Aflevering 3

Gepubliceerd op 16 januari 2014

NTFR 2014/415 - Belastingadviseur in BelastingTelefoonland

Aflevering 3, gepubliceerd op 16-01-2014 geschreven door prof. dr. S.J.C. Hemels
‘But I don't want to go among mad people,’ Alice remarked. ‘Oh, you can't help that,’ said the Cat: ‘we're all mad here. I'm mad. You're mad.’ ‘How do you know I'm mad?’ said Alice. ‘You must be,’ said the Cat, ‘or you wouldn't have come here.’Lewis Carrroll, Alice’s Adventures in Wonderland, 1865, Chapter VI, Pig and Pepper. Met dit citaat beoog ik niet de indruk te wekken dat de medewerkers van de BelastingTelefoon ‘mad’ zijn. Wel reflecteert het de gevoelens die het als belastingadviseur verstrikt raken in de BelastingTelefoon in ieder geval bij mij heeft opgeroepen.

NTFR 2014/418 - Energielijst 2014

Aflevering 3, gepubliceerd op 16-01-2014
De jaarlijkse wijziging van de Uitv.reg. EI is gepubliceerd alsmede de Uitvoeringsregeling investeringsaftrek Aruba, Curaçao, Sint Maarten en de BES-eilanden 2010. Daarin is opgenomen een opsomming van investeringen waarvoor vanaf 2014 de energie-investeringsaftrek (EIA) geldt (Energielijst 2014).

NTFR 2014/419 - Milieulijst 2014

Aflevering 3, gepubliceerd op 16-01-2014
De jaarlijkse wijziging van de Aanwijzingsregeling willekeurige afschrijving en investeringsaftrek milieu-investeringen 2009 is gepubliceerd. Daarin is opgenomen een opsomming van investeringen waarvoor vanaf 2014 de willekeurige afschrijving op milieu-investeringen (Vamil) en de milieu-investeringsaftrek (MIA) geldt (Milieulijst 2014).

NTFR 2014/425 - Van tafel en bed gescheiden echtgenote mag geen hypotheekrente in aftrek brengen

ECLI:NL:HR:2014:45, datum uitspraak 10-01-2014, publicatiedatum 10-01-2014
Aflevering 3, gepubliceerd op 16-01-2014
Belanghebbende is getrouwd maar van tafel en bed gescheiden van haar echtgenoot. Na deze scheiding van tafel en bed heeft haar echtgenoot een woning gekocht. In de aangifte IB/PVV 2006 heeft belanghebbende de hypotheekrente in aftrek gebracht. Volgens Hof Amsterdam (NTFR 2013/1662) heeft belanghebbende niet aannemelijk gemaakt dat zij en haar echtgenoot zich hebben verzoend. Verzoening strookt ook niet met het feit dat belanghebbende in haar aangifte IB/PVV 2006 als alleenstaande ouder wenste te worden aangemerkt. Het hof is dan ook van oordeel dat belanghebbende niet uit hoofde van gemeenschap van goederen mede-eigenaar is van de woning. Belanghebbende heeft evenmin aannemelijk gemaakt dat zij als economisch eigenaar moet worden aangemerkt.

NTFR 2014/427 - Afspraak over woonrecht vormt derdenbeding dat als last in aanmerking wordt genomen

ECLI:NL:HR:2013:25, datum uitspraak 12-07-2013, publicatiedatum 12-07-2013
Aflevering 3, gepubliceerd op 16-01-2014 met annotatie van mr. M. de L. Monteiro
Erflater, overleden op 12 december 2003, woonde in zijn eigen woning samen met B. Erfgenamen zijn de beide zoons van erflater (belanghebbenden). Na het overlijden is B in de woning blijven wonen. Volgens Hof Den Haag (NTFR 2012/1152) heeft belanghebbende aannemelijk gemaakt dat erflater met hem en zijn broer de afspraak heeft gemaakt dat B na het overlijden van erflater om niet in de woning mocht blijven wonen. Het hof heeft deze afspraak aangemerkt als een derdenbeding, dat door B vóór het overlijden van erflater is aanvaard. Voorts heeft het hof geoordeeld dat voor de toepassing van art. 5, lid 1, SW 1956 de last die uit het aanvaarde derdenbeding voortvloeit, als een aan de verkrijging verbonden last dient te worden aangemerkt. De Hoge Raad onderschrijft de visie van het hof. Of de verkrijging uit het derdenbeding in de heffing van successierecht kan worden betrokken is volgens de Hoge Raad, anders dan de staatssecretaris betoogt, voor die vermindering niet van belang. De Hoge Raad oordeelt tot slot nog dat het hof belanghebbende ten onrechte geen proceskostenvergoeding voor de bezwaarfase heeft toegekend.

NTFR 2014/428 - Bedrijfsopvolgingsfaciliteit mist toepassing omdat vennootschap geen materiële onderneming drijft

ECLI:NL:GHARL:2013:8439, datum uitspraak 05-11-2013, publicatiedatum 22-11-2013
Aflevering 3, gepubliceerd op 16-01-2014 met annotatie van mr. drs. B.B.A. de Kroon LLM
Belanghebbende heeft krachtens erfrecht aandelen in een vennootschap verkregen. Tot het vermogen van deze vennootschap behoorde een vijftiental verhuurde panden. Belanghebbende heeft met betrekking tot de verkregen aandelen aanspraak gemaakt op toepassing van de bedrijfsopvolgingsfaciliteit. De inspecteur heeft dat echter afgewezen. Volgens het hof is dat terecht. Volgens het hof dreef de vennootschap op het moment van overlijden namelijk geen materiële onderneming. Van een hoger rendement dan dat bij normaal vermogensbeheer kan worden gerealiseerd, is niet gebleken. Toepassing van de bedrijfsopvolgingsfaciliteit kan evenmin via de weg van het gelijkheidsbeginsel worden afgedwongen, aldus het hof.

NTFR 2014/431 - Verkoop van voormalige huurwoningen door woningcoöperatie is geen ongebruikelijk bedrijfshandelen

ECLI:NL:PHR:2013:1323, datum uitspraak 30-10-2013, publicatiedatum 29-11-2013
Aflevering 3, gepubliceerd op 16-01-2014 met annotatie van mr. drs. E.P.A. Brakeboer
Belanghebbende, een woningcorporatie, is ondernemer in de zin van art. 7, lid 1, Wet OB 1968. Haar activiteiten bestaan uit de vrijgestelde verhuur van woningen, de ontwikkeling, en de (belaste) verkoop van nieuwbouwprojecten. Daarnaast heeft zij voormalige huurwoningen verkocht en geleverd. Ter zake van die leveringen is de vrijstelling van omzetbelasting van toepassing. In geschil is het antwoord op de vraag of de omzet die belanghebbende heeft behaald met de verkoop van de voormalige huurwoningen, moet worden opgenomen in de noemer van de pro-ratabreuk, aan de hand waarvan de aftrek van voorbelasting op de zogenoemde algemene kosten wordt vastgesteld.

NTFR 2014/435 - Afzonderlijke aanslag rioolheffing voor garagebox in appartementencomplex is terecht

ECLI:NL:GHARL:2013:8812, datum uitspraak 19-11-2013, publicatiedatum 06-12-2013
Aflevering 3, gepubliceerd op 16-01-2014 met annotatie van mr. M.P. van der Burg
Belanghebbende is eigenaar van een appartement in een appartementencomplex. Voorts is zij eigenaar van een inpandige garagebox die is gelegen op de onderste laag van het appartementencomplex. De garageboxen in het complex hebben een eigen kadastraal nummer en kunnen afzonderlijk worden verkocht aan andere eigenaren van het complex. Zowel voor het appartement als voor de garagebox heeft belanghebbende van de gemeente een aanslag rioolheffing ontvangen. De rechtbank heeft de aanslag voor de garagebox vernietigd. Het hof draait die beslissing echter terug. Het hof zet uiteen dat de garagebox een zelfstandig eigendom is en als zodanig is aan te merken als ‘een perceel’ in de zin van de verordening. De samenstelbepaling is niet van toepassing. Nu van het perceel als onderdeel van het appartementencomplex via de regenpijp hemelwater wordt afgevoerd op de gemeentelijke riolering, is de garagebox indirect aangesloten op de gemeentelijke riolering. De aanslag is volgens het hof daarom terecht opgelegd.

NTFR 2014/436 - Geen naheffing parkeerbelasting ondanks deels niet zichtbare bezoekersvergunning

Aflevering 3, gepubliceerd op 16-01-2014 met annotatie van mr. A.A. Feenstra
Belanghebbende heeft op 10 december 2012 geparkeerd met een bezoekersvergunning waarvan alleen de afgiftedatum, zijnde 29 december 2011, en het stempel van de gemeente zichtbaar waren, omdat het gekochte parkeerkaartje gedeeltelijk voor de bezoekersvergunning was geplaatst. Aan belanghebbende is daarop een naheffingsaanslag parkeerbelasting opgelegd. In geschil is of dat terecht is.

NTFR 2014/437 - Zeer kortstondig bezoek aan wasserette voor afgifte zak met wasgoed vormt 'onmiddellijk laden en lossen'

ECLI:NL:PHR:2013:1311, datum uitspraak 30-10-2013, publicatiedatum 29-11-2013
Aflevering 3, gepubliceerd op 16-01-2014 met annotatie van mr. J. Rolleman
Belanghebbende heeft zijn auto stilgezet op een parkeerplaats voor een wasserette om daar wasgoed af te gaan geven. Daarna is hij teruggelopen naar zijn auto en verder gereden. Ter zake van het parkeren op die parkeerplaats was parkeerbelasting verschuldigd, maar belanghebbende had die niet voldaan. Daarom is hem de onderhavige naheffingsaanslag parkeerbelasting opgelegd. In geschil is of die naheffingsaanslag terecht is opgelegd. Als hier sprake zou zijn van ‘parkeren’ in de zin der wet, zoals het hof heeft geoordeeld, is de naheffingsaanslag parkeerbelasting terecht opgelegd. Belanghebbende stelt echter dat hier geen sprake is geweest van ‘parkeren’, maar van ‘het onmiddellijk laden of lossen van zaken’, zodat hem ten onrechte deze naheffingsaanslag in de parkeerbelasting is opgelegd.

NTFR 2014/438 - Heffing bouwleges leidt tot onredelijke en willekeurige belastingheffing

ECLI:NL:PHR:2013:978, datum uitspraak 20-09-2013, publicatiedatum 25-10-2013
Aflevering 3, gepubliceerd op 16-01-2014 met annotatie van mr. dr. G. Groenewegen
Aan belanghebbende is op haar verzoek een gemeentelijke bouwvergunning verleend voor het vergroten van haar winkelgebouw in de gemeente. De vastgestelde bouwkosten belopen € 10.000.000. In verband daarmee is aan belanghebbende een aanslag bouwleges opgelegd ten bedrage van € 223.647,50. Belanghebbende heeft zich op het standpunt gesteld dat de Legesverordening Heerlen 2008 onverbindend moet worden verklaard.

NTFR 2014/439 - De Hoge Raad rectificeert misslag in eerder arrest

ECLI:NL:HR:2014:10, datum uitspraak 10-01-2014, publicatiedatum 10-01-2014
Aflevering 3, gepubliceerd op 16-01-2014 met annotatie van mr. J. van de Merwe
De Hoge Raad heeft bij arrest van 18 oktober 2013 een cassatieberoep van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Deventer ongegrond verklaard onder verwijzing naar art. 81 Wet RO (NTFR 2013/2052). Daarbij is in de overwegingen van het arrest opgemerkt dat de Hoge Raad geen termen aanwezig acht voor een proceskostenveroordeling, terwijl in het dictum het college wordt veroordeeld in de proceskosten. Nadien heeft het college verzocht om verduidelijking van het arrest. Volgens de Hoge Raad is sprake van een misslag. Hij herstelt de fout door de overweging in het arrest te vervangen door: ‘acht termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten’.

NTFR 2014/440 - Hof ontwart formeelrechtelijke knopen inzake 'fictieve weigering' en dwangsomregeling

ECLI:NL:GHARL:2013:9369, datum uitspraak 10-12-2013, publicatiedatum 20-12-2013
Aflevering 3, gepubliceerd op 16-01-2014 met annotatie van mr. I.R.J. Thijssen
Aan belanghebbende zijn in verband met de verdenking van verzwegen buitenlandse bankrekeningen belastingaanslagen VPB 1997, 2002 en 2003 opgelegd. De dagtekeningen van de aanslagen zijn respectievelijk 30 maart 2004, 23 september 2006 en 24 maart 2007. Belanghebbende heeft tijdig bezwaar aangetekend. De inspecteur heeft civielrechtelijk geprocedeerd om belanghebbende te dwingen informatie te verstrekken. In november 2011 heeft belanghebbende de inspecteur in gebreke gesteld met betrekking tot het doen van uitspraken op bezwaar. Bij beschikking van 8 december 2011 heeft de inspecteur verklaard geen dwangsom uit te keren. Hiertegen heeft belanghebbende op 16 februari 2012 bezwaar aangetekend, welk bezwaar bij uitspraak op bezwaar door de inspecteur wegens termijnoverschrijding niet-ontvankelijk is verklaard. Op 16 april 2012 heeft belanghebbende hiertegen alsook tegen de fictieve weigering van de inspecteur uitspraken op bezwaar te doen, beroep ingesteld. De rechtbank heeft beslist dat het beroep tegen de fictieve weigering terecht is ingesteld en de inspecteur opgedragen alsnog uitspraken op bezwaar te doen onder verbeuring van een dwangsom van maximaal € 15.000. Het bezwaar tegen de dwangsom is volgens de rechtbank terecht niet-ontvankelijk verklaard. De inspecteur heeft geen gevolg gegeven aan de uitspraak van de rechtbank en hoger beroep ingesteld. Hangende het hoger beroep heeft de inspecteur – na een tweede rechtbankprocedure – alsnog uitspraken op bezwaar gedaan. Daartegen heeft belanghebbende vervolgens beroep bij de rechtbank aangetekend. In hoger beroep oordeelt het hof dat de inspecteur nog steeds een processueel belang heeft bij zijn hoger beroep, nu het hoger beroep in dit geval geen schorsende werking heeft waardoor de door de rechtbank uitgesproken dwangsom inmiddels is verbeurd. Voorts is het hof, anders dan de rechtbank, van oordeel dat het beroep door belanghebbende, nu zij vijf maanden heeft gewacht, onredelijk laat is ingediend, zodat de rechtbank het niet-ontvankelijk had moeten verklaren. Omdat tegen de inmiddels gedane uitspraken op bezwaar beroep bij de rechtbank loopt, verwijst het hof de zaak naar de rechtbank. Met betrekking tot de dwangsom is het hof van oordeel dat hij als belastingrechter bevoegd is daarover te oordelen en dat belanghebbende, gelet op art. 4:19 Awb, niet eerst bezwaar had hoeven te maken, zodat de termijnoverschrijding haar niet kan worden tegengeworpen. Gelet op het overgangsrecht, is de regeling van de dwangsom in deze zaak echter niet van toepassing (de bezwaarschriften zijn immers ingediend vóór 1 oktober 2009), zodat de rechtbank ook in zoverre het beroep niet-ontvankelijk had moeten verklaren.

NTFR 2014/442 - Belastingdienst handelt niet betrouwbaar bij niet kenbare waarneming bij tuincentrum door één van haar mederwerksters waarbij tevens sprake is van privéaankopen

Aflevering 3, gepubliceerd op 16-01-2014
In 2010 doet een medewerkster van de Belastingdienst aankopen bij het tuincentrum, zonder dat dit bedrijfsbezoek is aangekondigd en zonder zich te legitimeren. Verzoekster dient in 2011 een klacht in en vraagt om opheldering over het bezoek. De Belastingdienst zegt eerst dat dit bezoek een privéaangelegenheid is geweest. De gemachtigde wijst de Belastingdienst op een aantekening in het dossier die verwijst naar een waarneming ter plaatse op het bewuste tijdstip. De Belastingdienst erkent dan dat er sprake is geweest van een bedrijfsbezoek dat vooraf had moeten worden aangekondigd. De Nationale ombudsman vindt dat de Belastingdienst niet heeft gehandeld zoals van een eerlijke en betrouwbare overheid mag worden verwacht. Hij vindt dit in strijd met het vereiste van integriteit.

NTFR 2014/444 - Belgische opcentiemen zijn geen belasting die door of vanwege een andere mogendheid wordt geheven

ECLI:NL:HR:2013:1261, datum uitspraak 22-11-2013, publicatiedatum 22-11-2013
Aflevering 3, gepubliceerd op 16-01-2014 met annotatie van drs. J.R. Schaap
Belanghebbende woont in België en werkt in 2008 voor twee Nederlandse werkgevers (A en B). In België is over het loon een aanvullende gemeentebelasting (opcentiemen) geheven. In geschil is of het genoten loon in Nederland belastbaar is. De Hoge Raad oordeelt onder verwijzing naar zijn arrest van 12 juli 2013, NTFR 2013/1530, dat de aanvullende gemeentebelasting niet is aan te merken als een belasting die door of vanwege een andere mogendheid wordt geheven, zodat de uitzonderingsbepaling van art. 7.2, lid 7, tweede volzin, Wet IB 2001 niet van toepassing is. Belanghebbende wordt dus geacht haar dienstbetrekking in Nederland te hebben vervuld. Belanghebbende heeft voor werkgever A 72 uren in België gewerkt. Bij de toerekening van het salaris ad € 38.498, aan deze werkzaamheden is het hof ten onrechte uitgegaan van 1.824 overeengekomen werkuren per jaar. Dit zijn slechts 1.504 uren. Omdat belanghebbende acht maanden voor deze werkgever heeft gewerkt, ofwel 1.002 uren, heeft Nederland heffingsrecht over (1.002 -/- 72)/1.002 x € 38.498, ofwel € 35.731, aldus de Hoge Raad.

NTFR 2014/445 - Hoge Raad stelt prejudiciële vragen of Schumacker-norm over deel van belastingjaar moet worden toegepast

ECLI:NL:HR:2013:1671, datum uitspraak 13-12-2013, publicatiedatum 13-12-2013
Aflevering 3, gepubliceerd op 16-01-2014 met annotatie van mr. J.C.L.M. Fijen
Belanghebbende, een Duitser, woonde in 2005 t/m 31 maart in Duitsland. Hij was in die periode in dienstbetrekking werkzaam bij een Nederlands ziekenhuis. Hij heeft € 261.642 loon ontvangen van dit ziekenhuis. Vanaf 1 april 2005 woont en werkt belanghebbende in de VS. In de VS heeft belanghebbende in 2005 € 375.793 loon ontvangen. Belanghebbende had in 2005 tot 20 juni een eigen woning in Duitsland. Indien belanghebbende gedurende de periode 1 januari t/m 31 maart 2005 ingezetene van Nederland was geweest, had hij de negatieve inkomsten uit de eigen woning in aftrek kunnen brengen. Als buitenlands belastingplichtige heeft belanghebbende geen recht op aftrek van die negatieve inkomsten. De vraag rijst of dit strijdig is met Europees recht. Hof Den Bosch (NTFR 2012/1019) beantwoordde die vraag bevestigend. De Hoge Raad heeft echter Europeesrechtelijke twijfel. Daarom legt hij de zaak voor aan het Hof van Justitie met de volgende vragen: