Aflevering 46

Gepubliceerd op 13 november 2014

NTFR 2014/2653 - Houdt het dan nooit op? Worstelingen met selectiviteit

Aflevering 46, gepubliceerd op 13-11-2014 geschreven door prof. mr. S.C.W. Douma
Op 7 november 2014 heeft het Gerecht van de Europese Unie twee arresten gewezen die de onduidelijkheid rond het selectiviteitscriterium hebben vergroot in plaats van verkleind. Dit is een slechte zaak, gelet op het enorme belang van het staatssteunrecht voor de praktijk anno 2014. Recentelijk zocht ook de Europese Commissie de grenzen op van het begrip ‘selectiviteit’ in het kader van haar strijd tegen ‘aggressive tax planning’. Ook dit vergroot de rechtsonzekerheid. Waar ging het ook alweer om?

NTFR 2014/2655 - Vragen algemeen overleg beantwoord

Aflevering 46, gepubliceerd op 13-11-2014
De staatssecretaris van Financiën heeft schriftelijke vragen beantwoord die zijn gesteld tijdens een algemeen overleg. Het gaat om vragen over de volgende onderwerpen: buitenlandse kentekens, bezwaarschriften, huisvesting Belastingdienst, fraudebestrijding, F-biljet. Btw E-boeken, kinderopvangtoeslag en tax gap.

NTFR 2014/2659 - Regresvordering is onzakelijk als een derde niet bereid zou zijn eenzelfde aansprakelijkheid te aanvaarden

ECLI:NL:HR:2014:2984, datum uitspraak 17-10-2014, publicatiedatum 17-10-2014
Aflevering 46, gepubliceerd op 13-11-2014 met annotatie van dr. A.W. Hofman
Belanghebbende is enig aandeelhouder van A bv. Deze vennootschap is een lening bij de Rabobank aangegaan. Belanghebbende is hoofdelijk aansprakelijk voor deze geldlening. Nadat kwam vast te staan dat de vennootschap niet in staat was haar verplichtingen na te komen, is belanghebbende aangesproken tot betaling. Hof Arnhem-Leeuwarden (NTFR 2014/967) heeft geoordeeld dat de regresvordering van belanghebbende op de vennootschap geen onzakelijk karakter draagt, zodat de afwaardering van de regresvordering volledig ten laste van het resultaat uit overige werkzaamheden kan worden gebracht. De Hoge Raad vernietigt de hofuitspraak. Voor de vraag of de aanvaarding van de hoofdelijke aansprakelijkheid moet worden aangemerkt als een handelen van een aandeelhouder als zodanig (en dus onzakelijk is), is beslissend of een vergoeding kan worden bepaald waartegen een onafhankelijke derde bereid zou zijn geweest eenzelfde aansprakelijkheid te aanvaarden, onder overigens dezelfde voorwaarden en omstandigheden. Het hof heeft dit miskend. Dat geen sprake is van een situatie waarin duidelijk was dat de vennootschap het ontvangen krediet in de toekomst niet zou kunnen terugbetalen, sluit niet uit dat een onafhankelijke derde niet (tegen een vergoeding) bereid zou zijn geweest eenzelfde aansprakelijkheid te aanvaarden onder overigens dezelfde voorwaarden en omstandigheden.

NTFR 2014/2660 - Verzoek om toepassing tonnageregime is tijdig gedaan

ECLI:NL:RBNNE:2014:3161, datum uitspraak 26-06-2014, publicatiedatum 26-09-2014
Aflevering 46, gepubliceerd op 13-11-2014 met annotatie van mr. drs. B.J.E. Lodder
Belanghebbende heeft geïnvesteerd in zeeschepen en heeft in december 2010 verzocht om toepassing van het tonnageregime. In geschil is of het verzoek, dat op grond van art. 3.22, lid 1, Wet IB 2001 in het eerste jaar waarin de belastingplichtige met de desbetreffende exploitatie winst uit zeescheepvaart geniet, tijdig is gedaan. Het desbetreffende schip is in maart 2010 in de vaart genomen, maar belanghebbende heeft in 2009 ter zake van haar investering willekeurig afgeschreven en kosten ten laste van de exploitatierekening gebracht. De rechtbank oordeelt dat in casu aangeknoopt dient te worden bij het jaar waarin het schip conform de in lid 4 genoemde bestemmingen wordt geëxploiteerd, De rechtbank oordeelt dat daadwerkelijke exploitatie kan aanvangen voor de in de vaartneming van een schip, als voorafgaand aan de in de vaartneming kosten zijn gemaakt die zozeer samenhangen met de daadwerkelijke exploitatie van het schip dat ze daaraan toegerekend moeten worden, maar daarvan is in deze zaak geen sprake. De willekeurige afschrijving is bedoeld als fiscale stimuleringsmaatregel en is geen last die rechtstreeks verband houdt met de exploitatie. De rechtbank acht niet aannemelijk dat voor 2010 al sprake was van winst uit zeescheepvaart. Het verzoek in december 2010 om toepassing van het tonnageregime is dus tijdig ingediend. De tekst van art. 3.22, lid 3, in samenhang met de parlementaire toelichting laten geen ander oordeel toe dan dat het tonnageregime moet worden toegepast met ingang van het desbetreffende jaar, aldus per 1 januari 2010.

NTFR 2014/2661 - Afwaarderingslast voor gesloopte opstallen terecht niet toegestaan

ECLI:NL:HR:2014:3129, datum uitspraak 07-11-2014, publicatiedatum 07-11-2014
Aflevering 46, gepubliceerd op 13-11-2014
Belanghebbende exploiteert (onder meer) onroerende zaken. In 2000 heeft zij een boerderij met opstallen gekocht. In 2001 heeft belanghebbende de opstallen laten slopen. De kosten hiervan heeft belanghebbende ultimo 2001 geactiveerd op haar balans. In het onderhavige jaar (2008) heeft belanghebbende – met toepassing van de foutenleer – alsnog een last van € 481.007 ter zake van de sloop genomen. De inspecteur en de rechtbank hebben die aftrek niet toegestaan. Ook in hoger beroep heeft belanghebbende geen succes. Met betrekking tot het primaire standpunt van belanghebbende dat sprake is van voorraad die op lagere marktwaarde mag worden gewaardeerd, heeft Hof Arnhem-Leeuwarden (NTFR 2013/1570) geoordeeld dat het gaat om voorraad die in het vermogen van belanghebbende de plaats innam van ‘bedrijfsterreinen’. Voor de marktwaarde hiervan dient te worden gekeken naar de inkoopmarkt voor bedrijfsterreinen. Belanghebbende heeft niet aannemelijk gemaakt dat de waarde van de voorraad bedrijfsterreinen op 31 december 2001 lager was dan het bedrag van de verkrijgingsprijs. De subsidiaire stelling van belanghebbende dat sprake is van een hybride karakter van het bedrijfsterrein – voorraad en bedrijfsmiddel – faalt volgens het hof ook. Niet aannemelijk is namelijk geworden dat belanghebbende de intentie heeft gehad de boerderij met opstallen (tijdelijk) in het kader van haar onderneming te verhuren. Er is geen sprake geweest van een onjuiste waardering van de voorraad per 31 december 2001. Aan toepassing van de foutenleer wordt niet toegekomen. De Hoge Raad heeft het ingestelde cassatieberoep ongegrond verklaard onder verwijzing naar art. 81 Wet RO.

NTFR 2014/2662 - Via veiling verkregen concessierechten behoren tot het ondernemingsvermogen

ECLI:NL:HR:2014:3131, datum uitspraak 07-11-2014, publicatiedatum 07-11-2014
Aflevering 46, gepubliceerd op 13-11-2014
Belanghebbende exploiteerde in de vorm van een vennootschap onder firma drie tankstations. Hij heeft in december 2005 op een veiling van de Staat voor € 180.000 een concessierecht gekocht. Dit concessierecht heeft hij aan een daarna door hem opgerichte holdingvennootschap verkocht. De holdingvennootschap heeft het concessierecht overgedragen aan een door haar opgerichte dochtervennootschap. De aandelen van de dochter zijn in februari 2006 aan een derde verkocht voor € 1.980.000, waarna de holding aan belanghebbende een bedrag van € 1.800.000 heeft betaald. Volgens belanghebbende heeft hij op de veiling in privé gehandeld, zodat dit voordeel onbelast dient te blijven. Met de rechtbank is Hof Den Bosch (NTFR 2014/1287) van oordeel dat belanghebbende heeft gehandeld in het kader van zijn onderneming, zodat het concessierecht na aankoop behoorde tot het vermogen van zijn onderneming. Het behaalde voordeel dient te worden aangemerkt als winst uit onderneming. De Hoge Raad heeft het ingestelde cassatieberoep ongegrond verklaard onder verwijzing naar art. 81 Wet RO.

NTFR 2014/2664 - Tweede Kamervragen beantwoord over jurisprudentie verpleegkundige in de thuiszorg

Aflevering 46, gepubliceerd op 13-11-2014
De staatssecretaris van Financiën heeft Tweede Kamervragen beantwoord over de uitspraak van Rechtbank Arnhem-Leeuwarden over een in de thuiszorg werkzame verpleegkundige. De rechtbank oordeelde dat de verpleegkundige kwalificeerde voor het ondernemerschap in de inkomstenbelasting. De Belastingdienst geeft geen generieke uitleg aan de uitspraak, dus deze heeft niet automatisch tot gevolg dat zzp’ers als fiscaal ondernemer zorg in natura kunnen leveren via een bemiddelingsbureau of via de thuiszorg.

NTFR 2014/2665 - GrondwaardePlan: erfpachtcanon niet aftrekbaar

ECLI:NL:HR:2014:2927, datum uitspraak 10-10-2014, publicatiedatum 10-10-2014
Aflevering 46, gepubliceerd op 13-11-2014 met annotatie van mr. H.A. Elbert
Belanghebbende is eigenaar van een perceel grond met daarop een eigen woning. Belanghebbende verkoopt de blote eigendom van grond aan GrondwaardePlan bv en hij verwerft tegen betaling van een canon het erfpachtrecht van de grond. Na tien jaar heeft de bv het recht tot verkoop van de blote eigendom van de grond aan belanghebbende tegen een prijs die gelijk is aan de contante waarde van de toekomstige erfpachtcanons. In geschil is of de betaalde erfpachtcanons aftrekbaar zijn. Volgens de Hoge Raad is voor een aftrek op grond van art. 3.120, lid 1, letter b, Wet IB 2001 geen plaats nu de verplichting tot betaling van de canon in economische zin geen betrekking heeft op het houden en gebruiken van de eigen woning. De canon is dan niet aan te merken als een periodieke betaling op grond van een recht van erfpacht met betrekking tot de eigen woning.

NTFR 2014/2667 - Woning van uitgezonden werknemer vormt na beëindiging verhuur ‘eigen woning’

ECLI:NL:PHR:2014:1890, datum uitspraak 15-10-2014, publicatiedatum 31-10-2014
Aflevering 46, gepubliceerd op 13-11-2014 met annotatie van mr. J. Zandee-Dingemanse
Belanghebbende is eigenaar van een woning in Z. Sinds 2003 is hij door zijn werkgever naar het buitenland uitgezonden. Gedurende zijn verblijf in het buitenland heeft belanghebbende de woning aangehouden. In de periode 30 juli 2008 tot en met 17 september 2009 heeft belanghebbende de woning verhuurd. Voorafgaande aan en na afloop van de verhuurperiode heeft de woning aan belanghebbende ter beschikking gestaan. Op 4 januari 2011 heeft belanghebbende zich opnieuw in Nederland laten inschrijven in de gba. In geschil is of de woning van belanghebbende die sedert diens vertrek naar het buitenland in 2003 alleen in de periode van 30 juli 2008 tot en met 17 september 2009 is bewoond door huurders, na beëindiging van de verhuurperiode als eigen woning in de zin van art. 3.111 Wet IB 2001 kan worden aangemerkt. De rechtbank heeft die vraag bevestigend beantwoord.

NTFR 2014/2668 - A-G Wattel adviseert tot verwijzing in zaak over rente-aftrek inzake gelieerde schuldfinanciering via Mauritius van zakelijke externe acquisities

ECLI:NL:PHR:2014:1846, datum uitspraak 22-09-2014, publicatiedatum 24-10-2014
Aflevering 46, gepubliceerd op 13-11-2014 met annotatie van dr. C.L. van Lindonk
Belanghebbende 1 en haar moedervennootschap (belanghebbende 2) zijn onderdeel van een Zuid-Afrikaans concern. De tophoudster in Zuid-Afrika houdt alle aandelen in een subtopholding in Zuid-Afrika, die alle aandelen houdt in belanghebbende 2 (Nederland) en in een holding op Mauritius. De Mauritiaanse holding houdt alle aandelen in D die een speciale fiscale status geniet waardoor zij nauwelijks of geen winstbelasting betaalt. Belanghebbende 2 houdt naast haar deelneming in belanghebbende 1 ook deelnemingen in Europa, Zuidoost-Azië, Afrika en Zuid-Amerika. In 2007 heeft de tophoudster met een emissie $1 miljard eigen vermogen opgehaald. Met toestemming van de South African Reserve Bank (SARB), is daarvan $581,4 miljoen rechtstreeks overgemaakt naar belanghebbende 2. Boekhoudkundig en contractueel heeft de tophoudster het geld uitgeleend aan de subtopholding, die het als kapitaal heeft gestort in B, die het renteloos heeft uitgeleend aan D, die het rentedragend heeft dooruitgeleend aan de belanghebbenden. Eveneens in 2007 hebben de belanghebbenden vijf belangen gekocht van derden, gefinancierd met leningen verstrekt door D, die de middelen heeft verkregen deels uit de genoemde emissieopbrengst en deels uit eigen inkomsten van B (een dividenduitkering en aflossingen en rente op groepsleningen). De inspecteur heeft ex art. 10a Wet VPB 1969 aftrek geweigerd van de door de belanghebbenden op de schulden aan D verschuldigd geworden rente en daarop geleden valutaverliezen.

NTFR 2014/2669 - Inkoop aandeel datacenter-bv vormt geen belaste verkrijging van fictieve onroerende zaak

ECLI:NL:HR:2014:2925, datum uitspraak 10-10-2014, publicatiedatum 10-10-2014
Aflevering 46, gepubliceerd op 13-11-2014 met annotatie van mr. P.W. Hofman
Belanghebbende exploiteert twee gespecialiseerde onroerende ruimten (datacenters) waar bedrijfskritische ICT-apparatuur van klanten wordt ondergebracht en ononderbroken draaiende wordt gehouden en beveiligd, met glasvezelverbinding naar het internet en naar andere datacenters. Zij heeft eind 2010 één aandeel in zichzelf ingekocht. Omdat haar moeder met haar verbonden is, heeft zij aldus een aanmerkelijk belang in de zin van art. 4, lid 3, onderdeel b, Wet BRV. De inspecteur ziet in de inkoop de verkrijging van een fictieve onroerende zaak (art. 4 Wet BRV). Hof Arnhem-Leeuwarden (NTFR 2013/2161) heeft de inspecteur echter in het ongelijk gesteld. A-G Wattel (NTFR 2014/1584) en de Hoge Raad zijn het daarmee eens. De feitelijke bedrijfsuitoefening van belanghebbende waarin de datacenters gebezigd worden is namelijk niet aan te merken als handel in en/of exploitatie van onroerende zaken en daarom waren de datacenters niet hoofdzakelijk dienstbaar aan het verkrijgen, vervreemden of exploiteren door belanghebbende van onroerende zaken. De omstandigheid dat de technische voorzieningen die in de datacenters zijn aangebracht als onroerend moeten worden beschouwd, dwingt niet tot een ander oordeel, aldus de cassatierechter.

NTFR 2014/2671 - Recht op teruggaaf van op creditfactuur vermelde omzetbelasting

ECLI:NL:PHR:2014:1728, datum uitspraak 10-07-2014, publicatiedatum 19-09-2014
Aflevering 46, gepubliceerd op 13-11-2014 met annotatie van mr. A.J. Blank
In deze conclusie komen de omzetbelastingtechnische gevolgen van een vermindering van een eerder overeengekomen vergoeding op grond van de Btw-richtlijn en de Wet OB 1968 aan de orde. Belanghebbende heeft licentie verleend voor het gebruik van een merknaam. Zij heeft van de licentiehouder een vergoeding van € 18 miljoen exclusief € 3.420.000 aan omzetbelasting bedongen, te voldoen conform een bij de licentieovereenkomst gevoegd betaalschema. Belanghebbende heeft voormeld bedrag aan omzetbelasting op aangifte voldaan. De licentiehouder heeft een deel van de hem gefactureerde vergoeding betaald. Nadien is tussen partijen onenigheid ontstaan over de mogelijke aanpassing van het betaalschema. De licentiehouder heeft na de eerste betaling geen betalingen meer verricht. Belanghebbende heeft uiteindelijk aan de licentiehouder een creditfactuur gezonden voor het niet betaalde deel van de vergoeding. De licentiehouder heeft de creditfactuur niet geaccepteerd en aan belanghebbende teruggezonden. Belanghebbende heeft de op de creditfactuur vermelde omzetbelasting op de voet van art. 29, lid 1, Wet OB 1968 teruggevraagd, maar niet teruggekregen.

NTFR 2014/2672 - Nieuw besluit 6%-tarief

Aflevering 46, gepubliceerd op 13-11-2014 geschreven door mr. E.H.A.M. Thijssen
Dit besluit is een actualisering van het besluit van 27 oktober 2011 over hetzelfde onderwerp (nr. BLKB2011/26M, NTFR 2011/2736). Er is een groot aantal wijzigingen in het nieuwe besluit opgenomen. In het bijzonder is de toelichting op tabelpost b.3 (Sportbeoefening en baden) gewijzigd. Naar aanleiding van rechtspraak van de Hoge Raad vervalt de eis van een gereserveerde ruimte als de sportbeoefening begint en eindigt op of in een sportaccommodatie. De voorwaarden waaronder het gelegenheid geven tot sportbeoefening dient plaats te vinden, zijn versoepeld voor het verrichten van kleine onderhoudsdiensten door de huurder. Ook de omschrijving van actieve sportbeoefening is gewijzigd. Denksporten zoals schaken en bridge kunnen volgens de staatssecretaris naar maatschappelijke opvattingen worden aangemerkt als sport. Onder meer zumba, polefitness en capoeira zijn daarom belast met 6% btw.

NTFR 2014/2673 - Ondanks douane-unie tussen Turkije en EU zijn douanerechten verschuldigd over door Turken meegebrachte sieraden

ECLI:NL:HR:2014:3120, datum uitspraak 07-11-2014, publicatiedatum 07-11-2014
Aflevering 46, gepubliceerd op 13-11-2014
Belanghebbenden – beiden met de Turkse nationaliteit – zijn op 14 september 2011 vanuit Turkije op Schiphol aangekomen. Bij het verlaten van de aankomsthal hebben zij het groene kanaal gekozen. Op de vraag van de douaneambtenaar of zij nog iets aan te geven hadden, hebben zij elk ontkennend geantwoord. Bij de daarop volgende controle heeft de douaneambtenaar gouden sieraden in de bagage van belanghebbenden aangetroffen. Met dagtekening 14 september 2011 heeft de inspecteur uitnodigingen tot betaling van douanerechten (en omzetbelasting) aan belanghebbenden uitgereikt. In deze procedure staat de vraag centraal of het bestaan van een douane-unie tussen Turkije en de Europese Unie in de weg staat aan heffing van douanerechten. Hof Amsterdam (NTFR 2013/1542 en NTFR 2013/1559) heeft die vraag ontkennend beantwoord. Belanghebbenden hebben daartegen beroep in cassatie ingesteld. De Hoge Raad heeft de cassatieberoepen ongegrond verklaard onder verwijzing naar art. 81 Wet RO.

NTFR 2014/2674 - Hoge Raad stelt prejudiciële vragen over onder meer alcoholhoudende basisdrank ‘Ferm Fruit’

ECLI:NL:HR:2014:3014, datum uitspraak 24-10-2014, publicatiedatum 24-10-2014
Aflevering 46, gepubliceerd op 13-11-2014 met annotatie van mr. B.A. Kalshoven
Belanghebbende heeft accijns voldaan ter zake van de uitslag uit haar accijnsgoederenplaats van diverse alcoholhoudende dranken. Een van deze alcoholhoudende producten betreft een drank genaamd Ferm Fruit (hierna: de basisdrank) met een alcoholvolumepercentage van 16. In de basisdrank komt geen gedistilleerde alcohol voor; de alcohol is uitsluitend door gisting verkregen. Voorts vindt tijdens de bereiding geen concentratie van alcohol plaats. De basisdrank is wat geur, kleur en smaak betreft neutraal. De basisdrank als zodanig is voor menselijke consumptie geschikt en niet uitsluitend bestemd voor de bereiding van eindproducten. De overige van de alcoholhoudende producten betreffen dranken met een alcoholvolumepercentage van 14 (hierna: de dranken). De dranken zijn bereid door aan de basisdrank toe te voegen suiker, aroma’s, kleurstoffen, smaakstoffen, verdikkingsmiddelen en/of conserveermiddelen en in een enkel geval ook (een) room(base). Er wordt geen gedistilleerde alcohol toegevoegd; de alcohol in de dranken is uitsluitend door gisting verkregen. Belanghebbende heeft zowel de basisdrank als de dranken aangemerkt als ‘niet-mousserende tussenproducten’ in de zin van art. 11b van de Wet op de accijns. Volgens de inspecteur moeten zowel de basisdrank als de dranken worden aangemerkt als ‘overige alcoholhoudende producten’ in de zin van art. 12 Wet op de Accijns. De Hoge Raad heeft Europees-rechtelijke twijfels. Daarom heeft hij, na eerst de vragen in concept aan partijen te hebben voorgelegd, de volgende prejudiciële vragen voorgelegd aan het HvJ:

NTFR 2014/2675 - Ziekenhuis in aanbouw is een 'gebouwd eigendom'

ECLI:NL:HR:2014:1380, datum uitspraak 13-06-2014, publicatiedatum 13-06-2014
Aflevering 46, gepubliceerd op 13-11-2014 met annotatie van mr. dr. G. Groenewegen
Aan belanghebbende zijn aanslagen in de watersysteemheffing en wegenheffing opgelegd voor een ziekenhuis in aanbouw. Daarbij is het tarief voor gebouwde onroerende zaken gehanteerd. Volgens belanghebbende is een ziekenhuis in aanbouw voor toepassing van de Waterschapswet een ongebouwd eigendom en moeten de aanslagen daarom naar het lagere tarief voor ongebouwde onroerende zaken worden berekend. Rechtbank Rotterdam heeft belanghebbende in het ongelijk gesteld. De Hoge Raad acht die beslissing juist. De cassatierechter zet uiteen dat in de Waterschapswet geen invulling wordt gegeven aan de begrippen ‘gebouwde onroerende zaken’ en ‘gebouwd eigendom’. Die begrippen moeten volgens de Hoge Raad worden uitgelegd conform de Wet WOZ. In die wet wordt een in aanbouw zijnd gebouw als een gebouwd eigendom aangemerkt. De Hoge Raad komt hiermee terug van HR 25 november 1998, nr. 33.944 dat zag op het Besluit gemeentelijke onroerendezaakbelastingen.

NTFR 2014/2676 - Tijdig onder aanvoering van gewichtige redenen gedaan uitstelverzoek voor hoorzitting dient in de regel te worden gehonoreerd

ECLI:NL:GHARL:2014:7364, datum uitspraak 23-09-2014, publicatiedatum 03-10-2014
Aflevering 46, gepubliceerd op 13-11-2014 met annotatie van mr. C.J.D. Warren
De gemachtigde van belanghebbende is bij brief van 17 augustus 2012 van de gemeente uitgenodigd voor een hoorzitting op 13 september 2012 om 19.20 uur. Bij brief van 28 augustus 2012 heeft de gemachtigde verzocht om uitstel van de hoorzitting wegens een reeds geboekte vakantie. De gemeente heeft bij brief van 3 september 2012 het verzoek afgewezen. De hoorzitting is op 13 september 2012 gehouden, maar namens belanghebbende is niemand verschenen. Vervolgens is het bezwaar bij uitspraak op bezwaar afgewezen. In geschil is of de hoorplicht is geschonden. Het hof beantwoordt die vraag bevestigend. Volgens het hof dient een tijdig en onder aanvoering van gewichtige redenen gedaan verzoek om uitstel van de hoorzitting in beginsel te worden gehonoreerd door de gemeente. In aanmerking genomen dat hier aan dit criterium is voldaan, sprake is van een eerste verzoek om uitstel en het ging om negen verschillende zaken, had de gemeente het verzoek niet mogen afwijzen.

NTFR 2014/2677 - Tegen beschikking zorgtoeslag staat geen hoger beroep open bij belastingrechter

ECLI:NL:GHARL:2014:7395, datum uitspraak 23-09-2014, publicatiedatum 03-10-2014
Aflevering 46, gepubliceerd op 13-11-2014 met annotatie van mr. drs. A.J. Meijer
Belanghebbende heeft (onder meer) een beschikking zorgtoeslag 2011 gekregen. Hiertegen heeft hij vergeefs bezwaar en beroep ingesteld. Belanghebbende wenst in hoger beroep te komen bij het hof (de belastingrechter) en niet bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Het hof verklaart zich echter onbevoegd. Gelet op het gesloten stelsel van rechtsmiddelen staat er tegen de onderhavige beschikking, waarbij het toetsingsinkomen niet in geschil is, namelijk geen beroep open bij de belastingrechter. De omstandigheid dat het partnerbegrip in art. 3 Awir – waarop het geschil inhoudelijk ziet – sterk lijkt op het partnerbegrip van de AWR en de Wet IB 2001 doet aan deze conclusie niet af, aldus het hof.

NTFR 2014/2682 - Inspecteur niet bevoegd informatiebeschikking te nemen met het oog op de beslissing op het bezwaar

ECLI:NL:RBNHO:2014:8908, datum uitspraak 01-09-2014, publicatiedatum 23-09-2014
Aflevering 46, gepubliceerd op 13-11-2014 met annotatie van mr. I.R.J. Thijssen
De inspecteur heeft een informatiebeschikking genomen teneinde de sanctie omkering en verzwaring van de bewijslast ‘overeind te kunnen houden’ en niet om een navorderingsaanslag op te leggen. Belanghebbende zou rekeninghouder zijn van in het buitenland gehouden rekeningen, waarvan geen melding is gemaakt in de aangifte IB/PVV 2006. De rechtbank oordeelt dat onder ‘beschikking’, zoals genoemd in art. 52a AWR uitsluitend de primaire beschikking dient te worden begrepen en niet tevens de uitspraak op bezwaar. De inspecteur was derhalve niet bevoegd de informatiebeschikking te nemen met het oog op de beslissing op het bezwaar van belanghebbende tegen de aan haar opgelegde aanslag.

NTFR 2014/2683 - Beroep door belanghebbenden bij Amerikaanse trust niet-ontvankelijk wegens gesloten stelsel van rechtsmiddelen

ECLI:NL:PHR:2014:1861, datum uitspraak 30-09-2014, publicatiedatum 24-10-2014
Aflevering 46, gepubliceerd op 13-11-2014 met annotatie van mr. A.A. Feenstra
X2 heeft in 2000 een trust X3 naar het recht van de staat New York opgericht en heeft daarin door inbreng onder trustverband vermogen afgezonderd. Het doel van de trust is het in stand houden en op termijn aanwenden van het vermogen ten gunste van X1, de dochter van X2.

NTFR 2014/2684 - Strijd met het vereiste van professionaliteit bij behandeling aangifte inkomstenbelasting

Aflevering 46, gepubliceerd op 13-11-2014
Verzoeker klaagt over het optreden van twee ambtenaren tijdens een onderzoek naar aanleiding van zijn aangiften inkomstenbelasting. Verzoeker klaagt over de volgende gedragingen: het blijk geven van vooringenomenheid door conclusies te trekken voordat het onderzoek was voltooid, het niet adequaat opstellen van een gespreksverslag, het niet inhoudelijk reageren op en geen rekening houden met opmerkingen op dit verslag, het ten onrechte vragen van een machtiging, het ten onrechte uitsluiten van X als gemachtigde en het toezenden van een standpunt aan de gemachtigde die de aangifte verzorgde. Ook klaagt verzoeker over de wijze van behandelen van zijn klacht door de belastingambtenaren. De Nationale ombudsman verklaart de klacht over de onderzochte gedraging van de Belastingdienst gegrond wegens strijd met het vereiste van professionaliteit, behoudens op het punt van het toezenden aan de gemachtigde en het punt van het onderzoek naar de klacht. Op die punten is de klacht niet gegrond.

NTFR 2014/2687 - Beperking kapitaalverkeer met eigen LGO toegestaan ter bestrijding van belastingontduiking

ECLI:NL:PHR:2014:1893, datum uitspraak 02-10-2014, publicatiedatum 31-10-2014
Aflevering 46, gepubliceerd op 13-11-2014 met annotatie van mr. W.F.E.M. Egelie
Op 23 december 2011, NTFR 2012/21, heeft de Hoge Raad in drie gevallen van uitkering van deelnemingsdividend vanuit Nederland naar de (voormalige) Nederlandse Antillen prejudiciële vragen voorgelegd aan het HvJ over de verhouding tussen een EU-lidstaat en zijn eigen landen en gebieden overzee (LGO). De Hoge Raad vroeg onder meer of voor de toepassing van het vrije kapitaal- en betalingsverkeer (art. 56 EG; thans: art. 63 VWEU) de eigen LGO als derde staat wordt aangemerkt.

NTFR 2014/2688 - Spaanse vrijstelling van onroerendezaakbelasting aan overheidsonderneming mogelijk als verboden staatssteun aangemerkt

Aflevering 46, gepubliceerd op 13-11-2014 met annotatie van A.F. Gunn
Navantia SA is een onderneming die volledig in handen is van de Spaanse Staat. Zij bouwt en onderhoudt oorlogsschepen en is actief in de scheepvaart en energie. Navantia beschikt over een scheepswerf die gelegen is op het grondgebied van de Concello de Ferrol. De Spaanse overheid heeft het terrein waarop deze werf is gelegen en waarvan hij eigenaar is ter beschikking gesteld van Navantia tegen betaling van € 1 per jaar. De Concello de Ferrol heeft de onroerendezaakbelasting van het terrein vastgesteld op € 590.308. De Spaanse Staat als eigenaar is de belasting verschuldigd, maar kan het bedrag verhalen op Navantia. Een verzoek om vrijstelling voor onroerende zaken van de overheid is door de Concello de Ferrol afgewezen. Het Hooggerechtshof van Galicië heeft in hoger beroep beslist dat de vrijstelling moet worden verleend en de zaak aan de lagere rechter terugverwezen. De lagere rechter in Ferrol is van oordeel dat de toekenning van de vrijstelling tot verboden staatssteun zou kunnen leiden en stelt prejudiciële vragen. Het HvJ overweegt dat voor staatssteun in de zin van art. 107, lid 1, VWEU de steun met staatsmiddelen is bekostigd, het handelsverkeer tussen de lidstaten ongunstig kan beïnvloeden, de begunstigde een selectief voordeel verschaft en de mededinging vervalst of dreigt te vervalsen. De beweegredenen van een steunmaatregel, overwegingen van nationale defensie, volstaan niet om de maatregel de kwalificatie van ‘steun’ te ontnemen. Dat de vrijstelling moet worden beschouwd als een compensatie voor de prestaties die Navantia aan de Spaanse overheid verricht, blijkt niet uit het dossier. Ook de andere voorwaarden voor toepassing van art. 107, lid 1, VWEU lijken te zijn vervuld. De verwijzende rechter moet aan de hand van de door HvJ gegeven interpretatie nagaan of de vrijstelling moet worden aangemerkt als dergelijke staatssteun.