Aflevering 9

Gepubliceerd op 26 februari 2015

NTFR 2015/761 - Werkzaamheid eindigt niet zolang belanghebbende economisch betrokken blijft bij project

ECLI:NL:HR:2015:220, datum uitspraak 06-02-2015, publicatiedatum 06-02-2015
Aflevering 9, gepubliceerd op 26-02-2015 met annotatie van dr. A. Rozendal
Belanghebbende was onder meer enig aandeelhouder van een bv. Hij was sinds 1983 eigenaar van een door hem verhuurd winkelpand. De bv was eigenaar van een naastgelegen pand. Met betrekking tot deze panden hebben belanghebbende en de bv in 2003 nieuwbouwplannen ontwikkeld (realiseren appartementencomplex en twee winkels). Hierbij is belanghebbende van 2003-2006 actief betrokken geweest. In 2006 heeft belanghebbende zich teruggetrokken en het project verkocht aan een onafhankelijke derde inclusief de helft van het winkelpand. Deze derde heeft het project vervolgens gerealiseerd en voltooid in 2008. In 2008 heeft belanghebbende in het kader van het project de eigendom van een nieuw winkelappartement en een penthouse verkregen die hij per 1 april 2008 is gaan verhuren. De koper behield de overige negen appartementen. Ter zake van het project heeft de inspecteur in 2008 € 285.254 als row belast. Hof Arnhem-Leeuwarden (NTFR 2014/772) oordeelde dat het project voor belanghebbende row vormt, maar dat deze werkzaamheid door belanghebbende in 2006 is gestaakt, zodat niet in 2008 kan worden belast. De Hoge Raad deelt het oordeel van het hof dat sprake is van row, maar niet het oordeel dat de werkzaamheid in 2006 is beëindigd. Volgens de Hoge Raad is dat 2008.De Hoge Raad stelt in dit kader de rechtsregel voorop dat indien een werkzaamheid van een belastingplichtige bestaat in een project ter realisering – met oog op verkoop of verhuur – van een complex van appartementen, heeft te gelden dat deze werkzaamheid voortduurt zolang het beoogde resultaat – de verkoop of de aanwending ter belegging van de binnen het project voortgebrachte onroerende zaken – niet is bereikt. Bij de beëindiging van de werkzaamheid moeten de vermogensbestanddelen die ter belegging worden aangewend tegen de waarde in het economische verkeer worden overgebracht naar het privévermogen van de belastingplichtige. Hier heeft belanghebbende tot in 2008 belang bij voltooiing van het project behouden, aldus de Hoge Raad.

NTFR 2015/764 - Box 3-heffing voor huurbeschermde woning is strijdig met art. 1 Eerste Protocol (bij het EVRM)

ECLI:NL:PHR:2014:2461, datum uitspraak 17-12-2014, publicatiedatum 09-01-2015
Aflevering 9, gepubliceerd op 26-02-2015 met annotatie van mr. E. Alink
Belanghebbende is eigenaar van een verhuurde bovenwoning. De huurster van de bovenwoning geniet huurbescherming. Daardoor kan belanghebbende de huur niet opzeggen, niet aanpassen aan marktconforme prijzen en mag de huur jaarlijks maximaal worden geïndexeerd met een wettelijk vastgesteld percentage. Per 2010 wordt de bovenwoning in box 3 op grond van art. 5.20, lid 3, Wet IB 2001 jo. art. 17a Uitv.besl. IB 2001 in aanmerking genomen voor de WOZ-waarde, waarbij door middel van de zogenoemde leegwaarderatio rekening wordt gehouden met de lagere waarde wegens de verhuurde staat. De bovenwoning is in 2010 in aanmerking genomen voor een waarde van € 373.800. Volgens Hof Den Haag (NTFR 2014/1388) betoogt belanghebbende terecht dat het Europeesrechtelijke eigendomsrecht is geschonden, omdat sprake is van een ‘buitensporige last’ voor belanghebbende. Het hof heeft rechtsherstel geboden door bij de berekening van het in aanmerking te nemen rendement uit te gaan van de waarde in het economische verkeer van de bovenwoning in verhuurde staat, door de rijkstaxateur per 1 januari 2014 vastgesteld op € 274.000. In cassatie betoogt de staatssecretaris van Financiën dat art. 1 Eerste Protocol (bij het EVRM) niet is geschonden.

NTFR 2015/765 - Kosten voor kinderopvang zijn geen specifieke zorgkosten

ECLI:NL:HR:2015:278, datum uitspraak 13-02-2015, publicatiedatum 13-02-2015
Aflevering 9, gepubliceerd op 26-02-2015 met annotatie van mr. W.E. Nent-Vroomen
Belanghebbende werkt in loondienst. Zij heeft een vierdaagse werkweek. Samen met haar echtgenoot heeft belanghebbende twee kinderen, geboren in 2006 en 2008. De echtgenoot van belanghebbende is chronisch ziek en is niet geschikt geacht voor het verzorgen van de kinderen. Vanaf 2006 gaan de kinderen naar een kinderopvang. De uitgaven voor de kinderopvang zijn in de aangiften en aanslagen 2006, 2007 en 2008 in aftrek gebracht als uitgaven voor extra gezinshulp als bedoeld in art. 6.17 Wet IB 2001. In de aanslag 2009 heeft de inspecteur deze aftrek gecorrigeerd. Volgens de Hoge Raad terecht. Art. 6.17, lid 1, Wet IB 2001 bevat een limitatieve opsomming van specifieke zorgkosten. De uitgaven voor kinderopvang buitenshuis worden in die opsomming niet genoemd. Ook zijn die uitgaven niet aan te merken als uitgaven voor extra gezinshulp. Het beroep op het vertrouwensbeginsel slaagt evenmin. De enkele omstandigheid dat de aftrekpost in voorgaande jaren is geaccepteerd, kan geen in rechte te beschermen vertrouwen wekken.

NTFR 2015/767 - Bij de waardering van de pensioenverplichting mag geen rekening worden gehouden met een leeftijdsterugstelling

ECLI:NL:GHAMS:2014:5833, datum uitspraak 13-11-2014, publicatiedatum 21-01-2015
Aflevering 9, gepubliceerd op 26-02-2015 met annotatie van mr. drs. A.J. van den Bos
Belanghebbende neemt in 2009 een pensioenverplichting over van haar dochtermaatschappij A bv. In de koopsom die belanghebbende hiervoor ontvangt, zit een bedrag van € 63.833, dat verband houdt met leeftijdscorrecties. Belanghebbende heeft het gedeelte van de koopsom dat verband houdt met de leeftijdsterugstelling gepassiveerd op de balans per 31 december 2009.

NTFR 2015/768 - Geen uitstel winstneming voor projectontwikkelaar voor in tranches geleverd perceel

ECLI:NL:GHARL:2015:396, datum uitspraak 20-01-2015, publicatiedatum 30-01-2015
Aflevering 9, gepubliceerd op 26-02-2015 met annotatie van mr. dr. J. Gooijer
Belanghebbende, een bv wier activiteiten bestonden uit het aan- en verkopen van onroerende zaken en projectontwikkeling, heeft een perceel te A in 2003 verkocht en in vier tranches (2004, 2005, 2006 en 2007) geleverd aan een derde. Daarbij is winst behaald door belanghebbende. In 2008 heeft belanghebbende stukken bedrijventerrein gekocht in de gemeente B. Belanghebbende wenst de met de levering in 2006 en 2007 behaalde winsten toe te voegen aan een herinvesteringsreserve dan wel deze op grond van de ruilarresten in mindering te brengen op de kostprijs van het perceel te B. Volgens belanghebbende namen de percelen te A en te B in haar vermogen namelijk dezelfde positie in: beide of bedrijfsmiddel of voorraad. Evenals de rechtbank, deelt het hof de visie van belanghebbende echter niet. Het hof zet uiteen dat het perceel te A voorraad vormde en het perceel te B een bedrijfsmiddel. Uitstel van winstneming is derhalve niet toegestaan, aldus het hof.

NTFR 2015/769 - Belanghebbende maakt bestaan vordering op afnemer niet aannemelijk

ECLI:NL:HR:2015:373, datum uitspraak 20-02-2015, publicatiedatum 20-02-2015
Aflevering 9, gepubliceerd op 26-02-2015
Belanghebbende stelt dat de aanslag VPB 2009 moet worden verminderd in verband met de afwaardering van een vordering op een in 2010 failliet verklaarde afnemer. Hof Den Bosch (NTFR 2014/1199) oordeelde, in navolging van de rechtbank, dat belanghebbende het bestaan van een vordering ultimo 2009 op die afnemer niet aannemelijk heeft gemaakt zodat een afwaardering niet aan de orde is.

NTFR 2015/770 - Werkelijke leiding van passieve beleggingsvennootschap is niet verplaatst naar de Nederlandse Antillen

ECLI:NL:HR:2015:379, datum uitspraak 20-02-2015, publicatiedatum 20-02-2015
Aflevering 9, gepubliceerd op 26-02-2015
Belanghebbende is een naar Nederlands recht opgerichte passieve beleggingsvennootschap. Zij stelt dat haar feitelijke leiding per 7 december 2001 is verplaatst naar Curaçao. Aldaar is belanghebbende als inwoner van de Nederlandse Antillen aangemerkt en wordt zij belast naar het zogenoemde offshoretarief. Met de inspecteur oordeelde Hof Arnhem-Leeuwarden (NTFR 2014/2014) dat de feitelijke leiding van belanghebbende in Nederland is gebleven. Het hof stelde voorop dat sprake is van een dubbele vestigingsplaats. Het was aan belanghebbende om aannemelijk te maken dat de plaats van haar werkelijke leiding op de Nederlandse Antillen is gevestigd. Daarin is zij niet geslaagd volgens het hof. De kernbeslissingen met betrekking tot het beleggingsbeleid en het beheer van de activa en passiva werden namelijk niet op de Antillen genomen maar in Nederland.

NTFR 2015/772 - Jegens onzelfstandig samenwerkingsverband van ROC’s kunnen geen prestaties worden verricht

ECLI:NL:PHR:2015:16, datum uitspraak 07-01-2015, publicatiedatum 30-01-2015
Aflevering 9, gepubliceerd op 26-02-2015 met annotatie van mr. C.C. van den Berg
Belanghebbende en een andere ROC (X) verzorgen met ingang van het cursusjaar 2008/2009 het voortgezet algemeen volwassenenonderwijs (hierna: vavo-onderwijs). De afspraken die ten grondslag liggen aan de samenwerking zijn vastgelegd in een samenwerkingsovereenkomst uit juni 2010. Het vavo-onderwijs wordt verricht onder de gemeenschappelijke naam ‘A’ en onder gemeenschappelijke verantwoordelijkheid van beide onderwijsinstellingen. A kwalificeert niet als een onderwijsinstelling in de zin van de Wet educatie en beroepsonderwijs. Om die reden dienen alle deelnemers aan het vavo-onderwijs bij één van beide onderwijsinstellingen te worden ingeschreven. In de samenwerkingsovereenkomst is afgesproken dat alle deelnemers zich bij belanghebbende inschrijven. Alle opbrengsten en kosten ter zake van het vavo-onderwijs verantwoordt belanghebbende op een aparte kostenplaats in haar administratie. Het positieve dan wel negatieve saldo wordt tussen belanghebbende en X verdeeld in de verhouding 60/40. De inspecteur heeft zich op het standpunt gesteld dat A kwalificeert als een afzonderlijke entiteit. Ter zake van de (belaste) prestaties die belanghebbende naar de mening van de inspecteur aan A heeft verricht, zijn aan belanghebbende naheffingsaanslagen opgelegd. De naheffingsaanslagen zien op ondersteunende diensten. Naast deze diensten stelt belanghebbende ook docenten en lesruimten ter beschikking voor het vavo-onderwijs. Deze terbeschikkingstelling is naar de mening van de inspecteur vrijgesteld.

NTFR 2015/773 - 6%-tarief voor digitale kranten?

Aflevering 9, gepubliceerd op 26-02-2015 geschreven door mr. P.F. Zijlstra
De staatssecretaris van Financiën ontraadt het in stemming brengen van de motie op grond waarvan digitale kranten onder het 6%-tarief kunnen vallen. Het is volgens hem niet wenselijk om met regelgeving te komen die in strijd is met EU-recht. Hierdoor ontstaat namelijk het risico dat de Europese Commissie een inbreukprocedure start.

NTFR 2015/774 - Kamerbrief over evaluatie uitvoering inkomensafhankelijke huurverhoging

Aflevering 9, gepubliceerd op 26-02-2015
De minister voor Wonen en Rijksdienst heeft op 6 februari 2015 een brief gestuurd aan de Tweede Kamer over de uitvoering van de inkomensafhankelijke huurverhoging in 2014. In 2014 konden verhuurders voor de tweede maal gebruikmaken van de inkomensafhankelijke huurverhoging. De uitvoering van de inkomensafhankelijke huurverhoging is in 2014 beter verlopen dan in het aanvangsjaar 2013. De in 2013 opgedane ervaringen en de naar aanleiding daarvan doorgevoerde verbeteracties hebben volgens de minister geleid tot een goed eindresultaat bij de verstrekking van inkomensindicaties en het uitbrengen van de huurverhogingsvoorstellen. Gemeenten leverden WOZ-bestanden met minder ontbrekende of foutieve RSIN’s aan, waardoor de Belastingdienst voor de verhuurderheffing meer woningen aan de eigenaar kon koppelen. Verhuurders ondervonden over het algemeen minder problemen bij het verkrijgen van een account of van de opgevraagde inkomensindicaties. De Belastingdienst heeft een vernieuwde werkwijze geïmplementeerd om het woningenbestand ten behoeve van het verstrekken van inkomensindicaties zoveel mogelijk te beperken tot de woningen waarvoor inkomensindicaties aangevraagd gaan worden. Daarnaast heeft de Belastingdienst bijna twee miljoen brieven aan huurders gestuurd waarin gemeld werd dat hun verhuurder voor hun woning een inkomensindicatie had aangevraagd en verkregen. De minister verwacht dat de uitvoering in 2015, door de in 2013 en 2014 opgedane ervaring door verhuurders, gemeenten en Belastingdienst, op een nog hoger niveau zal gaan uitkomen.

NTFR 2015/775 - Recreatiewoning op Ameland staat belanghebbende niet meer dan 90 dagen ter beschikking: aanslag forensenbelasting terecht vernietigd

ECLI:NL:HR:2015:222, datum uitspraak 06-02-2015, publicatiedatum 06-02-2015
Aflevering 9, gepubliceerd op 26-02-2015 met annotatie van mr. M.P. van der Burg
Belanghebbende is eigenaar van een recreatiewoning op Ameland. Zijn hoofdverblijf is niet op Ameland. Belanghebbende verhuurt de woning voor korte periodes. Hij heeft een verhuurbemiddelingsovereenkomst (met aanvulling) gesloten met A. Belanghebbende maakt zelf ook gebruik van de woning.

NTFR 2015/776 - Ook na invoering Wabo dient vraag inzake overschrijding opbrengstlimiet te worden beoordeeld op niveau van gehele verordening

ECLI:NL:HR:2015:282, datum uitspraak 13-02-2015, publicatiedatum 13-02-2015
Aflevering 9, gepubliceerd op 26-02-2015 met annotatie van mr. M.P. van der Burg
Belanghebbende is in de legesheffing betrokken van de gemeente Dantumadiel. De heffing is gebaseerd op de Legesverordening 2011 en de Tarieventabel 2011 van die gemeente. De Tarieventabel bevat drie titels. De aanvraag van belanghebbende tot het verkrijgen van een omgevingsvergunning valt onder de tweede titel. Op die aanvraag is de per 1 oktober 2010 in werking getreden Wabo van toepassing.

NTFR 2015/778 - Ook een commercieel geëxploiteerde recreatiewoning is een woning voor de OZB

ECLI:NL:RBNNE:2015:250, datum uitspraak 20-01-2015, publicatiedatum 30-01-2015
Aflevering 9, gepubliceerd op 26-02-2015 met annotatie van mr. M.P. van der Burg
De recreatiewoning van belanghebbende is vanaf 2013 door de heffingsambtenaar aangemerkt als niet-woning in de zin van art. 220 e.v. Gemeentewet en aan belanghebbende is een aanslag onroerende-zaakbelastingen (OZB) voor het eigenaars én het gebruikersdeel opgelegd. De recreatiewoning is gelegen op een bungalowpark en de beheerder van het park verzorgd op grond van een boekingsovereenkomst de verhuur van de recreatiewoning aan derden. De heffingsambtenaar stelt zich op het standpunt dat de recreatiewoning niet door een natuurlijk persoon als woning wordt gebruikt om daar met ten minste enige bestendigheid zijn hoofdverblijf te kiezen. Weliswaar heeft het object de uiterlijke kenmerken van een woning, maar het woondoeleinde wordt door de bedrijfsmatige exploitatie geblokkeerd. De heffingsambtenaar maakt de vergelijking met een hotel of pension. De rechtbank overweegt, op grond van de wetsgeschiedenis, dat de wetgever heeft beoogd om ook recreatiewoningen onder het begrip ‘woning’ in de zin van de OZB te begrijpen. Met het begrip ‘in hoofdzaak tot woning dienen’ heeft de wetgever willen aansluiten bij de woonfunctie. Het gaat daarbij niet om het perspectief van de eigenaar, maar van de gebruiker. Gedurende het verblijf van de huurder wordt de recreatiewoning geheel gebezigd voor woondoeleinden. De omstandigheid dat sprake is van commerciële exploitatie doet hieraan niet af.

NTFR 2015/780 - Stichting die vakanties organiseert voor verstandelijke gehandicapten tegen commerciële tarieven is geen anbi

ECLI:NL:GHARL:2015:536, datum uitspraak 27-01-2015, publicatiedatum 30-01-2015
Aflevering 9, gepubliceerd op 26-02-2015 met annotatie van dr. D. Molenaar
Belanghebbende organiseert begeleide vakanties voor verstandelijk gehandicapten. Zij heeft vijf parttime personen in dienst voor ondersteunende en deels uitvoerende werkzaamheden. Verder maakt zij gebruik van meer dan 300 vrijwilligers, die de vakanties begeleiden. Het grootste deel van de vakanties zijn bestemd voor matig verstandelijk gehandicapten met twaalf deelnemers en vier tot zes begeleiders. Belanghebbende gaat ervan uit dat iedereen met een verstandelijke beperking uit zijn inkomen een reissom moet kunnen betalen. De rechtbank (NTFR 2013/2017) heeft geoordeeld dat de anbi-status per 1 januari 2008 terecht is ingetrokken. Het hof sluit zich hierbij aan. Hiervoor is bepalend dat de stichting commerciële tarieven hanteert. Het verlenen van zorg in de vorm van begeleiding is slechts van bijkomende aard, aldus het hof.

NTFR 2015/781 - Na strafrechtelijke vrijspraak bestaat onvoldoende grond voor informatieverzoek ex art. 47 AWR: informatiebeschikking vernietigd

ECLI:NL:GHARL:2014:9826, datum uitspraak 17-12-2014, publicatiedatum 09-01-2015
Aflevering 9, gepubliceerd op 26-02-2015 met annotatie van mr. D.N.N. Jansen
Belanghebbende is voor de jaren 1996 t/m 1999 door de rechtbank strafrechtelijk veroordeeld voor een voor de Nederlandse fiscus verzwegen KB-Luxrekening. De belastingkamer van Hof Amsterdam is op basis van deze veroordeling, die volgens dat hof onherroepelijk was, voor de IB 1990 en VB 1991 ervan uitgegaan dat belanghebbende rekeninghouder van een bankrekening bij de KB Lux was. In hoger beroep is het vonnis van de rechtbank door de strafkamer van het hof echter vernietigd omdat niet wettig en overtuigend bewezen was dat belanghebbende KB-Luxrekeninghouder is geweest. De inspecteur heeft voor het jaar 2009 op de voet van art. 47 AWR belanghebbende verzocht informatie te verstrekken. Belanghebbende ontkent rekeninghouder te zijn (geweest). De inspecteur heeft vervolgens de onderhavige informatiebeschikking vastgesteld. Volgens het hof is dat niet terecht. Het verzoek steunt namelijk op de uitspraak van de belastingkamer van Hof Amsterdam die vervolgens weer leunt op de strafrechtelijke veroordeling door de rechtbank. Nu belanghebbende echter in hoger beroep wegens gebrek aan bewijs is vrijgesproken en de inspecteur voor het overige onvoldoende heeft aangevoerd, moet volgens het hof worden geconcludeerd dat er geen redelijk vermoeden bestaat dat de gevraagde inlichtingen voor de belastingheffing van belanghebbende voor 2009 van belang zouden kunnen zijn. Daarom vernietigt het hof de informatiebeschikking.

NTFR 2015/782 - Matiging van de proceskostenvergoeding voor gemachtigde vanwege groot aantal vergelijkbare zaken van andere belanghebbenden

ECLI:NL:GHARL:2014:10019, datum uitspraak 30-12-2014, publicatiedatum 07-01-2015
Aflevering 9, gepubliceerd op 26-02-2015 met annotatie van mr. T.A.D. van Wordragen
Belanghebbende heeft BPM op aangifte voldaan voor de registratie van een ingevoerde auto. Het namens belanghebbende tijdig gemaakt bezwaar is gegrond verklaard, de verschuldigde BPM is verminderd en er is een vergoeding voor proceskosten toegekend. Belanghebbende stelt primair recht te hebben op vergoeding van de integrale proceskosten in bezwaar, door haar berekend op € 2.000 en subsidiair op vergoeding van de proceskosten conform de forfaitaire normen van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb). Het hof is van oordeel dat er geen reden is voor afwijking van de forfaitaire bedragen van het Bpb. Ten aanzien van de matiging van de berekende proceskostenvergoeding overweegt het hof dat de inspecteur niet is uitgegaan van samenhangende zaken in de zin van art. 3, lid 2, Bpb, maar van bijzondere omstandigheden als bedoeld in art. 2, lid 3. Uit de feiten blijkt dat sprake is geweest van een zeer groot aantal bezwaren waarbij de gemachtigde van belanghebbende is opgetreden namens verschillende belanghebbenden, waarbij de geschilpunten in die zaken veelal dezelfde waren en daarmee ook de werkzaamheden van de gemachtigde. In dat licht bezien heeft de inspecteur terecht een matiging vanwege ‘samenhangende werkzaamheden’ toegepast.

NTFR 2015/783 - Inspecteur niet gerechtigd terug te komen van uitdrukkelijke erkenning dat aanslagbiljet niet is ontvangen

ECLI:NL:GHARL:2015:397, datum uitspraak 20-01-2015, publicatiedatum 30-01-2015
Aflevering 9, gepubliceerd op 26-02-2015 met annotatie van mr. dr. N. Djebali
Aan belanghebbende is met dagtekening 20 april 2012 een aanslag IB/PVV 2009 met vergrijpboete opgelegd. Volgens de inspecteur beschikt belanghebbende over een voor de fiscus verzwegen buitenlandse bankrekening. Bij brief van 19 juni 2012 heeft belanghebbende een aanmaning van de ontvanger ontvangen met betrekking tot genoemde aanslag. Belanghebbende heeft direct bezwaar aangetekend tegen de aanslag. Daarbij heeft hij gesteld nimmer het aanslagbiljet te hebben ontvangen. De inspecteur is daarin meegegaan. Hij heeft het bezwaar ontvankelijk verklaard maar ongegrond. In beroep bij de rechtbank is de inspecteur echter teruggekomen van zijn erkenning dat belanghebbende het biljet niet heeft ontvangen. De rechtbank heeft het bezwaar alsnog niet-ontvankelijk verklaard. Het hof draait die beslissing terug. Het hof stelt voorop dat de inspecteur aannemelijk heeft gemaakt dat de aanslag rechtsgeldig is bekendgemaakt. Zonder aanvoering van nieuwe feiten is het de inspecteur volgens het hof echter niet toegestaan om terug te komen van zijn uitdrukkelijke erkenning in bezwaar dat belanghebbende het biljet niet heeft ontvangen. Gelet hierop en op het feit dat niet kan worden vastgesteld in wiens risicosfeer het niet-ontvangen ligt, geeft het hof het voordeel van de twijfel aan belanghebbende en verklaart het bezwaar ontvankelijk.

NTFR 2015/786 - Toezegging dat pand gedeeltelijk voor woondoeleinden geschikt is leidt tot lager tarief overdrachtsbelasting

ECLI:NL:RBNNE:2014:6695, datum uitspraak 23-12-2014, publicatiedatum 22-01-2015
Aflevering 9, gepubliceerd op 26-02-2015 met annotatie van mr. P.A. Caljé
Belanghebbende heeft de eigendom van een voormalig schoolgebouw verkregen. In de leveringsakte is opgenomen dat een deel van het pand als woning dient. Voor de overdrachtsbelasting heeft de notaris de koopsom gesplitst in een deel waarop het tarief van 2% van toepassing is en een deel waarvoor het hogere tarief van 6% geldt. In een e-mail aan de notaris heeft de inspecteur hiermee ingestemd, mits de bestemming tot wonen is goedgekeurd. Over de verdeling van woon- en niet-woongedeelte heeft hij een voorbehoud gemaakt in die zin dat een rijkstaxateur bij latere taxatie een andere verdeling zou kunnen voorstaan. Bij het opleggen van de naheffingsaanslag in de overdrachtsbelasting stelt de inspecteur zich op het standpunt dat het gehele pand naar zijn aard in zijn geheel niet bestemd is voor bewoning. De rechtbank is van oordeel dat de e-mail moet worden opgevat als een toezegging, waarin de inspecteur weloverwogen en bewust het standpunt heeft ingenomen dat een gedeelte van het pand als woning kan worden aangemerkt. Aan de voorwaarde van bestemmingswijziging is voldaan. De toezegging is niet zozeer in strijd met een juiste wetstoepassing dat belanghebbende in redelijkheid niet op nakoming mocht rekenen. Evenmin is de toezegging onverwijld ingetrokken. Het beroep op het vertrouwensbeginsel slaagt.

NTFR 2015/787 - Informatiebeschikking voor coffeeshop wegens niet voldoen aan administratieplicht geldt ook voor omzetbelasting

ECLI:NL:RBNNE:2014:6053, datum uitspraak 02-12-2014, publicatiedatum 18-12-2014
Aflevering 9, gepubliceerd op 26-02-2015 met annotatie van mr. J.M. Sitsen
Belanghebbende exploiteert een coffeeshop. De inspecteur geeft een informatiebeschikking wegens het niet voldoen aan de administratieplicht. Volgens de rechtbank is die informatiebeschikking terecht gegeven. Belanghebbende beschikt namelijk niet over een inkoop- en voorraadadministratie en een reconstructie is niet mogelijk zonder de hulp van belanghebbende zelf. De informatiebeschikking geldt ook voor de omzetbelasting. Het argument van belanghebbende dat de beschikking alleen ziet op de administratie van de softdrugs en dat de levering daarvan buiten de werkingsfeer van de omzetbelasting valt, doet hieraan niet af. Alhoewel de verkoop van softdrugs niet als een economische activiteit voor de omzetbelasting wordt gezien, heeft die activiteit (85% van de totale omzet) namelijk wel grote invloed op de hoogte van het recht op vooraftrek. Het beroep op het evenredigheidsbeginsel bij de beoordeling van de informatiebeschikking faalt.

NTFR 2015/788 - Strijd met vereiste van een goede organistatie bij onnodig lange bezwaarprocedure

Aflevering 9, gepubliceerd op 26-02-2015
Belanghebbende diende op 4 juli 2012 bij de Belastingdienst/Toeslagen een bezwaarschrift in tegen de afwijzing van zijn verzoek om een persoonlijke betalingsregeling gebaseerd op zijn betalingscapaciteit. Ondanks dat de rechter op 30 oktober 2013 Toeslagen opdroeg om alsnog binnen twee weken een beslissing te nemen op straffe van het verbeuren van een dwangsom van maximaal € 15.000, gebeurde er niets. Pas na inschakeling van de Nationale ombudsman werd op 4 juni 2014 een beslissing genomen op het bezwaarschrift. De totale afwikkeling van het bezwaar van belanghebbende duurde daarmee 23 maanden en dat is veel te lang. De klacht van belanghebbende is gegrond wegens strijd met het vereiste van goede organisatie.

NTFR 2015/789 - Bejegening tijdens boekenonderzoek

Aflevering 9, gepubliceerd op 26-02-2015
Verzoeker, een intermediair met een administratiekantoor klaagde (onder meer) over de toonzetting van een controlemedewerker van de Belastingdienst in de contacten tijdens een boekenonderzoek. Verzoeker wijst op het dreigen met het opleggen van navorderingsaanslagen en daarbij behorende boetes, de wijze van het stellen van vragen, het onderzoek snel willen afronden en het onderzoek het liefst bij de belastingplichtige (verzoekers cliënte) willen laten plaatsvinden, hetgeen in strijd zou zijn met eerder gemaakte afspraken.

NTFR 2015/790 - Strijd met vereiste van voortvarendheid bij late toekenning zorgtoeslag

Aflevering 9, gepubliceerd op 26-02-2015
De heer J diende op 7 januari 2014 bij de Belastingdienst/Toeslagen voor de eerste keer aanvragen huur- en zorgtoeslag in. De aanvragen werden niet afgewikkeld binnen de wettelijke beslistermijn van 13 weken. Dit kwam onder meer doordat een voor de aanvraag zorgtoeslag in het systeem aangebrachte blokkade na afronding van de controle niet automatisch werd opgeheven. Ook leidde het invoeren van een verkeerde behandelcode ertoe dat de behandelaar van de aanvraag huurtoeslag niet het signaal kreeg dat er stukken ter beoordeling lagen en de aanvraag verder kon worden afgehandeld. Uiteindelijk werd de eerste beslissing verzonden op 21 juni 2014 en vond rond diezelfde tijd de eerste betaling plaats. De andere beslissingen volgden pas in juli en september. Deze periode is te lang geweest. De klacht van de heer J is gegrond wegens strijd met het vereiste van voortvarendheid.

NTFR 2015/791 - Strijd met vereiste van voortvarendheid bij late toekenning zorgtoeslag

Aflevering 9, gepubliceerd op 26-02-2015
Belanghebbende en zijn vrouw ontvingen al een aantal jaren zorgtoeslag. De hoogte van die toeslag was gebaseerd op het inkomen van belanghebbende. Zijn vrouw had geen eigen inkomen. In november 2011 overleed mevrouw. Het inkomen 2011 van belanghebbende was in mei 2012 al definitief vastgesteld. Hij had volgens de Awir uiterlijk 31 december 2012 de definitieve toekenning zorgtoeslag 2011 moeten ontvangen. Ondanks zijn herhaalde telefonische verzoeken daartoe, had hij in mei 2014 nog steeds geen definitieve toekenning. Dankzij een interventie van de Nationale ombudsman ontving hij de definitieve beschikking uiteindelijk in juli 2014.

NTFR 2015/792 - Feitelijke bestuurder is aansprakelijk voor niet betaalde loon- en omzetbelasting

ECLI:NL:RBNNE:2014:5411, datum uitspraak 30-10-2014, publicatiedatum 03-12-2014
Aflevering 9, gepubliceerd op 26-02-2015 met annotatie van mr. J. Kastelein
Belanghebbende en zijn echtgenote zijn aandeelhouder in een bv, waarin een uitzendbureau werd geëxploiteerd. De echtgenote staat ingeschreven als formeel bestuurder van de bv. De bv is in 2011 failliet verklaard. In november 2009 is aan de ontvanger telefonisch mededeling gedaan van betalingsproblemen en is verzocht de openstaande belastingaanslagen buiten invordering te stellen. Deze melding hebben beide partijen aangemerkt als melding van betalingsonmacht. Belanghebbende en zijn echtgenote worden in 2012 ieder afzonderlijk voor een bedrag van € 300.254 hoofdelijk aansprakelijk gesteld voor de niet betaalde loonbelasting, omzetbelasting, heffingsrente, boeten en kosten. De rechtbank acht aannemelijk gemaakt dat belanghebbende het beleid van de bv mede heeft bepaald als ware hij bestuurder. Belanghebbende en zijn echtgenote hebben in 2004 tot en met 2010 de bv grote bedragen laten uitlenen aan – in financiële moeilijkheden verkerende – gelieerde maatschappijen en aan henzelf als aandeelhouder zonder daarvoor zekerheden te hebben bedongen. Geen enkele redelijk denkend bestuurder zou onder dezelfde omstandigheden hetzelfde hebben gedaan. Aan belanghebbende en zijn echtgenote maakt de rechtbank een ernstig persoonlijk verwijt, dat kan worden aangemerkt als kennelijk onbehoorlijk bestuur. De aansprakelijkstellingen zijn terecht. Betalingen van derden wijzigen niet de hoogte van de aansprakelijkstellingen. Bij de invordering wordt daarmee echter wel rekening gehouden. Nu de ontvanger geen feiten en omstandigheden heeft gesteld, op grond waarvan aan belanghebbenden een zelfstandig verwijt kan worden gemaakt ter zake van de heffingsrente, boeten en kosten, vervalt wel de daarvoor gegeven aansprakelijkstellingen.

NTFR 2015/793 - Onvoldoende motivering van de directeur van de Belastingdienst in uitspraak op beroep tegen beslissing ontvanger

Aflevering 9, gepubliceerd op 26-02-2015
Verzoekster klaagt er over dat de directeur van de Belastingdienst in zijn uitspraak haar beroep heeft afgewezen zonder een oordeel te geven over haar stelling dat een invorderaar van de Belastingdienst haar een toezegging heeft gedaan inzake de afwikkeling van haar openstaande belastingschulden. De Nationale ombudsman oordeelt dat door na te laten een oordeel te geven over de stelling van verzoekster dat met de Belastingdienst een sanering en betalingsregeling was overeengekomen, dan wel dat een toezegging daartoe was gedaan, de directeur de afwijzing van verzoeksters beroep onvoldoende heeft gemotiveerd.

NTFR 2015/794 - Nieuwe Nederlandse uitvoeringsvoorschriften bij belastingverdrag met VS

Aflevering 9, gepubliceerd op 26-02-2015
De staatssecretaris van Financiën heeft de Nederlandse uitvoeringsvoorschriften voor het belastingverdrag met de VS opnieuw vastgesteld. In deze voorschriften worden de procedures beschreven voor de vrijstelling en teruggaaf van Nederlandse dividendbelasting op dividendbetalingen van Nederlandse vennootschappen aan inwoners van de VS. Het betreft een actualisatie van de regeling van 28 april 2010, nr. DGB 2010/2251M (NTFR 2010/1206). Gewijzigd is dat verzoeken om toepassing van de inhoudingsvrijstelling bij deelnemingsdividenden voortaan bij de Belastingdienst/kantoor Arnhem moeten worden ingediend. De beoordeling van deze verzoeken blijft berusten bij de bevoegde VPB-inspecteur. Tevens is de geldigheid van een afgegeven beschikking beperkt tot maximaal vier jaren. Hiermee samenhangend is bepaald dat reeds bestaande beschikkingen nog maximaal vier jaren geldig blijven. De nieuwe uitvoeringsvoorschriften vinden toepassing bij dividenden die betaald zijn of betaalbaar zijn gesteld op of na 1 maart 2015.

NTFR 2015/795 - Europese Commissie legt basis voor billijkere en transparantere belastingaanpak in de EU

Aflevering 9, gepubliceerd op 26-02-2015
De Europese Commissie is van start gegaan met haar werkzaamheden in het kader van haar ambitieuze agenda om belastingontwijking en agressieve fiscale planning te bestrijden. In een eerste oriënterend debat heeft de gezamenlijke Commissie mogelijke basismaatregelen voor een billijkere en transparantere belastingaanpak in de EU besproken. Commissievoorzitter Jean-Claude Juncker heeft van de strijd tegen belastingontduiking en -ontwijking een politieke topprioriteit van deze Commissie gemaakt, en het debat van vandaag was gewijd aan de meest prangende maatregelen die op dit gebied moeten worden genomen. Men was het erover eens dat bedrijven moeten worden belast waar de winsten van hun economische activiteiten worden gegenereerd en dat moet worden voorkomen dat zij door agressieve fiscale planning een billijke belastingheffing kunnen ontlopen. In dit verband heerste er in de Commissie een sterke consensus dat er bijzondere aandacht moet worden besteed aan de verbetering van de fiscale transparantie op het gebied van de vennootschapsbelasting. Daarom heeft de Commissie besloten om in maart een pakket fiscale transparantiemaatregelen te presenteren.