Aflevering 11

Gepubliceerd op 13 maart 2014

NTFR 2014/868 - C’est champion!!

Aflevering 11, gepubliceerd op 13-03-2014 geschreven door mr. dr. J.Th. Sanders
Lezen is lastig, scherp schrijven ook. Lang leve de open deur! Zolang in belangrijke zaken enkel de geschreven taal het gehanteerde communicatiemiddel is, mag van de gebruikers, dat wil hier zeggen de lezer én bovenal de schrijver, worden gevraagd dat zij nauwkeurig en duidelijk opereren. De inhoud en de strekking van het geschrift moeten glashelder zijn. Niet moet worden gewerkt met verscholen betekenissen of verhullend verpakte verwoordingen met verstopte verwijzingen. Ik zou dit met name voor de schrijver willen uitbreiden met de verplichting of de vrijwillig te nemen verantwoordelijkheid zich te realiseren dat formuleringen – ook of vooral wanneer deze veel worden gebruikt, bekend voorkomen en vertrouwd overkomen – oorzaak kunnen zijn van misverstanden. Ideaal is natuurlijk het vóórkomen voorkómen. De werkelijkheid verschilt vaak van het ideaal. Genezen is dan een goede tweede keus. Ook in (fiscaal)procesrechtelijke geschriften komt miscommunicatie voor. Gelukkig is voorzien in de mogelijkheid van rechtzetting.

NTFR 2014/869 - Zowel kabinetsreactie op Commissie-Van Dijkhuizen als integrale analyse winstbox later

Aflevering 11, gepubliceerd op 13-03-2014
De staatssecretaris van Financiën heeft een brief aan de Tweede Kamer gestuurd waarin hij meldt dat het in verband met zijn recente aantreden niet lukt om de kabinetsreactie op het rapport van de Commissie-Van Dijkhuizen voor 1 april 2014 aan de Kamer te sturen. Dat geldt ook voor de integrale analyse van de winstbox die in het eerste kwartaal aan de Tweede Kamer was beloofd. Voor zowel de kabinetsreactie als de integrale analyse geldt dat de staatssecretaris ernaar streeft deze in het tweede kwartaal van dit jaar aan de Tweede Kamer te sturen.

NTFR 2014/871 - RAER-correctie op grond van foutenleer niet mogelijk

ECLI:NL:PHR:2013:1154, datum uitspraak 25-10-2013, publicatiedatum 22-11-2013
Aflevering 11, gepubliceerd op 13-03-2014
Belanghebbende was in 1998 moeder van een fiscale eenheid. Op grond van een rechterlijke uitspraak had € 26.265 van de eenheids-RAER in 1997 aan haar moeten worden toegerekend en dus op 1 januari 1998 op haar balans moeten staan. In 1998 heeft belanghebbende haar zetel naar de Nederlandse Antillen verplaatst en zijn de laatste auto’s vervreemd waarvoor de RAER was gevormd. De onderneming van belanghebbende in Nederlands bestond toen enkel nog uit onroerende zaken. In geschil is of in 2000 het oudste nog openstaande jaar de RAER alsnog belast kan vrijvallen op grond van de foutenleer en zo ja, of dan de BRK aan Nederlandse heffing in de weg staat. A-G Wattel acht de foutenleer niet toepasbaar. Als belanghebbende wél correct geboekt zou hebben in 1997 en 1998, had er eind 1998 geen RAER meer op haar balans gestaan omdat het om een ‘afgewikkelde transactie’ zou zijn gegaan. Was in 1997 geen fout gemaakt, dan had belanghebbende een RAER op haar beginbalans 1998 gepassiveerd en had zij die passiefpost in 1998, bij de vervreemding van de risico-objecten, laten vrijvallen. Het geval van belanghebbende betreft dus niet de onterechte passivering van een fiscale reserve, zoals HR 22 januari 2010, nr. 09/00477, NTFR 2010/289, BNB 2010/87. Als de 1997-fout wel hersteld wordt (alsnog passivering), is er geen balansfout meer eind 1998, die dan dus ook niet in 2000 kan vrijvallen. Als de 1997-fout niet hersteld wordt (geen passivering), is er evenmin een passiefpost om in 1998 of 2000 te laten vrijvallen. Ook uit HR 21 januari 2005, nr. 40.014, NTFR 2005/212, BNB 2005/128, volgt volgens de advocaat-generaal dat met de foutenleer niet bewerkstelligd kan worden dat een na vrijval niet meer bestaande en ten onrechte niet belaste reserve alsnog in een later jaar wordt belast.

NTFR 2014/872 - Exploitant kampeerboerderij voldoet aan het urencriterium

ECLI:NL:GHARL:2014:492, datum uitspraak 28-01-2014, publicatiedatum 31-01-2014
Aflevering 11, gepubliceerd op 13-03-2014 met annotatie van dr. W. Bruins Slot
Belanghebbende exploiteert een kampeerboerderij en een vakantiewoning. In 2009 zijn beide accommodaties totaal 35 maal geboekt. Op grond van een door B en W in verband met de brandveiligheid verleende gebruiksvergunning dient belanghebbende aanwezig te zijn op de momenten dat er daadwerkelijk gasten in de kampeerboerderij verblijven. Belanghebbende heeft in de urenadministratie van medio maart tot einde oktober 1.791 als gewerkte uren genoteerd. In geschil is of belanghebbende heeft voldaan aan het urencriterium. Het hof overweegt, onder verwijzing naar HR 30 maart 2007, nr. 42.908, NTFR 2007/679, dat als leidraad geldt dat de wijze waarop de onderneming wordt gedreven in beginsel wordt bepaald door de ondernemer. Het hof volgt belanghebbende niet in zijn stelling dat hij in de verhuurperiode 24 uur per etmaal in de onderneming heeft gewerkt, maar acht tien gewerkte uren per dag wel aannemelijk gelet op de seizoensgebondenheid van de onderneming, de vergunningvereisten en de gestelde dagelijkse werkzaamheden tijdens de verhuurperiode. Deze uren gevoegd bij de door de inspecteur in het voor- en naseizoen geaccepteerde uren van in ieder geval 500, maken dat belanghebbende aannemelijk heeft gemaakt dat hij in 2009 aan het urencriterium heeft voldaan.

NTFR 2014/876 - Afroommethode verduidelijkt

ECLI:NL:RBDHA:2014:241, datum uitspraak 09-01-2014, publicatiedatum 29-01-2014
Aflevering 11, gepubliceerd op 13-03-2014 met annotatie van mr. D. Westerman
Belanghebbende verleent diensten op het gebied van communicatiemanagement. Bij haar is alleen een dga in loondienst die zij loon heeft uitbetaald van respectievelijk € 54.791 (2007), € 62.800 (2008), € 62.475 (2009), € 58.790 (2010) en € 58.725 (2011). De omzet over deze jaren bedroeg respectievelijk € 137.040, € 67.080, € 154.828, € 166.329 en € 1.100. De inspecteur heeft voor de berekening van het gebruikelijk loon de afroommethode toegepast en het gebruikelijk loon vastgesteld op respectievelijk € 85.000 (2007), € 95.000 (2009) en € 95.000 (2010). Voor de jaren 2008 en 2011 is het loon niet gecorrigeerd. Volgens de rechtbank heeft de inspecteur ten onrechte het loon van de jaren 2007, 2009 en 2010 gecorrigeerd. Uit het enkele feit dat het door de inspecteur met toepassing van de afroommethode berekende loon over de jaren 2007, 2009 en 2010 hoger is dan het aan de dga toegekende en uitbetaalde loon volgt, zonder nadere motivering die ontbreekt, niet dat het toegekende loon lager is dan het loon dat in het economische verkeer voor een soortgelijke dienstbetrekking gebruikelijk is. De rechtbank heeft hierbij in aanmerking genomen dat belanghebbende gemotiveerd en met stukken onderbouwd heeft aangevoerd dat het aan de dga toegekende loon in lijn ligt met de lonen van een communicatieadviseur zoals die gelden in het economische verkeer. Nu het in de loonadministratie verantwoorde loon van de dga hier niet in belangrijke mate van afwijkt en de inspecteur hier niets tegenover gesteld heeft, is de rechtbank van oordeel dat de inspecteur niet aan de op hem rustende bewijslast heeft voldaan. Verder valt, zonder nadere motivering van de inspecteur, niet in te zien waarom geen gewicht kan worden toegekend aan het feit dat de toegekende lonen over de jaren 2006 tot en met 2011 in zijn totaliteit niet afwijken van een gebruikelijk loon zoals berekend met toepassing van de afroommethode. Daarbij heeft de rechtbank ook acht geslagen op de jaren waarin een (aanzienlijk) mindere omzet is behaald en de omstandigheid dat belanghebbende gekozen heeft voor een min of meer vast salaris voor ieder jaar onafhankelijk van de in dat jaar behaalde omzet.

NTFR 2014/879 - Winst moet met tegenwoordige arbeid zijn genoten om tot arbeidskortingsgrondslag te behoren

ECLI:NL:PHR:2014:37, datum uitspraak 28-01-2014, publicatiedatum 14-02-2014
Aflevering 11, gepubliceerd op 13-03-2014 met annotatie van mr. J.A.W. Vrolijks
Belanghebbende heeft deelgenomen in een film-cv en een scheepvaart-cv. Het geschil spitst zich toe op de vraag of de door belanghebbende in aanmerking genomen filminvesteringsaftrek en het negatieve resultaat uit een scheepvaart-cv tot de arbeidskortingsgrondslag behoren. De inspecteur heeft die vraag bevestigend beantwoord.

NTFR 2014/880 - Geen HIR voor bij verkoop kantoorpand gerealiseerde boekwinst omdat kantoorpand tot de voorraad behoort

ECLI:NL:RBGEL:2014:91, datum uitspraak 14-01-2014, publicatiedatum 14-01-2014
Aflevering 11, gepubliceerd op 13-03-2014 met annotatie van mr. dr. J. Gooijer
X bv, belanghebbende, houdt zich onder andere bezig met de ontwikkeling en realisatie van projecten in de vastgoedsfeer. De aandelen in X bv worden gehouden door F bv, met wie X bv samen een fiscale eenheid vormt voor de vennootschapsbelasting. F bv heeft een huurovereenkomst gesloten met J bv, waarin is afgesproken dat J bv een gedeelte van een nog te bouwen kantoorpand zal gaan huren. X bv heeft vervolgens de grond gekocht waarop het kantoorpand door haar is ontwikkeld. Op 16 mei 2007 heeft F bv alle aandelen in X bv geleverd aan K bv. Op dezelfde datum is X bv uit de fiscale eenheid ontvoegd. In juli 2007 is het kantoorpand door X bv geleverd aan het open vastgoedfonds M. X bv heeft voor de boekwinst op het kantoorpand een herinvesteringsreserve gevormd. Bij het opleggen van de aanslag VPB heeft de inspecteur de boekwinst op het kantoorpand aan de winst toegevoegd. In geschil is of dat terecht is.

NTFR 2014/881 - Nieuw besluit inzake fiscale beleggingsinstellingen

Aflevering 11, gepubliceerd op 13-03-2014 geschreven door mr. M.H.C. Ruijschop
De staatssecretaris van Financiën heeft een herzien besluit inzake de fiscale beleggingsinstelling gepubliceerd. Het beleid is aangepast aan het vervallen van de verklaring van geen bezwaar. Er is een nieuwe goedkeuring die voorkomt dat bij belegging in vastgoed de commercieel reeds uitgedeelde ongerealiseerde vervreemdingswinst bij realisatie nogmaals moet worden uitgedeeld. Het goedkeurende beleid voor de situatie dat er een uitdelingsverplichting zou bestaan ondanks dat de uitkering het civielrechtelijke dividendmaximum zou overschrijden, is aangepast aan de wijziging van art. 2:216 BW in het kader van de flex-bv. Ten slotte geldt een nieuwe goedkeuring inzake de toepassing van de eis van gelijke winstverdeling voor de situatie dat een beleggingsinstelling onderscheid maakt tussen verschillende aandelenklassen.

NTFR 2014/882 - Obligatoire verkrijging recht op waardeverandering grond vormt verkrijging van economische eigendom

ECLI:NL:HR:2014:4, datum uitspraak 10-01-2014, publicatiedatum 10-01-2014
Aflevering 11, gepubliceerd op 13-03-2014 met annotatie van mr. P.W. Hofman
Belanghebbende heeft obligatoir van een bv 21% verkregen van het recht op waardeveranderingen van grond waarop een opstal staat. De overeenkomst bepaalt dat de bv ‘geacht wordt’ zich een recht van erfpacht voorbehouden te hebben en dat zij aan de gerechtigden tot de waardeveranderingen, onder wie belanghebbende, jaarlijks een ‘canon’ is verschuldigd ad € 158.784. In geschil is primair of belanghebbende de economische eigendom van een onroerende zaak dan wel van slechts een bestanddeel van een onroerende zaak heeft verkregen (namelijk van slechts de grond exclusief opstallen), en zo ja, subsidiair of de maatstaf van heffing ex art. 11, lid 2, Wet BRV verminderd moet worden met de gekapitaliseerde waarde van de ‘canon’. Belanghebbende stelt dat hij geen economische eigendom heeft verkregen en subsidiair dat de maatstaf van heffing moet worden verminderd. De feitenrechters hebben belanghebbende in het ongelijk gesteld. A-G Wattel (NTFR 2013/2111) heeft geconcludeerd tot ongegrondverklaring van het cassatieberoep. De Hoge Raad doet de zaak af onder verwijzing naar art. 81 Wet RO en naar de onderdelen 4.7 t/m 4.15 en 5.3 t/m 5.6 van de conclusie van de advocaat-generaal.

NTFR 2014/883 - Stacaravan naar aard en inrichting onroerend

ECLI:NL:HR:2014:501, datum uitspraak 07-03-2014, publicatiedatum 07-03-2014
Aflevering 11, gepubliceerd op 13-03-2014
Belanghebbende heeft een recht van erfpacht gevestigd op een perceel grond. Op dit perceel staat een door belanghebbende gekochte stacaravan. Over de voor het recht van erfpacht betaalde canon is overdrachtsbelasting voldaan. In geschil is of overdrachtsbelasting verschuldigd is over de verkrijging van de caravan. De caravan en bijbehorende schuur staan los op de grond en zijn technisch verplaatsbaar. De houten zijwanden zijn tot aan de grond afgewerkt. Naast de caravan is een terras aangelegd dat aansluit op de caravan. Naast het terras is een houten berging geplaatst. Verder is er een veranda met een balustrade die aansluit op de caravan. De caravan is aangesloten op het water- en elektriciteitsnet en op de riolering. Hof Arnhem-Leeuwarden (NTFR 2013/1665) is van oordeel op grond van de feiten en de foto's dat de stacaravan naar aard, uiterlijk en inrichting ten tijde van het vestigen van het recht van erfpacht bestemd was om duurzaam ter plaatse de functie van recreatiewoning te vervullen. De omstandigheid dat de vorige eigenaar de caravan elders op het terrein had geplaatst is niet kenbaar uit de aard en inrichting van de caravan.

NTFR 2014/884 - Geen teruggaaf omdat geen 'feitelijk en rechtens' herstel heeft plaatsgevonden

ECLI:NL:HR:2014:504, datum uitspraak 07-03-2014, publicatiedatum 07-03-2014
Aflevering 11, gepubliceerd op 13-03-2014
Belanghebbende heeft op 1 juni 2010 een ten dele tot 1 december 2010 verhuurde onroerende zaak verkregen van A bv voor € 325.000. In de akte van levering was een ontbindende voorwaarde opgenomen die nadien is vervuld omdat een koper ten tonele verscheen die bereid was € 375.000 te betalen. Op grond hiervan is A bv op 28 april 2011 weer rechthebbende tot de onroerende zaak geworden. De kopers hebben € 375.000 aan A bv voldaan die dat bedrag aan belanghebbende heeft voldaan. Belanghebbende claimt teruggaaf van de voldane overdrachtsbelasting op de voet van art. 19, lid 1, onderdeel a, Wet BRV. Die claim is door Hof Arnhem-Leeuwarden (NTFR 2013/1751) echter afgewezen. De toestand van vóór de verkrijging van de onroerende zaak is namelijk niet feitelijk en rechtens hersteld. De positieve waardeverandering van de onroerende zaak die na de verkrijging door belanghebbende is ontstaan, is immers volledig aan belanghebbende ten goede gekomen. Bovendien was het pand ten tijde van de teruglevering niet meer verhuurd.

NTFR 2014/885 - Rechtbank verlangt ten onrechte een nieuwe machtiging I

ECLI:NL:HR:2014:346, datum uitspraak 21-02-2014, publicatiedatum 21-02-2014
Aflevering 11, gepubliceerd op 13-03-2014 met annotatie van mr. R. den Ouden
Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen een naheffingsaanslag parkeerbelasting. De heffingsambtenaar heeft op 22 september 2011 uitspraak op bezwaar gedaan. Namens belanghebbende is door A beroep ingesteld bij Rechtbank Oost-Brabant. Daarbij is een op 12 augustus 2011 ondertekende machtiging gevoegd, waarin A gemachtigd wordt om belanghebbende te vertegenwoordigen en alle handelingen te verrichten om parkeerbelastingen in rechte te bestrijden. De rechtbank vraagt echter om een machtiging die na het doen van de uitspraak op bezwaar door belanghebbende is verstrekt. Aan dit verzoek is niet voldaan. De rechtbank verklaart het beroep op die grond niet-ontvankelijk. Naar het oordeel van de Hoge Raad ten onrechte. Uit de overgelegde machtiging van 12 augustus 2011 blijkt de bevoegdheid van A om namens belanghebbende beroep in te stellen. Er zijn geen aanwijzingen dat tussen het verlenen van de machtiging en het instellen van het beroep de vertegenwoordigingsbevoegdheid van A zou zijn geëindigd. Als zodanige aanwijzing kan niet gelden de omstandigheid dat de procedure louter nog betreft de proceskostenvergoeding. Het beroep is mitsdien ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard.

NTFR 2014/886 - Rechtbank verlangt ten onrechte een nieuwe machtiging II

ECLI:NL:HR:2014:446, datum uitspraak 07-03-2014, publicatiedatum 07-03-2014
Aflevering 11, gepubliceerd op 13-03-2014 met annotatie van mr. R. den Ouden
Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen een WOZ-beschikking. De heffingsambtenaar heeft op 31 juli 2012 uitspraak op bezwaar gedaan. Namens belanghebbende is door A beroep ingesteld bij Rechtbank Oost-Brabant. Daarbij is een op 24 maart 2012 ondertekende machtiging gevoegd. De machtiging ziet onder meer op het indienen van beroep bij de rechtbank tegen de uitspraak of het besluit van de gemeente betreffende de WOZ-procedure. De rechtbank vraagt echter om een machtiging die na het doen van de uitspraak op bezwaar door belanghebbende is verstrekt. Aan dit verzoek is niet voldaan. De rechtbank verklaart het beroep op die grond niet-ontvankelijk. Naar het oordeel van de Hoge Raad ten onrechte. Uit de overgelegde machtiging van 24 maart 2012 blijkt de bevoegdheid van A om namens belanghebbende beroep in te stellen. Er zijn geen aanwijzingen dat tussen het verlenen van de machtiging en het instellen van het beroep de vertegenwoordigingsbevoegdheid van A zou zijn geëindigd. Het beroep is mitsdien ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard.

NTFR 2014/889 - Ten onrechte verrekende voorheffing kan worden nagevorderd

ECLI:NL:HR:2014:490, datum uitspraak 07-03-2014, publicatiedatum 07-03-2014
Aflevering 11, gepubliceerd op 13-03-2014
Belanghebbende heeft in zijn aangifte IB/PVV voor het jaar 2006 ten onrechte loonheffingsbedragen als verrekenbare voorheffing aangegeven. Zowel de voorlopige aanslag als de definitieve aanslag zijn conform de aangifte opgelegd, onder verrekening van een loonheffingsbedrag. Nadien heeft de inspecteur een navorderingsaanslag opgelegd waarbij deze verrekening is gecorrigeerd. Tevens is heffingsrente in rekening gebracht. In geschil is of de navorderingsaanslag terecht is opgelegd en of de beschikking heffingsrente moet worden verminderd. Hof Den Bosch (NTFR 2013/852) heeft geoordeeld dat de inspecteur, gezien art. 16, lid 2, onderdeel a, AWR, bevoegd was tot het opleggen van de navorderingsaanslag. Er is verder geen grond voor vernietiging van die aanslag op grond van het vertrouwensbeginsel. Het hof is wel van oordeel dat de beschikking heffingsrente moet worden verminderd. Voor zover heffingsrente is berekend over het tijdvak dat aanvangt op de dag na die van de dagtekening van de definitieve aanslag en eindigt op de dag van dagtekening van de navorderingsaanslag, wordt de berekening van heffingsrente louter veroorzaakt door het feit dat de inspecteur niet voldoende zorgvuldig heeft kennisgenomen van de aangifte voordat hij de definitieve aanslag oplegde. Dit levert een schending van het zorgvuldigheidsbeginsel op die leidt tot vermindering van de beschikking heffingsrente. Dat belanghebbende bij de aangifte zelf een fout heeft gemaakt, doet daaraan geen afbreuk.

NTFR 2014/890 - Zwitsers pensioenfonds heeft geen recht op teruggaaf van geheven dividendbelasting

ECLI:NL:HR:2014:279, datum uitspraak 14-02-2014, publicatiedatum 14-02-2014
Aflevering 11, gepubliceerd op 13-03-2014 met annotatie van dr. mr. D.S. Smit
Belanghebbende, een Zwitserse stichting die een pensioenfonds beheert, is gevestigd in Zwitserland. Zij heeft in Nederland geen vaste inrichting. Belanghebbende heeft als aandeel- of certificaathoudster portfoliodividenden ontvangen van in Nederland gevestigde beursgenoteerde vennootschappen. Bij de uitkering hiervan is – na verdragstoepassing – per saldo Nederlandse dividendbelasting ingehouden naar een tarief van 15% van het uitgekeerde dividend. Belanghebbende heeft op grond van art. 10, lid 1, Wet DB 1965 een verzoek gedaan tot teruggaaf van de geheven dividendbelasting. Hof Den Bosch (2 augustus 2012, nr. 11/00740, NTFR 2012/2115) heeft die teruggaaf verleend. In cassatie houdt die beslissing echter geen stand. Zelfs wanneer veronderstellenderwijs wordt uitgegaan van een objectieve vergelijkbaarheid van belanghebbende met een Nederlands pensioenfonds, heeft zij volgens de Hoge Raad geen recht op teruggaaf. In dit verband is van belang dat in de verhouding tot Zwitserland een vergelijkbaar rechtskader voor wederzijdse bijstand als tussen EU-lidstaten ontbreekt en dat, gelet op Europese jurisprudentie, belanghebbende niet de mogelijkheid hoeft te worden geboden zelf overtuigend bewijs te leveren dat aan de voorwaarden voor teruggaaf is voldaan. Hieruit volgt, aldus de cassatierechter, dat niet voor redelijke twijfel vatbaar is dat de onderhavige beperking die voortvloeit uit het weigeren van teruggaaf van dividendbelasting wordt gerechtvaardigd door dwingende redenen van algemeen belang in verband met de bestrijding van belastingfraude en de noodzaak om de doeltreffendheid van de fiscale controles te waarborgen, dat deze geschikt is om het betrokken doel te verwezenlijken en dat deze niet verder gaat dan nodig is voor het bereiken van dat doel.