmoeilijkheden had, geen verplichting hadden tot melding van betalingsonmacht aan de ontvanger. Na het faillissement is de meldingsplicht komen te vervallen. Dit betekent dat belanghebbenden slechts als bestuurder aansprakelijk kunnen worden gehouden wanneer sprake is van kennelijk onbehoorlijk bestuur. Daarvoor is het bewijs echter niet geleverd door de ontvanger. Het hof vernietigt de aansprakelijkstelling.