Aflevering 39

Gepubliceerd op 28 september 2017

NTFR 2017/2395 - Kamervragen over fonds voor gemene rekening beantwoord

Aflevering 39, gepubliceerd op 28-09-2017
De staatssecretaris van Financiën heeft drie sets Tweede Kamervragen beantwoord over het gebruik van het fonds voor gemene rekening. De vragenstellers vragen of het fonds voor gemene rekening gebruikt wordt door vermogenden die de vermogensrendementsheffing willen ontgaan. Ook het mogelijk ontgaan van het (toekomstige) register voor ultimate beneficial owner (UBO) komt aan de orde. In de beantwoording legt de staatssecretaris uit hoe het fonds voor gemene rekening fiscaal wordt behandeld en meldt hij dat de Belastingdienst in 2017 tot nu toe een toename in het aantal aanmeldingen bemerkt. Daarbij voldoet overigens ruim 25% niet aan de voorwaarden die voor een open fonds voor gemene rekening gelden. De staatssecretaris ziet geen aanleiding, mede gezien de demissionaire status van het kabinet, om wettelijke maatregelen te treffen. Wel blijft de Belastingdienst de ontwikkelingen volgen.

NTFR 2017/2400 - Bij gemotiveerd beroep op begunstigend niet gepubliceerd beleid is inspecteur bewijsrechtelijk aan zet

ECLI:NL:HR:2017:2434, datum uitspraak 22-09-2017, publicatiedatum 22-09-2017
Aflevering 39, gepubliceerd op 28-09-2017 met annotatie van mr. P.T. van Arnhem
Belanghebbende heeft de afdrachtvermindering onderwijs toegepast. Volgens de inspecteur ten onrechte. Daarom heeft hij nageheven. Belanghebbende heeft zich beroepen op het gelijkheidsbeginsel. Uit vijf geanonimiseerde rapporten van controles bij andere belastingplichtigen volgt volgens belanghebbende dat de inspecteur een niet gepubliceerd begunstigend beleid voert. Hof Den Haag (22 juni 2016, nrs. 15/00851 t/m 15/00853, NTFR 2016/1919) heeft dat beroep verworpen. In cassatie houdt die beslissing echter geen stand. Indien het inhoudingsplichtigen betreft die met belanghebbende vergelijkbaar zijn, ligt het namelijk op de weg van de inspecteur die dit beroep op niet gepubliceerd begunstigend beleid wenst te bestrijden, om de ongelijke behandeling te verklaren en daarbij aannemelijk te maken dat die niet voortvloeit uit door hem gevoerd of op een hoger niveau gecoördineerd begunstigend beleid. Het hof heeft dit miskend, dan wel heeft zijn oordeel onvoldoende gemotiveerd. Voorts heeft het hof de stelling van belanghebbende dat niet alle op de zaak betrekking hebbende stukken zijn overgelegd (‘diverse aantekeningen, een e-mail alsmede een bij de e-mail gevoegde bijlage’) niet juist behandeld.

NTFR 2017/2401 - Inspecteur is niet bevoegd te toetsen of door onderwijsinstelling verzorgde in Centraal register beroepsonderwijs opgenomen beroepsopleiding voldoet aan de onderwijswetgeving

ECLI:NL:HR:2017:2436, datum uitspraak 22-09-2017, publicatiedatum 22-09-2017
Aflevering 39, gepubliceerd op 28-09-2017 met annotatie van mr. P.T. van Arnhem
Belanghebbende heeft de afdrachtvermindering onderwijs toegepast voor werknemers die de beroepspraktijkvorming hebben gevolgd die deel uitmaakt van de deelkwalificatie Ondersteunende vorming houtberoepen. Deze deelkwalificatie is onderdeel van een geheel van kwalificaties dat is opgenomen in het Centraal register beroepsonderwijs. Aan de werknemers zijn certificaten voor de deelkwalificatie verstrekt. Volgens de inspecteur is de afdrachtvermindering ten onrechte toegepast. Hof Den Haag (6 juli 2016, nrs. 15/00973 en 15/00974, NTFR 2016/2143) was het daarmee eens. Volgens het hof is de inspecteur bevoegd om te beoordelen of de door de werknemers gevolgde opleidingen voldoen aan de vereisten van de onderwijswetgeving. Volgens de Hoge Raad is dat niet juist. De Hoge Raad zet uiteen dat, gelet op de onderwijswetgeving, de vermelding als zodanig in het Centraal register beroepsonderwijs voor de toepassing van de afdrachtvermindering volstaat om te kunnen aannemen dat de beroepspraktijkvorming deel uitmaakt van de beroepsbegeleidende leerweg van een beroepsopleiding. Het ligt dan ook niet op de weg van de inspecteur of van de belastingrechter om in het kader van de toepassing van de afdrachtvermindering te beoordelen of een in dat register opgenomen opleiding voldoet aan de eisen van de onderwijswetgeving. Wel kan worden beoordeeld of een werknemer de beroepspraktijkvorming daadwerkelijk heeft gevolgd. De bewijslast daarvoor rust op de inhoudingsplichtige, maar een diploma volstaat voor dat bewijs, tenzij de inspecteur het tegendeel bewijst. Ook kan worden beoordeeld of de beroepspraktijkvorming die een werknemer heeft gevolgd, behoort tot de in het Centraal register beroepsonderwijs vermelde beroepsopleidingen.

NTFR 2017/2403 - Geen step-up bij remigratie uit België

ECLI:NL:HR:2017:2423, datum uitspraak 22-09-2017, publicatiedatum 22-09-2017
Aflevering 39, gepubliceerd op 28-09-2017 met annotatie van mr. drs. E.J.H. Vermeulen
Belanghebbende is eind 1991 geëmigreerd naar België. Eind 1994 heeft belanghebbende voor € 9.075 een aanmerkelijk belang verkregen in een in Nederland gevestigde bv. In 2003 is belanghebbende geremigreerd naar Nederland. De waarde van de aandelen bedroeg op dat moment € 611.640. Over de waardeaangroei vanaf het moment van verkrijging tot het moment van remigratie is in België geen belasting geheven. De inspecteur heeft bij beschikking de verkrijgingsprijs van het aanmerkelijk belang vastgesteld op de historische kostprijs van € 9.075. Volgens belanghebbende moet de verkrijgingsprijs € 611.640 bedragen. Rechtbank Den Haag (17 november 2015, nr. 15/2999, NTFR 2016/1170) heeft geoordeeld dat geen verhoging van de verkrijgingsprijs (step-up) hoeft te worden verleend. Redengevend daarvoor is dat de in art. 4.25, lid 2 en 3, Wet IB 2001 genoemde uitzonderingssituaties beide aan de orde zijn. Belanghebbende is namelijk voordien opgehouden in Nederland te wonen (lid 2) en het betreft aandelen in een in Nederland gevestigde vennootschap (lid 3). Een step-up wordt ook niet verleend op basis van art. 16, lid 3, Uitv.besl. IB 2001, omdat belanghebbende in de periode dat hij in België woonde buitenlands belastingplichtig was ter zake van de aandelen. Dat Nederland in die periode vanwege het belastingverdrag met België geen belasting had kunnen heffen als belanghebbende de aandelen had vervreemd, is niet relevant.

NTFR 2017/2406 - Wetsvoorstel inhoudingsplicht houdstercoöperatie en uitbreiding inhoudingsvrijstelling

Aflevering 39, gepubliceerd op 28-09-2017
De aanmerkelijkbelangregeling in de buitenlandse belastingplicht voor de vennootschapsbelasting wordt gewijzigd. Deze zal vanaf 1 januari 2018 alleen nog van toepassing zijn indien vermijding van inkomstenbelasting een hoofddoel of een van de hoofddoelen van de structuur of de transactie is. Vermijding van dividendbelasting is niet langer een reden om een belastingplichtig aanmerkelijk belang te constateren. Evenals onder de huidige wetgeving is naast het ontgaansmotief (de subjectieve toets) ook vereist dat er sprake is van een kunstmatige constructie (de objectieve toets) die niet is opgezet op grond van geldige zakelijke redenen die de economische realiteit weerspiegelen. In art. 17, lid 5, Wet VPB 1969 wordt een delegatiebepaling opgenomen zodat bij ministeriële regeling regels gesteld worden om te bepalen wat onder dergelijke geldige zakelijke redenen kan worden verstaan. Pas indien aan beide toetsen is voldaan, is er sprake van een belast aanmerkelijk belang. Verder vervalt de huidige regeling in art. 17, lid 5, Wet VPB 1969. Daarin is bepaald dat in situaties waarin slechts sprake is van een ontgaansmotief ten aanzien van de dividendbelasting effectief een tarief van 15% verschuldigd wordt over de opbrengst volgens de Wet DB 1965. Dit hangt samen met het vervallen van de relevantie van een ontgaansmotief voor de dividendbelasting onder de voorgestelde regeling. Ten slotte wordt in art. 25 Wet VPB 1969 de huidige uitsluiting van verrekening van dividendbelasting op uitdelingen door coöperaties geschrapt.

NTFR 2017/2407 - Bescheid kan als factuur worden aangemerkt; voorbelasting terecht in aftrek gebracht (art. 81 Wet RO)

ECLI:NL:HR:2017:2441, datum uitspraak 22-09-2017, publicatiedatum 22-09-2017
Aflevering 39, gepubliceerd op 28-09-2017
Belanghebbende heeft in oktober 2008 met F overeenstemming bereikt over de bouw van een nieuw bedrijfspand. Met dagtekening 20 oktober 2008 heeft F aan belanghebbende een bescheid uitgereikt waarop een aanneemsom en OB is vermeld. Op 12 november 2008 is de aannemingsovereenkomst schriftelijk vastgelegd. Belanghebbende heeft in 2008 geen betalingen verricht voor het bedrijfspand. F heeft de op het bescheid vermelde OB niet in 2008 voldaan. Belanghebbende heeft in het vierde kwartaal van 2008 de op het bescheid vermelde OB in aftrek gebracht. De oplevering van het bedrijfspand heeft plaatsgevonden in mei 2009. De op de door belanghebbende ontvangen termijnnota’s vermelde OB zijn door belanghebbende niet in aftrek gebracht. Volgens de inspecteur heeft belanghebbende de op het bescheid vermelde OB ten onrechte in het vierde kwartaal van 2008 in aftrek gebracht. Daarom heeft hij nageheven. De Hoge Raad (24 april 2015, nr. 13/03775, NTFR 2015/1486) heeft in deze procedure eerder geoordeeld dat een factuur ook kan worden uitgereikt voordat de overeengekomen prestatie is verricht. De Hoge Raad heeft de zaak verwezen naar Hof Den Bosch om te onderzoeken of het bescheid als een factuur in de zin van art. 15, lid 1, onderdeel a, in verbinding met art. 13, lid 1, onderdeel a, Wet OB 1968 kan worden aangemerkt. Hof Den Bosch (9 december 2016, nr. 15/00840, NTFR 2017/334) heeft geoordeeld dat het bescheid inderdaad kan worden beschouwd als een factuur in de zin van de Wet OB 1968, gegeven het feit dat op het bescheid de term ‘Factuur’ is vermeld, alsmede ‘Factuurnummer: 607’ en dat aan (vrijwel) alle voorwaarden is voldaan die in art. 35a, lid 1, Wet OB 1968 zijn gesteld aan een factuur. De stelling van de inspecteur dat het bescheid niet meer was dan een opdrachtbevestiging, wordt door het hof verworpen.

NTFR 2017/2410 - Voor het keren van een containerschip in een aan de gemeente in eigendom toebehorende haven is terecht binnenhavengeld in rekening gebracht (art. 81 Wet RO)

ECLI:NL:HR:2017:2425, datum uitspraak 22-09-2017, publicatiedatum 22-09-2017
Aflevering 39, gepubliceerd op 28-09-2017
Belanghebbende exploiteert een containerschip. Het schip meert aan bij een terminal van een overslagbedrijf, dat zich bevindt in de gemeente Meppel. In de periode van 18 februari 2012 tot 3 maart 2012 heeft het schip vier keer de terminal aangedaan. Nadat het schip had gelost en geladen is het gekeerd en teruggevaren. Het keren heeft plaatsgevonden in een haven die eigendom is van de gemeente Meppel en nam ongeveer vijf minuten in beslag. Voor het vier keer keren is een naheffingsaanslag van € 573,10 aan leges opgelegd. Belanghebbende is het hiermee niet eens en stelt dat een keerbeweging geen belastbaar feit is in de zin van de Verordening binnenhavengeld. Hof Arnhem-Leeuwarden (19 januari 2017, nr. 15/01523, NTFR 2017/557) is belanghebbende daarin niet gevolgd. Het keren is als belastbaar feit omschreven in de verordening. Dat aan twee cumulatieve eisen zou moeten zijn voldaan, is volgens het hof in strijd met de tekst van de verordening. Anders dan belanghebbende stelt, is het gebruik van de haven als keerplek ook in overeenstemming met de bestemming van de haven. Van strijd met het gelijkheidsbeginsel is het hof niet gebleken. Evenmin van een willekeurige of onredelijke heffing. Het beroep op overschrijding van de opbrengstlimiet mist feitelijke grondslag, zodat het hof ook dat beroep afwijst.

NTFR 2017/2412 - Nader rapport inzake wetsvoorstel Wet implementatie EU-richtlijn toegang belastingautoriteiten tot antiwitwasinlichtingen

Aflevering 39, gepubliceerd op 28-09-2017 geschreven door mr. dr. E.A.M. Huiskers
Bij machtiging van de Koning (mededeling 11 juli 2017) heeft de Afdeling advisering van de Raad van State op 16 augustus 2017 advies uitgebracht aan de staatssecretaris van Financiën over wetsvoorstel Wet implementatie EU-richtlijn toegang belastingautoriteiten tot antiwitwasinlichtingen

NTFR 2017/2413 - Rekeninghouder KB-Lux maakt niet aannemelijk dat een ander de rechthebbende is (art. 81 Wet RO)

ECLI:NL:HR:2017:2453, datum uitspraak 22-09-2017, publicatiedatum 22-09-2017
Aflevering 39, gepubliceerd op 28-09-2017
Belanghebbende is rekeninghouder bij KB-Lux. Hij stelt echter dat zijn in China woonachtige schoonvader de rechthebbende tot de bankrekening is. Hof Den Bosch (12 januari 2017, nrs. 15/00643 t/m 15/00657 en 15/00659 t/m 15/00670, NTFR 2017/1095) heeft dit niet aannemelijk geacht en geoordeeld dat belanghebbende de rechthebbende tot de tegoeden is. De inspecteur heeft niet aannemelijk gemaakt dat belanghebbende reeds in 1990 en 1991 over de bankrekening beschikte. Voor het jaar 1992 is het hof van oordeel dat de inspecteur aannemelijk heeft gemaakt dat belanghebbende niet de vereiste aangifte heeft gedaan. Een bedrag van € 1.169 is volgens het hof op zichzelf beschouwd een aanzienlijk bedrag. Met hetgeen belanghebbende heeft aangevoerd heeft hij niet doen blijken dat en in hoeverre de uitspraak op bezwaar ter zake van de navorderingsaanslag IB/PVV 1992 onjuist is en voorts berust de navorderingsaanslag op een redelijke schatting. Voor de jaren 1993 tot en met 2000 blijft het verschil tussen de volgens aangifte verschuldigde belasting en de werkelijk verschuldigde belasting onder de € 1.000. Het hof heeft dit een te laag bedrag geacht om tot omkering van de bewijslast te concluderen. Op basis van de normale regels van stelplicht en bewijslast heeft de inspecteur de KB-Luxcorrecties voor de jaren 1993 tot en met 2000 aannemelijk gemaakt.

NTFR 2017/2414 - Omkering kan ook nog bij aanslag worden getoetst als informatiebeschikking onherroepelijk vaststaat (art. 81 Wet RO)

ECLI:NL:HR:2017:2440, datum uitspraak 22-09-2017, publicatiedatum 22-09-2017
Aflevering 39, gepubliceerd op 28-09-2017
Belanghebbende exploiteert een detailhandel in gsm-toestellen en aanverwante artikelen. Naar aanleiding van een boekenonderzoek is een naheffingsaanslag OB opgelegd. De inspecteur heeft belanghebbende ook een informatiebeschikking opgelegd, die inmiddels onherroepelijk is geworden. Hof Amsterdam (29 november 2016, nr. 15/00879, NTFR 2017/162) heeft geoordeeld dat ook nadat de informatiebeschikking onherroepelijk is komen vast te staan, nog in de hoofdzaak kan worden opgekomen tegen de redelijkheid van de omkering en verzwaring van de bewijslast. Het hof is van oordeel dat de administratie van belanghebbende door het ontbreken van een deugdelijke kasadministratie niet voldoet aan de eisen zoals beschreven in art. 52 AWR. Belanghebbende heeft zijn administratie verwaarloosd op een wijze die voor een administratieplichtige ondernemer onaanvaardbaar is. Van een geringe schending van de administratieplicht, zoals belanghebbende stelt, is dan ook geen sprake. De klacht dat de sanctie van de omkering en verzwaring van de bewijslast, gelet op de aard van de gebreken, disproportioneel zou zijn, wordt door het hof verworpen. De inspecteur heeft de naheffingsaanslag terecht en niet tot een onredelijk hoog bedrag opgelegd en belanghebbende heeft niet doen blijken dat de naheffingsaanslag tot een te hoog bedrag is opgelegd.

NTFR 2017/2416 - Antwoorden op Kamervragen over internationale informatie-uitwisseling

Aflevering 39, gepubliceerd op 28-09-2017
De staatssecretaris van Financiën antwoordt op Kamervragen van het lid Van der Lee (GroenLinks) dat er geen sprake is van een stagnatie wat betreft transparantie en de (internationale) uitwisseling van inlichtingen. Er is volgens hem juist sprake van grote vooruitgang. Voor wat betreft de inlichtingenuitwisseling op verzoek is het OESO Global Forum on Transparancy and Exchange of Information for Tax Purposes bezig met een tweede ronde van peer reviews. Omdat de standaarden waaraan wordt getoetst hierbij zijn aangescherpt, met name wat betreft de beschikbaarheid van informatie over uiteindelijk belanghebbenden van vennootschappen, de kwaliteit van de uitgewisselde informatie en de mogelijkheid om groepsverzoeken te doen, zijn de uitkomsten van deze peer reviews niet goed te vergelijken met de uitkomsten van de peer reviews uit de periode 2010-2015. Ook als sommige van de al onderzochte landen een lagere rating hebben behaald, is er nog steeds sprake van vooruitgang ten opzichte van de standaarden van de eerste peer review.