NTFR 2014/825 - Art. 6, lid 2, onderdeel e, onder 1°, Wet OB 1968 is niet in strijd met de Zesde Richtlijn
ECLI:NL:GHAMS:2013:4801, datum uitspraak 12-12-2013, publicatiedatum 08-01-2014
Aflevering 10, gepubliceerd op 06-03-2014 met annotatie van mr. C.C. van den BergBelanghebbende maakt onderdeel uit van een concern met vennootschappen in binnen- en buitenland en vervult de rol van tussenhoudstermaatschappij. Belanghebbende houdt aandelen en verricht geen economische prestaties en is geen ondernemer voor de omzetbelasting. In 2006 heeft belanghebbende 33% van de aandelen verworven in een deelneming gevestigd te Canada. De aankoop is gefinancierd met externe leningen. Ter zake van de aankoop en de financiering van de deelneming heeft belanghebbende gebruikgemaakt van de diensten van diverse adviseurs, gevestigd binnen en buiten de EU. In geschil is, evenals voor de rechtbank, of art. 6, lid 2, onderdeel e, onder 1°, Wet OB 1968 in strijd is met art. 9, lid 3, onderdeel b, Zesde Richtlijn en art. 58 Btw-richtlijn. In art. 9, lid 3, onderdeel b, Zesde Richtlijn is bepaald dat de lidstaten, voor de diensten als bedoeld in lid 2, onderdeel e, de plaats van de diensten, die, krachtens dit artikel, buiten de Gemeenschap is gelegen, kunnen aanmerken als in het binnenland te zijn gelegen, wanneer het werkelijke gebruik en de werkelijke exploitatie in het binnenland geschieden. Het hof is van oordeel dat de term ‘dit artikel’ verwijst naar art. 9 in zijn geheel en niet enkel naar lid 3 (onderdeel e) van deze bepaling, zoals belanghebbende voorstaat. De wetgever heeft met de invoering van art. 6, lid 2, onderdeel e, Wet OB 1968 zijn in art. 9, lid 3, onderdeel b, Zesde Richtlijn c.q. art. 58 Btw-richtlijn gegeven bevoegdheid niet overschreden. Ook voor zover het betreft diensten als de onderhavige, die door een buiten de Europese Unie gevestigde ondernemer worden verricht aan een niet-ondernemer in Nederland, is die wettelijke bepaling niet in strijd met die richtlijnbepalingen.