NTFR 2014/440 - Hof ontwart formeelrechtelijke knopen inzake 'fictieve weigering' en dwangsomregeling
ECLI:NL:GHARL:2013:9369, datum uitspraak 10-12-2013, publicatiedatum 20-12-2013
Aflevering 3, gepubliceerd op 16-01-2014 met annotatie van mr. I.R.J. ThijssenAan belanghebbende zijn in verband met de verdenking van verzwegen buitenlandse bankrekeningen belastingaanslagen VPB 1997, 2002 en 2003 opgelegd. De dagtekeningen van de aanslagen zijn respectievelijk 30 maart 2004, 23 september 2006 en 24 maart 2007. Belanghebbende heeft tijdig bezwaar aangetekend. De inspecteur heeft civielrechtelijk geprocedeerd om belanghebbende te dwingen informatie te verstrekken. In november 2011 heeft belanghebbende de inspecteur in gebreke gesteld met betrekking tot het doen van uitspraken op bezwaar. Bij beschikking van 8 december 2011 heeft de inspecteur verklaard geen dwangsom uit te keren. Hiertegen heeft belanghebbende op 16 februari 2012 bezwaar aangetekend, welk bezwaar bij uitspraak op bezwaar door de inspecteur wegens termijnoverschrijding niet-ontvankelijk is verklaard. Op 16 april 2012 heeft belanghebbende hiertegen alsook tegen de fictieve weigering van de inspecteur uitspraken op bezwaar te doen, beroep ingesteld. De rechtbank heeft beslist dat het beroep tegen de fictieve weigering terecht is ingesteld en de inspecteur opgedragen alsnog uitspraken op bezwaar te doen onder verbeuring van een dwangsom van maximaal € 15.000. Het bezwaar tegen de dwangsom is volgens de rechtbank terecht niet-ontvankelijk verklaard. De inspecteur heeft geen gevolg gegeven aan de uitspraak van de rechtbank en hoger beroep ingesteld. Hangende het hoger beroep heeft de inspecteur – na een tweede rechtbankprocedure – alsnog uitspraken op bezwaar gedaan. Daartegen heeft belanghebbende vervolgens beroep bij de rechtbank aangetekend. In hoger beroep oordeelt het hof dat de inspecteur nog steeds een processueel belang heeft bij zijn hoger beroep, nu het hoger beroep in dit geval geen schorsende werking heeft waardoor de door de rechtbank uitgesproken dwangsom inmiddels is verbeurd. Voorts is het hof, anders dan de rechtbank, van oordeel dat het beroep door belanghebbende, nu zij vijf maanden heeft gewacht, onredelijk laat is ingediend, zodat de rechtbank het niet-ontvankelijk had moeten verklaren. Omdat tegen de inmiddels gedane uitspraken op bezwaar beroep bij de rechtbank loopt, verwijst het hof de zaak naar de rechtbank. Met betrekking tot de dwangsom is het hof van oordeel dat hij als belastingrechter bevoegd is daarover te oordelen en dat belanghebbende, gelet op art. 4:19 Awb, niet eerst bezwaar had hoeven te maken, zodat de termijnoverschrijding haar niet kan worden tegengeworpen. Gelet op het overgangsrecht, is de regeling van de dwangsom in deze zaak echter niet van toepassing (de bezwaarschriften zijn immers ingediend vóór 1 oktober 2009), zodat de rechtbank ook in zoverre het beroep niet-ontvankelijk had moeten verklaren.