Aflevering 12

Gepubliceerd op 20 maart 2014

NTFR 2014/908 - Annoteren

Aflevering 12, gepubliceerd op 20-03-2014 geschreven door mr. J.W. van den Berge
Het leveren van commentaar op wetteksten en uitspraken van rechters past in een traditie die al eeuwen oud is.Dit stuk is een bewerking van een praatje dat ik in september 2013 hield voor medewerkers van dit blad. Denk aan de Digesten van Justinianus en de commentaren van de glossatoren en post-glossatoren. Het leveren van commentaar op teksten in de vorm van op- en aanmerkingen is niet een traditie van uitsluitend juristen. Dat gebruik was algemener, ook – bij voorbeeld – geschiedkundigen deden het. Een amusant overzicht van annotaties op dat gebied geeft Anthony Grafton in zijn in 1997 verschenen boekje: The Footnote, a curious history.Anthony Grafton, The Footnote, Faber and Faber, 1997. ISBN 0- 571- 19601-2 .

NTFR 2014/911 - Hoge Raad buigt zich wederom over (on)zakelijke leningen en onzakelijke borgstellingen

ECLI:NL:HR:2014:417, datum uitspraak 28-02-2014, publicatiedatum 28-02-2014
Aflevering 12, gepubliceerd op 20-03-2014 met annotatie van mr. J.S. van Daal
Belanghebbende, een investeringsmaatschappij, heeft in 2001 een lening verstrekt aan D op een moment dat zij geen aandeelhouder was van D. Voorts heeft belanghebbende zich borg gesteld jegens een bank ten behoeve van D. Uit hoofde van deze borgtocht heeft belanghebbende in 2002 € 90.756 aan de bank betaald. D is in 2002 failliet verklaard. Belanghebbende heeft geen aangifte VPB 2001 ingediend. Belanghebbende wenst het gehele bedrag van de lening ten laste van het resultaat af te waarderen en de betaalde borgtocht in 2001 als verlies te nemen. Hof Amsterdam (NTFR 2012/1983) heeft, onder toepassing van de sanctie van ‘omkering en verzwaring’ van de bewijslast, belanghebbende in het ongelijk gesteld. In cassatie houdt deze uitspraak geen stand. De Hoge Raad oordeelt onder meer dat:

NTFR 2014/912 - Administratie taxibedrijf terecht verworpen

ECLI:NL:GHAMS:2013:4482, datum uitspraak 14-11-2013, publicatiedatum 11-12-2013
Aflevering 12, gepubliceerd op 20-03-2014 met annotatie van mr. J.S. van Daal
Belanghebbende exploiteerde in 2004 een taxibedrijf waar meerdere chauffeurs werkzaam waren. Belanghebbende doet, samen met zijn vrouw, de administratie en stuurt de chauffeurs aan. Naar aanleiding van een boekenonderzoek heeft de inspecteur de loonadministratie verworpen en naheffingsaanslagen loonheffingen opgelegd. Het hof is van oordeel dat de tekortkomingen in de administratie zo ernstig zijn dat de inspecteur terecht stelt dat belanghebbende niet volledig voldaan heeft aan zijn administratieverplichting. Dit betekent dat de inspecteur de naheffingsaanslagen terecht met omkering en verzwaring van de bewijslast heeft opgelegd. Het hof oordeelt voorts dat de uitgangspunten van de inspecteur die ten grondslag hebben gelegen aan de berekening niet onredelijk zijn. De inspecteur heeft bij zijn schatting zo veel mogelijk met objectieve gegevens – als het kentekenregister, gegevens van de Stichting Nationale Autopas, waarnemingen ter plekke – gewerkt. Belanghebbende heeft met hetgeen hij heeft ingebracht niet overtuigend aangetoond dat en in hoeverre de aanslag onjuist is.

NTFR 2014/913 - Niet voldaan aan bewijslast dat vordering is prijsgegeven; geen kwijtscheldingswinst

ECLI:NL:GHARL:2014:710, datum uitspraak 04-02-2014, publicatiedatum 07-02-2014
Aflevering 12, gepubliceerd op 20-03-2014 met annotatie van drs. M. Nieuweboer
Belanghebbende was fouragehandelaar. Hij verkocht en leverde veevoeders van F, die later is overgenomen door G. Belanghebbende verkeerde in financiële problemen en had een hoog leverancierskrediet aan G. In 1993 zijn er mondelinge afspraken tussen belanghebbende en G gemaakt over dit krediet en zijn onder andere vorderingen van belanghebbende op zijn debiteuren gecedeerd aan G. In 2006 stond op de balans nog een bedrag van € 47.692 aan schuld aan G open. In geschil is of belanghebbende voor dit bedrag recht heeft op kwijtscheldingswinst. Hof Arnhem-Leeuwarden is van oordeel dat Rechtbank Leeuwarden niet aan het aanbod tot het leveren van getuigenbewijs voorbij had mogen gaan. Het hof hoort de getuigen van de zijde van belanghebbende wel. Hetgeen de getuigen verklaren maakt echter niet dat belanghebbende in zijn bewijslast slaagt. Er is niet aannemelijk gemaakt dat G zich jegens belanghebbende onherroepelijk had verbonden om van de inning van haar vordering af te zien. Onder andere de in de loop van de jaren plaatsgevonden afboekingen op de schuld aan G staan deze conclusie in de weg.

NTFR 2014/914 - Bronkarakter onderneming wordt beoordeeld met inachtneming van financieringskosten

ECLI:NL:PHR:2014:38, datum uitspraak 18-01-2014, publicatiedatum 14-02-2014
Aflevering 12, gepubliceerd op 20-03-2014 met annotatie van mr. A.A. Fase
Belanghebbenden hebben in 2002 een monumentale kop-hals-rompboerderij gekocht in Z, met het voornemen om het voorhuis zelf te gaan bewonen. Zij hadden het voornemen het achterhuis en de stallen aan te wenden voor de exploitatie van een luxe ‘bed and breakfast’ (B&B).

NTFR 2014/918 - Moment van uitoefening opties is bepalend voor uit opties verkregen voordeel

ECLI:NL:HR:2014:597, datum uitspraak 14-03-2014, publicatiedatum 14-03-2014
Aflevering 12, gepubliceerd op 20-03-2014
De werkgever van belanghebbende heeft in 2004 aan belanghebbende opties toegekend. Op 30 oktober 2007 heeft belanghebbende een deel van die opties uitgeoefend. Op 20 december 2007 zijn de aandelen naar het effectendepot van belanghebbende overgeboekt. In geschil is het moment waarop het met de uitoefening van de opties verkregen voordeel is verkregen. Belanghebbende is uitgegaan van het moment waarop de aandelen feitelijk aan hem zijn geleverd, 20 december 2007. Hof Den Haag (NTFR 2013/1931) heeft geoordeeld dat bij de berekening van het voordeel dient te worden uitgegaan van de waarde van de aandelen op het moment van uitoefening van de opties (30 oktober 2007). Aangezien de onderhavige situatie volgens het hof verschilt met een zogenoemde ‘lock up’-situatie, heeft het hof het kortingspercentage in goede justitie vastgesteld op 2% van de beurswaarde op het uitoefenmoment.

NTFR 2014/919 - Beleidsbesluit over eigenwoningrente en vruchtgebruik gepubliceerd

Aflevering 12, gepubliceerd op 20-03-2014
De staatssecretaris van Financiën heeft een beleidsbesluit gepubliceerd met een goedkeuring onder voorwaarden voor de aftrek van eigenwoningrente door een vruchtgebruiker krachtens erfrecht. Het gaat om de rente op een schuld die meestal door de erflater is aangegaan voor de eigen woning. De vruchtgebruiker betaalt daarmee de rente op de schuld van de bloot eigenaar en heeft daardoor geen eigenwoningschuld die tot zijn vermogen behoort. Sinds 1 januari 2013 is het een voorwaarde dat het moet gaan om een schuld van de belastingplichtige. Dat is in dit geval de bloot eigenaar. De staatssecretaris beziet nog hoe de goedkeuring in de eigenwoningregeling kan worden ingepast.

NTFR 2014/921 - Definitie ‘boekjaar’ in art. 7, lid 4, Wet VPB 1969 strekt zich niet uit naar de in art. 20 Wet VPB 1969 opgenomen verliesverrekening

Aflevering 12, gepubliceerd op 20-03-2014 met annotatie van mr. J. Berns
X bv bezit per 22 december 2009 (in)direct alle aandelen in C bv en A bv, welke laatstgenoemde vennootschap op haar beurt 100% van de aandelen in zes dochtervennootschappen houdt. In 2009 zijn er drie volgtijdige fiscale eenheden voor de vennootschapsbelasting geweest. Van 1 januari 2009 tot en met 21 april 2009 A bv, van 22 april 2009 tot en met 21 december 2009 C bv en van 22 december 2009 tot en met 31 december 2009 X bv. Bij elke volgtijdige voeging in 2009 is een nieuwe moedermaatschappij aan de fiscale eenheid toegevoegd. Dit heeft tot gevolg dat in het fiscale resultaat van C bv en X bv mede het fiscale resultaat van de voormalige fiscale eenheid A bv is begrepen. Het totale fiscaal verlies van de fiscale eenheid over het jaar 2009 is pro rata toegerekend aan de drie fiscale eenheden. Het toegerekende pro-rataresultaat (verlies) van de voormalige fiscale eenheid A bv is in alle drie de aangiften, met een beroep op de verruimde verticale verliescompensatietermijn van drie jaren, verrekend met de fiscale winst uit 2006 van de voormalige fiscale eenheid A bv. In geschil is of de verliesverrekening op de juiste wijze heeft plaatsgevonden.

NTFR 2014/922 - Overgangsrecht van toepassing bij hybride lening

ECLI:NL:PHR:2014:70, datum uitspraak 13-02-2014, publicatiedatum 07-03-2014
Aflevering 12, gepubliceerd op 20-03-2014 met annotatie van dr. A.W. Hofman
Op 12 december 2013, NTFR 2014/536, heeft A-G Wattel geconcludeerd in deze zaak, die de vraag betreft of een onvolwaardige vordering van moedervennootschap D bv op haar dochtervennootschap (belanghebbende) bij de laatste feitelijk als eigen vermogen functioneerde in de zin van art. 10 (oud) Wet VPB 1969 (hybride leningen) op het moment waarop belanghebbende tot de fiscale eenheid van D bv ging behoren. De advocaat-generaal heeft die vraag bevestigend beantwoord op grond van de duidelijke wettekst en de parlementaire geschiedenis van de hybride-leningwetgeving, die expliciet geen uitzonderingen toeliet voor gevallen waarin renteloosheid of aflossingsonbepaaldheid zakelijke redenen had, zoals in dit geval. Het gevolg van de kwalificatie tot hybride lening was dat waardeveranderingen de fiscale winst niet raakten. Het gevolg dáárvan was weer dat de plicht tot schuldafwaardering bij voeging van de debiteur (art. 15ab, lid 6, Wet VPB 1969) geen fiscaal effect had. Afwaarderingen van hybride schulden raakten immers de fiscale winst niet. Nu twijfelachtig is of de oorspronkelijke vordering afgeboekt is ten laste van Nederlandse belastbare winst, en misbruik reeds bestreden werd door art. 13bb, lid 4, onderdeel b, Wet VPB 1969, achtte Wattel dit resultaat niet alleen rechtskundig correct, maar ook redelijk.

NTFR 2014/923 - Kamervragen beantwoord over Europees speelveld havenbedrijven

Aflevering 12, gepubliceerd op 20-03-2014
De minister van Infrastructuur en Milieu heeft vragen uit de Tweede Kamer beantwoord over een gelijk Europees speelveld voor de Nederlandse havens. Geantwoord wordt onder meer dat het gelijke speelveld ook fiscaal wordt nagestreefd. Verder wordt meer duidelijkheid verschaft over de vormgeving van de belastingplicht van overheidsbedrijven. Belastingplicht zal gelden voor concurrerende overheidsondernemingen (ongeacht de rechtsvorm) waarbij een vrijstelling wordt geboden voor overheidstaken.

NTFR 2014/924 - Staatssecretaris acht verlies alsnog in later jaar verrekenbaar (carry-forward)

Aflevering 12, gepubliceerd op 20-03-2014
Belastingplichtige verzocht in 2013 de aanslag VPB over 2005 ambtshalve te verminderen in verband met een formeel vastgesteld verlies over het jaar 2000. De staatssecretaris meent dat dit verzoek terecht is afgewezen door de inspecteur omdat de termijn voor ambtshalve vermindering was verstreken. Wel acht de staatssecretaris het mogelijk dit verlies alsnog te verrekenen met latere jaren, mits deze vallen binnen de wettelijke termijn voor voorwaartse verrekening van verliezen (negen jaar) en binnen de vijfjaarstermijn voor ambtshalve herziening. De Commissie acht het verzoek daarmee te zijn ingewilligd.

NTFR 2014/926 - A-G Van Hilten adviseert Hoge Raad prejudiciële vragen te stellen over herziening van aftrek in tijden van leegstand van kantoorpand

ECLI:NL:PHR:2014:36, datum uitspraak 28-01-2014, publicatiedatum 14-02-2014
Aflevering 12, gepubliceerd op 20-03-2014 met annotatie van E.H. van den Elsen
Belanghebbende, ondernemer, heeft een kantoorpand laten bouwen dat hij een aantal jaren vrijgesteld heeft verhuurd. Volgend op deze periode van vrijgestelde verhuur komt het pand – nog gedurende de herzieningsperiode – een aantal jaren leeg te staan. Enige jaren later wordt het pand weer verhuurd, ditmaal belast. Het geschil spitst zich toe op de vraag of belanghebbende over het (herzienings)jaar 2010, waarin het pand leeg stond, terecht aanspraak maakt op aftrek c.q. teruggaaf wegens herziening van een tiende deel van de bij ingebruikneming van het pand verschuldigde omzetbelasting (hierna: initiële belasting) die destijds vanwege het vrijgestelde gebruik van het pand, niet voor aftrek in aanmerking kwam. Rechtbank Arnhem beantwoordde deze vraag bevestigend.

NTFR 2014/930 - Europees recht dwingt niet tot teruggaafregeling BPM voor duurzaam in Nederland gebruikte naar andere lidstaat overgebrachte auto

ECLI:NL:HR:2014:281, datum uitspraak 14-02-2014, publicatiedatum 14-02-2014
Aflevering 12, gepubliceerd op 20-03-2014 met annotatie van mr. J. Rolleman
Ter zake van het gebruik van de weg in Nederland met een van een Duits kenteken voorziene auto op 9 en 30 september 2006 is aan belanghebbende – inwoner van Nederland – op 3 oktober 2006 een naheffingsaanslag BPM opgelegd. Nadien is de auto overgebracht naar Duitsland. Belanghebbende heeft rechtsmiddelen aangewend tegen de naheffingsaanslag en uitstel van betaling verkregen. De feitenrechters en Hoge Raad (25 januari 2013, nr. 10/01621, NTFR 2013/270) hebben belanghebbende in het ongelijk gesteld. Belanghebbende heeft op 1 oktober 2008 op de voet van art. 14a, lid 2, Wet BPM een verzoek tot teruggaaf ingediend van de nageheven BPM. Hof Arnhem (NTFR 2012/2824) heeft dat verzoek afgewezen, reeds omdat tijdens de hofprocedure (uitspraak 6 november 2012) de naheffing nog niet onherroepelijk vaststond. Volgens de Hoge Raad is dat oordeel echter onjuist. Voor een teruggaafverzoek ex art. 14a Wet BPM is namelijk vereist dat het bedrag aan BPM verschuldigd is geworden, maar niet dat de heffing daarvan onherroepelijk is komen vast te staan. Niettemin krijgt belanghebbende geen teruggaaf. De stelling van belanghebbende dat de wettelijke teruggaafregeling strijdig is met Europees recht (evenredigheidsbeginsel) omdat de teruggaafregeling niet geldt voor gebruik van de weg vóór 16 oktober 2006, wordt namelijk verworpen door de cassatierechter. In geval van, zoals hier, duurzaam gebruik van de weg in Nederland noopt het Europese Unierecht namelijk niet tot een (wettelijke) regeling die voorziet in (gedeeltelijke) teruggaaf van BPM wanneer die auto na verloop van tijd niet meer is bestemd voor duurzaam gebruik in Nederland en voor duurzaam gebruik wordt overgebracht naar een andere lidstaat.

NTFR 2014/931 - Overtreding voorwaarden handelaarsregeling terecht bestraft met 100%-verzuimboete

ECLI:NL:GHARL:2014:637, datum uitspraak 28-01-2014, publicatiedatum 07-02-2014
Aflevering 12, gepubliceerd op 20-03-2014 met annotatie van mr. J. Rolleman
Met een tot de bedrijfsvoorraad van belanghebbende behorende auto is gebruik gemaakt van de openbare weg zonder dat die auto was voorzien van het handelaarskenteken. In verband hiermee heeft de inspecteur van belanghebbende motorrijtuigenbelasting nageheven (€ 412) en een 100%-verzuimboete (€ 412) opgelegd. De rechtbank heeft de verzuimboete verminderd tot € 41, omdat voor de auto, wanneer deze niet tot de bedrijfsvoorraad zou hebben behoord, geen motorrijtuigenbelasting verschuldigd zou zijn geweest vanwege de lage CO2–uitstoot. De inspecteur heeft hiertegen hoger beroep ingesteld. Het hof benadrukt het specifieke karakter van de handelaarsregeling (verschuldigdheid van belasting is niet gekoppeld aan een specifiek voertuig) en merkt op dat het niet-naleven van de voorwaarden van de handelaarsregeling in de visie van de wetgever in beginsel dient te worden bestraft met een 100%-verzuimboete. Ook in het kader van straftoemeting in het concrete geval vindt het hof een verzuimboete van 100% passend en geboden.

NTFR 2014/933 - Digitaal aanvragen inkomensgegevens huurders mogelijk tot en met 28 februari 2014

Aflevering 12, gepubliceerd op 20-03-2014
De staatssecretaris van Financiën heeft de Uitvoeringsregeling verklaring rijksbelastingdienst over huishoudinkomen voor een inkomensafhankelijke huurverhoging gewijzigd. Verhuurders die op grond van art. 7:252a, lid 1, BW een huurverhoging willen voorstellen, moeten eerst de Belastingdienst melden dat zij voornemens zijn gebruik te maken van de mogelijkheid inkomensgegevens van hun huurders op te vragen. Voor die verhuurders zet de Belastingdienst een gegevensbestand klaar. De inspecteur maakt bekend in welke periode of perioden van het desbetreffende kalenderjaar de aanmeld- en raadpleegfaciliteit beschikbaar is. De verhuurder die de inkomensgegevens kan opvragen, was de genothebbende in de zin van de Wet WOZ die de WOZ-beschikking ontvangt. Voortaan worden de gegevens verstrekt aan degene die daadwerkelijk als genothebbende is geregistreerd in de WOZ-registratie. De gewijzigde regeling is in werking getreden op 1 februari 2014.

NTFR 2014/934 - Interpretatie van bezwaarschrift en een samenstel oordeel

ECLI:NL:HR:2014:585, datum uitspraak 14-03-2014, publicatiedatum 14-03-2014
Aflevering 12, gepubliceerd op 20-03-2014
Belanghebbende is eigenaar van een complex van onroerende zaken. In hoger beroep is aan de orde of het bezwaar van belanghebbende mede zag op een woning waarvan het huisnummer niet expliciet in het bezwaarschrift is genoemd. De heffingsambtenaar vond van niet. Hof Leeuwarden (NTFR 2013/477) heeft ander geoordeeld en heeft de zaak in zoverre teruggewezen. In geschil was verder of sprake is van een samenstel. Het hof heeft overwogen dat de eigendommen beschikken over de essentiële voorzieningen en dat zij blijkens hun indeling geschikt zijn om als afzonderlijk geheel te worden gebruikt. Het ontbreken van een eigen meter voor de nutsvoorzieningen doet daaraan niet af. Het hof heeft vervolgens naar het gebruik gekeken en vastgesteld dat de eigendommen niet bij belanghebbende in gebruik zijn zodat van een samenstel om die reden geen sprake is.

NTFR 2014/935 - Verjaring dwanginvordering staat niet in de weg aan schadeclaim van ontvanger jegens belastingadviseur

ECLI:NL:HR:2014:397, datum uitspraak 21-02-2014, publicatiedatum 21-02-2014
Aflevering 12, gepubliceerd op 20-03-2014 met annotatie van mr. A.E.H. van der Voort Maarschalk
Een 100%-dochtermaatschappij van ABN AMRO heeft verschillende vennootschappen verkocht aan Oxbridge op de Bahama’s. De vennootschappen hadden latente VPB-schulden van in totaal ruim € 47 miljoen. Dat bedrag hadden zij ook in kas. De vennootschappen zijn na de verkoop leeggehaald en de inmiddels geformaliseerde belastingschulden zijn onbetaald gebleven.

NTFR 2014/937 - Horen in woning tijdens inpandige opname: geen schending hoorplicht

ECLI:NL:GHARL:2014:236, datum uitspraak 14-01-2014, publicatiedatum 24-01-2014
Aflevering 12, gepubliceerd op 20-03-2014 met annotatie van mr. P.G.M. Jansen
De gemachtigde van belanghebbende heeft bezwaar aangetekend tegen de vastgestelde WOZ-waarde van de woning van belanghebbende en heeft daarbij verzocht om te worden gehoord. De heffingsambtenaar heeft tegen de wens van de gemachtigde in, de hoorzitting gelijktijdig met de inpandige opname in de woning van belanghebbende laten plaatsvinden. Belanghebbende was daarbij aanwezig, de gemachtigde niet. Voor het hof klaagt belanghebbende erover dat de hoorplicht is geschonden. Het hof ziet dat anders. Volgens het hof heeft de heffingsambtenaar bij zijn keuze een hoorzitting op locatie te houden namelijk niet dermate onzorgvuldig of onredelijk gehandeld, dat sprake is van schending van de hoorplicht. De heffingsambtenaar heeft om redenen van doelmatigheid, klantvriendelijkheid en verlaging van de uitvoeringskosten gekozen voor het horen op locatie. Die redenen kunnen door de beugel.

NTFR 2014/938 - Door instemming van belanghebbende om bezwaar aan te houden is redelijke termijn niet overschreden

ECLI:NL:GHARL:2013:9135, datum uitspraak 03-12-2013, publicatiedatum 20-12-2013
Aflevering 12, gepubliceerd op 20-03-2014 met annotatie van mr. J.M. van der Vegt
Aan belanghebbende zijn met dagtekening 30 december 2008 navorderingsaanslagen IB 2003 en 2004 met boetebeschikkingen opgelegd. De boetebeschikkingen waren op 13 november 2008 aangekondigd aan belanghebbende. Belanghebbende heeft in april 2009 ingestemd met het aanhouden van de bezwaarschriften in verband met een andere lopende procedure. Deze instemming heeft hij in november 2011 ingetrokken. De uitspraken op bezwaar zijn gedaan op 29 november 2011. Op het beroep van belanghebbende heeft de rechtbank op 21 februari 2013 uitspraak gedaan. De redelijke termijn zou daarmee met ruim twee jaar en drie maanden zijn overschreden. De rechtbank heeft echter de redelijke termijn met één jaar en zes maanden verlengd vanwege de instemming van belanghebbende in bezwaar. Voor de resterende overschrijding heeft de rechtbank de boeten gematigd en een immateriële schadevergoeding aan belanghebbende toegekend. Op het hoger beroep van de inspecteur, draait het hof die beslissing echter terug. Volgens het hof dient de redelijke termijn met de gehele duur van de instemming door belanghebbende in bezwaar – te weten twee jaar en zeven maanden – te worden verlengd. Alsdan is er geen overschrijding van de redelijke termijn. Voor een boetematiging en immateriële schadevergoeding is dan geen grond.

NTFR 2014/942 - Voorlopige voorziening afgewezen; herziening VAR leidt niet tot financiële problemen

ECLI:NL:RBNNE:2013:7992, datum uitspraak 19-12-2013, publicatiedatum 20-12-2013
Aflevering 12, gepubliceerd op 20-03-2014 met annotatie van mr. J. Kastelein
Belanghebbende is werkzaam in de thuiszorg. De inspecteur heeft de aan belanghebbende gegeven beschikking VAR-wuo herzien in die zin dat de door belanghebbende genoten voordelen voortaan moeten worden aangemerkt als loon uit dienstbetrekking. Belanghebbende heeft de voorzieningenrechter verzocht de beschikkingen te schorsen. Hij stelt daartoe dat hij, sinds hij niet meer over een VAR-wuo beschikt, nauwelijks meer opdrachten verkrijgt als zelfstandige. Zijn inkomen is onvoldoende om zijn vaste lasten te voldoen. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af. Belanghebbende had gebruik kunnen maken van het aanbod van zijn vaste opdrachtgever om in loondienst te treden dan wel bij andere opdrachtgevers in dienst te treden. Daargelaten de vraag of sprake is van een financiële noodsituatie is de rechtbank van oordeel dat de door belanghebbende gestelde financiële problemen het gevolg zijn van de keuze van belanghebbende om als zelfstandige zijn werkzaamheden te verrichten, niet van de herziening van de VAR-wuo.

NTFR 2014/945 - Gevolgen schending van de rechten van de verdediging

Aflevering 12, gepubliceerd op 20-03-2014 met annotatie van mr. R.W.J. Kerckhoffs
Op 5 juli 2013 is door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: Raad van State) een verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend bij het HvJ in een vreemdelingenprocedure. In deze procedure was onder meer de rechtmatigheid in geschil van besluiten om de termijn van opgelegde bewaringsmaatregelen te verlengen met twaalf maanden. Voorafgaand aan het nemen van deze besluiten waren de vreemdelingen niet in de gelegenheid gesteld om te worden gehoord. De Raad van State stelde aan het HvJ een tweetal prejudiciële vragen. Ten eerste of schending van het verdedigingsbeginsel zonder meer en in alle gevallen met zich brengt dat de bewaring moet worden opgeheven en ten tweede, indien de eerste vraag ontkennend moet worden beantwoord, of het verdedigingsbeginsel zich verzet tegen het maken van een belangenafweging.

NTFR 2014/946 - Aansprakelijkstelling inlener terecht; geen vermindering door eerdere betalingen aan Belastingdienst

ECLI:NL:RBDHA:2014:566, datum uitspraak 02-01-2014, publicatiedatum 29-01-2014
Aflevering 12, gepubliceerd op 20-03-2014 met annotatie van mr. M.C.J. Kop
Belanghebbende, een bv, exploiteert een onderhoudsbedrijf en heeft in 2010 en 2011 gebruikgemaakt van personeel van een schildersbedrijf. Het schildersbedrijf heeft in de periode van mei 2010 tot en met januari 2011 aangiften loonheffingen ingediend, maar de aangegeven bedragen niet afgedragen. Ook heeft het schildersbedrijf voor de tijdvakken juli en augustus 2010 aangiften OB ingediend, maar de aangegeven bedragen niet voldaan. Aan het schildersbedrijf zijn daarom naheffingsaanslagen loonheffingen en omzetbelasting opgelegd. Het schildersbedrijf heeft deze naheffingsaanslagen niet betaald. In februari 2011 is het schildersbedrijf failliet verklaard. In geschil is of belanghebbende terecht aansprakelijk is gesteld voor de naheffingen. Rechtbank Den Haag oordeelt dat belanghebbende niet aannemelijk maakt dat de verleggingsregeling is toegepast, zodat zij terecht ook aansprakelijk is gesteld voor de omzetbelasting. Met betrekking tot de betalingen die belanghebbende in de maanden oktober, november en december 2010 voor het schildersbedrijf heeft verricht aan de Belastingdienst, oordeelt de rechtbank dat deze niet op het bedrag van de aansprakelijkstelling dienen te worden afgeboekt. Eén van de betalingen is terecht overeenkomstig de opgave van belanghebbende aangemerkt als voldoening op de aangifte OB voor het tijdvak september 2010 van het schildersbedrijf. De overige betalingen zijn terecht afgeboekt op de oudste openstaande aanslagen van het schildersbedrijf. Belanghebbende beroept zich ook ten onrechte op het vertrouwensbeginsel.