Aflevering 38

Gepubliceerd op 21 september 2017

NTFR 2017/2299 - Graag meer fundamenteel fiscaal rechtswetenschappelijk onderzoek

Aflevering 38, gepubliceerd op 21-09-2017 geschreven door mr. dr. J. Gooijer
Vanuit de (fiscale) beroepspraktijk klinkt nu en dan de roep om breder geschoolde fiscaal juristen. Aan het begin van het vorige academisch jaar reflecteerde ik naar aanleiding daarvan op het wetenschappelijk onderwijs in het belastingrecht.J. Gooijer, ‘Naar een academisch geschoolde fiscaal-juridische datacruncher?’, NTFR 2016/2300. Ik betoogde dat universitaire opleidingen zich niet moeten richten op het afleveren van een academisch geschoolde fiscaal-juridische datacruncher. Wat mij betreft moeten universitaire opleidingen belastingrecht studenten opleiden tot fiscaal juristen met goede intellectuele vaardigheden, met de nodige kennis van rechtsfilosofie en rechtstheorie en met diepgaande kennis van het Nederlandse rechtstelsel in het algemeen en het Nederlandse belastingrecht in het bijzonder. Afgestudeerden moeten een gefundeerd oordeel kunnen vormen over de (wenselijke) inhoud en het doel van het belastingrecht.

NTFR 2017/2301 - Miljoenennota 2018

Aflevering 38, gepubliceerd op 21-09-2017
Op Prinsjesdag 2017 heeft het kabinet de Miljoenennota 2018 bekendgemaakt. De Miljoenennota is een toelichting op de rijksbegroting. De Miljoenennota bevat samenvattingen van de belangrijkste plannen en keuzes van het kabinet. Ook is te lezen wat deze plannen kosten. Daarnaast geeft het kabinet een toelichting op de economische en financiële situatie van Nederland en de verwachte ontwikkelingen.

NTFR 2017/2306 - Advies van het Adviescollege toetsing regeldruk (ATR) naar aanleiding van het onderzoeksrapport ‘Evaluatie effecten administratieve lasten bedrijven Wet uniformering loonbegrip’

Aflevering 38, gepubliceerd op 21-09-2017
Op 18 juli 2017 heeft de staatssecretaris van Financiën de Tweede Kamer geïnformeerd over het onderzoeksrapport ‘Evaluatie effecten administratieve lasten bedrijven Wet uniformering loonbegrip’ (NTFR 2017/1847). De staatssecretaris heeft het Adviescollege toetsing regeldruk (ATR) gevraagd om advies uit te brengen over de bevindingen van de evaluatie. Het ATR heeft voldaan aan dit verzoek en adviseert:

NTFR 2017/2308 - Belastingdienst meldt dat het aangeven van de afkoop van pensioen in eigen beheer niet altijd goed gaat

Aflevering 38, gepubliceerd op 21-09-2017
Op de website van de Belastingdienst onder ‘Nieuws’ wordt gemeld dat het aangeven van de afkoop van pensioen in eigen beheer soms door de verkeerde bv’s wordt gedaan of dat te vroeg aangifte wordt gedaan. De pensioen-bv, die het pensioen in eigen beheer van de directeur-grootaandeelhouder beheert, moet aangifte loonheffingen doen voor de afkoop. Een andere bv mag dat niet doen. Dus ook niet de bv waar de directeur-grootaandeelhouder in dienst is, als dat een andere bv is dan de pensioen-bv. Heeft de verkeerde bv de afkoop aangegeven, dan dient dit gecorrigeerd te worden, conform het Handboek loonheffingen. Als de Belastingdienst zelf constateert dat de verkeerde vennootschap aangifte heeft gedaan zal de Belastingdienst dit berichten. Als het de eerste keer is dat de bv aangifte loonheffingen doet moet worden gewacht tot de Belastingdienst daarvan bericht.

NTFR 2017/2312 - Geen aftrek levensonderhoudskosten en advocaatkosten voor gescheiden vader (art. 80a Wet RO)

ECLI:NL:HR:2017:2341, datum uitspraak 15-09-2017, publicatiedatum 15-09-2017
Aflevering 38, gepubliceerd op 21-09-2017
Belanghebbende is gescheiden en heeft twee dochters, B en C, die bij zijn voormalige echtgenote (A) wonen. Toen B 18 jaar werd, is belanghebbende gestopt met het betalen van een levensonderhoudbijdrage. A en B hebben daarop aanspraak gemaakt op doorbetaling van de alimentatie. De achterstand in de levensonderhoudbijdrage voor B is door middel van loonbeslag geïncasseerd bij belanghebbende. Om zich te verweren tegen dit loonbeslag heeft belanghebbende een advocaat ingeschakeld. Belanghebbende claimt aftrek voor uitgaven voor levensonderhoud van B en aftrek van advocaatkosten. Beide posten zijn niet gehonoreerd door Hof Arnhem-Leeuwarden (31 januari 2017, nr. 15/01571, NTFR 2017/669). De omstandigheid dat B in 2011 studiefinanciering heeft genoten, staat namelijk in de weg aan aftrek van kosten voor levensonderhoud. De advocaatkosten kunnen evenmin in aftrek worden gebracht. Belanghebbende heeft namelijk geen uitkeringen of verstrekkingen genoten als bedoeld in afd. 3.5 Wet IB 2001 noch heeft hij daarop aanspraak gemaakt, zodat van daarop drukkende kosten geen sprake is. Voorts kunnen proceskosten die zijn gemaakt ter beëindiging of vermindering van een alimentatieverplichting geen aftrekbare kosten of persoonsgebonden aftrek vormen.

NTFR 2017/2313 - Terechte vrijval HIR ondanks stelling belanghebbende dat vervangingsvoornemen steeds heeft ontbroken (art. 81 Wet RO)

ECLI:NL:HR:2017:2359, datum uitspraak 15-09-2017, publicatiedatum 15-09-2017
Aflevering 38, gepubliceerd op 21-09-2017
In 2008 verkoopt belanghebbende haar onroerende zaak en haar onderneming. Belanghebbende vormt voor de boekwinst een herinvesteringsreserve (HIR). In de aangifte VPB 2011 neemt belanghebbende geen HIR op. Ook is er geen winst met betrekking tot een vrijval van de HIR aangegeven. Bij het opleggen van de aanslag VPB 2011 past de inspecteur vrijval van de HIR toe. Met Rechtbank Noord-Holland is Hof Amsterdam (3 januari 2017, nr. 15/00788, NTFR 2017/475) van oordeel dat belanghebbende niet aannemelijk maakt dat het vormen van de HIR eind 2008 op een fout berustte, en dat nooit een vervangingsvoornemen heeft bestaan. Het vereiste dat een herinvesteringsvoornemen aanwezig moet zijn, acht het hof een elementaire, en bepaald niet ingewikkeld of moeilijk te begrijpen, voorwaarde voor het vormen van een HIR. Verondersteld mag worden dat belanghebbende bij het vormen van de HIR (en het aanhouden daarvan) inderdaad over het noodzakelijke herinvesteringsvoornemen beschikte. De inspecteur heeft dus terecht de HIR in 2011 laten vrijvallen. Zelfs indien, zoals belanghebbende stelt, de HIR ten onrechte zou zijn gevormd (en aangehouden), kan haar dit niet baten. Een ten onrechte gevormde HIR vormt een fout die op grond van de foutenleer hersteld kan worden. Belanghebbende heeft pas in de beroepsfase de stelling ingenomen dat een vervangingsvoornemen steeds heeft ontbroken. De inspecteur kon deze (beweerde) fout redelijkerwijs niet eerder ontdekken. De aanslagen over de voorgaande jaren stonden toen onherroepelijk vast. De inspecteur heeft daarom de (beweerde) fout op de juiste wijze en in het juiste jaar hersteld.

NTFR 2017/2321 - Aanpak btw-carrouselfraude met telecommunicatiediensten

Aflevering 38, gepubliceerd op 21-09-2017 geschreven door mr. A.J. Blank
In antwoord op Kamervragen over de aanpak van btw-carrouselfraude met telecommunicatiediensten legt de staatssecretaris van Financiën uit dat het middel van een verleggingsregeling alleen wordt gehanteerd indien fraude niet op een andere wijze kan worden bestreden. Het betreft met name telecommunicatiediensten die buiten de EU worden ingekocht en uiteindelijk via diverse ondernemersschakels weer worden doorverkocht. Conventionele fraudebestrijdingsmiddelen zijn niet afdoende gebleken. Een verleggingsregeling maakt carrouselfraude onmogelijk door de systematiek van de verlegging.

NTFR 2017/2324 - Naheffingsaanslag accijns voor tabaksverkopen via internet is terecht opgelegd (art. 80a Wet RO)

ECLI:NL:HR:2017:2365, datum uitspraak 15-09-2017, publicatiedatum 15-09-2017
Aflevering 38, gepubliceerd op 21-09-2017
Belanghebbende is eigenaar van een eenmanszaak: een detailhandel en groothandel in tabaksproducten en rokersbenodigdheden. Belanghebbende koopt tabaksproducten met Belgische accijnszegels in België, vervoert deze zelf naar Nederland en levert deze aan haar (internet)klanten. De inspecteur heeft ter zake een naheffingsaanslag accijns opgelegd. Naar het oordeel van Hof Den Bosch (13 april 2017, nr. 15/00905, NTFR 2017/1718) heeft belanghebbende de feitelijke beschikkingsmacht over de accijnsgoederen gehad en had hij de wetenschap dat daarover in Nederland geen accijns was geheven. De naheffingsaanslag is terecht en tot een juist bedrag opgelegd. Het hof heeft verder overwogen dat geen rechtsregel de inspecteur gebiedt om zelfstandig een (nader) onderzoek in te stellen naar de juistheid van de bevindingen en conclusies van de FIOD. Dat deze bevindingen en conclusies in een afzonderlijke strafrechtelijke procedure onderwerp van geschil vormen, doet hieraan niet af. De inspecteur heeft noch het proportionaliteitsbeginsel, noch het gelijkheidsbeginsel, noch het verbod van willekeur geschonden. Voorts is er geen sprake van een individuele (en buitensporige) last, aldus het hof.

NTFR 2017/2325 - Cones zijn verpakking in zin van verpakkingenbelasting

ECLI:NL:HR:2017:2337, datum uitspraak 15-09-2017, publicatiedatum 15-09-2017
Aflevering 38, gepubliceerd op 21-09-2017 met annotatie van mr. B.S. Kats
Belanghebbende is producent van tapijt. Bij de productie wordt gebruikgemaakt van garenklossen. Deze bestaan uit kartonnen kokers (cones van 30 cm) met daaromheen gewikkelde garens. De producent van de garens zet de garens op de cones en levert de garenklossen vervolgens als eenheid aan belanghebbende. Als de garens in het productieproces bijna verbruikt zijn, worden de cones verwijderd en worden nieuwe garenklossen geplaatst om het productieproces voort te zetten. De verwijderde cones worden door belanghebbende verkocht. Hof Arnhem-Leeuwarden (1 september 2015, nr. 13/00897, NTFR 2015/2776) heeft geoordeeld dat de cones als verpakking in de zin van de verpakkingenbelasting kunnen worden aangemerkt. De cones vormen immers een logisch onderdeel met de verkregen verkoopeenheid (de garenklos) en door de cones wordt het product (de garens) aantrekkelijker voor de verkoop. De Hoge Raad onderschrijft dit oordeel. Dat de garens ook zonder de verpakking (de cones) kunnen worden verkocht staat niet eraan in de weg de cones aan te merken als een verkoopverpakking. Verder heeft de minister in de Uitvoeringsregeling verpakkingen aangewezen die vanwege de transportfunctie niet als belaste verpakking worden aangemerkt. De minister heeft onder meer aangewezen ‘kernen, spoelen en haspels met een lengte vanaf 50 centimeter’. Deze keuze is niet van redelijke grond ontbloot. De keuze voor de grens van 50 centimeter leidt evenmin tot willekeurige belastingheffing, aldus de Hoge Raad.

NTFR 2017/2328 - Geen bezwaar mogelijk tegen aanslag die aan ander is opgelegd

ECLI:NL:HR:2017:2348, datum uitspraak 15-09-2017, publicatiedatum 15-09-2017
Aflevering 38, gepubliceerd op 21-09-2017 met annotatie van mr. P.G.M. Jansen
Aan rijschool A vof is een naheffingsaanslag OB opgelegd. Belanghebbende heeft op eigen naam daartegen bezwaar gemaakt. Dat bezwaar is terecht niet-ontvankelijk verklaard, aldus de Hoge Raad. Belanghebbende had op grond van art. 26a, lid 1, AWR niet het recht bezwaar in te stellen tegen een belastingaanslag die niet aan hem is opgelegd. Ook op grond van art. 26a, lid 2, AWR kan belanghebbende geen bezwaar maken, aangezien geen inkomens- of vermogensbestanddelen van belanghebbende zijn begrepen in het voorwerp van de belasting waarop de naheffingsaanslag OB betrekking heeft. Dat belanghebbende als bestuurder van de vof zou kunnen worden aangesproken voor de belastingschulden van A vof, maakt dit niet anders. Als de ontvanger belanghebbende aansprakelijk zou stellen, kan hij immers de rechtmatigheid van de aanslag via bezwaar en beroep tegen de aansprakelijkstelling aan de orde stellen.

NTFR 2017/2329 - Geen beroep mogelijk tegen uitspraak die is gedaan op door een ander gemaakt bezwaar

ECLI:NL:HR:2017:2350, datum uitspraak 15-09-2017, publicatiedatum 15-09-2017
Aflevering 38, gepubliceerd op 21-09-2017 met annotatie van mr. P.G.M. Jansen
Aan rijschool A vof is een naheffingsaanslag OB opgelegd. Namens A vof is bezwaar gemaakt. De inspecteur heeft uitspraak op dit bezwaar gedaan. Belanghebbende heeft op eigen naam daartegen beroep ingesteld. Dat beroep is terecht niet-ontvankelijk verklaard, aldus de Hoge Raad. Belanghebbende had niet het recht op eigen naam beroep in te stellen tegen de uitspraak op bezwaar die is gedaan op het door A vof gemaakte bezwaar.

NTFR 2017/2330 - Belastingplicht forens kan bij convenant worden verlegd naar exploitant recreatieterrein

ECLI:NL:HR:2017:1608, datum uitspraak 11-08-2017, publicatiedatum 11-08-2017
Aflevering 38, gepubliceerd op 21-09-2017 met annotatie van mr. drs. R. Steenman
Belanghebbende is eigenaar van een vakantiewoning op het recreatieterrein van A, gelegen in de gemeente Oisterwijk. Daarover is belanghebbende forensenbelasting verschuldigd. De gemeente Oisterwijk heeft met exploitanten van recreatieterreinen convenanten gesloten waardoor belastingaanslagen in de forensenbelasting aan hen zullen worden opgelegd. Belanghebbende heeft tegen de aan A opgelegde aanslagen forensenbelasting bezwaar en beroep gemaakt. Volgens de Hoge Raad kan belanghebbende op grond van art. 26a, lid 2, AWR als beroepsgerechtigde worden aangemerkt, omdat het zijn materiële belastingschuld betreft. Verder heeft de Hoge Raad geoordeeld dat art. 64 AWR een voldoende wettelijke grondslag biedt om aanslagen forensenbelasting vast te stellen ten name van anderen dan de eigenaren van de vakantiewoningen. Art. 64 AWR stelde ten tijde van het opleggen van de aanslagen immers nog niet de eis dat het in afwijking van de belastingwet opleggen van een belastingaanslag aan een ander dan de belastingplichtige, de instemming van die belastingplichtige behoeft. Destijds was slechts vereist dat degene aan wie de belastingaanslag wordt opgelegd moet instemmen met de doelmatige werkwijze van de inspecteur.

NTFR 2017/2331 - Hof passeert bewijsaanbod belanghebbende in WOZ-procedure op ondeugdelijke gronden

ECLI:NL:HR:2017:2340, datum uitspraak 15-09-2017, publicatiedatum 15-09-2017
Aflevering 38, gepubliceerd op 21-09-2017 met annotatie van mr. V.S. Huygen van Dyck-Jagersma
In een WOZ-procedure met betrekking tot de waardevaststelling van vier objecten is belanghebbende door de rechtbank gedeeltelijk in het gelijk gesteld. In hoger beroep heeft belanghebbende ter zitting een bewijsaanbod gedaan inzake haar stelling omtrent de waardeontwikkeling van de onroerende zaken in de periode tussen waardepeildatum en verkoopdatum. Hof Den Haag (25 januari 2017, nrs. 16/00369 t/m 16/00372, NTFR 2017/381) is daarop niet ingegaan. Ten onrechte, volgens de Hoge Raad. Dat een belanghebbende voor de rechtbank reeds de gelegenheid heeft gehad bewijsstukken aan te dragen, is namelijk – anders dan waarvan het hof is uitgegaan – onvoldoende reden om hem in hoger beroep de gelegenheid tot bewijslevering te onthouden. Het hof dient een afweging te maken tussen enerzijds het belang bij het overleggen van die stukken en anderzijds het algemeen belang van een doelmatige procesgang. Een dergelijke afweging blijkt niet uit de hofuitspraak.

NTFR 2017/2339 - Anbi-status oldtimermuseum mag met terugwerkende kracht worden ingetrokken (art. 81 Wet RO)

ECLI:NL:HR:2017:2376, datum uitspraak 15-09-2017, publicatiedatum 15-09-2017
Aflevering 38, gepubliceerd op 21-09-2017
Belanghebbende, een stichting, bezit en exposeert een groot aantal oldtimers. Na een boekenonderzoek trekt de inspecteur eind 2011 de anbi-status met terugwerkende kracht in vanaf 1 januari 2008. Met het arrest van de Hoge Raad (4 maart 2016, nr. 14/05821, NTFR 2016/853) is komen vast te staan dat belanghebbende van 1 januari 2008 tot 21 november 2011, de datum van de intrekkingsbeschikking, niet aan de voorwaarden van het anbi-regime heeft voldaan. Na verwijzing is nog in geschil of de inspecteur met de intrekkingsbeschikking de anbi-status van belanghebbende met terugwerkende kracht vanaf 1 januari 2008 heeft mogen intrekken, meer in het bijzonder of de inspecteur daarbij heeft gehandeld in strijd met het vertrouwensbeginsel en/of het gelijkheidsbeginsel. Hof Amsterdam (17 november 2016, nr. 16/00116, NTFR 2017/425) heeft voorop gesteld dat aan de enkele omstandigheid dat de inspecteur belanghebbende in 2007 op grond van het daartoe ingevulde standaardaanvraagformulier als anbi heeft aangemerkt, niet het vertrouwen kan worden ontleend dat de inspecteur daarmee een weloverwogen standpunt heeft ingenomen met inachtneming van alle relevante feiten en omstandigheden. Volgens het hof is de anbi-beschikking weliswaar gebaseerd op een weloverwogen standpuntbepaling, maar een die in belangrijke mate heeft gesteund op de door belanghebbende in het standaardaanvraagformulier verstrekte en (deels) onjuist gebleken informatie, terwijl in relatie tot deze informatie de in de jaarrekening 2007 opgenomen gegevens over 2006 geen, althans onvoldoende contra-indicatie opleverden. Aan de anbi-beschikking kan derhalve niet, ook niet indien ervan wordt uitgegaan dat de inspecteur bekend was met de jaarrekening 2006 van belanghebbende, het door belanghebbende gestelde vertrouwen worden ontleend. Het hof heeft ook het beroep van belanghebbende op het gelijkheidsbeginsel verworpen, ondanks het feit dat uit een brief van de staatssecretaris blijkt dat bij 381 muziekverenigingen die per 1 januari 2010 niet meer voldeden aan de daarvoor geldende criteria, de anbi-status pas per 1 juli 2011 is ingetrokken. Belanghebbende en de muziekverenigingen zijn voor het anbi-regime geen gelijke gevallen zijn. Het hof heeft de intrekking van de anbi-status met terugwerkende kracht vanaf 1 januari 2008 toegestaan.

NTFR 2017/2344 - Informatievoorziening aan Eerste Kamer over fiscale EU-voorstellen VPB

Aflevering 38, gepubliceerd op 21-09-2017
In deze brief aan de Eerste Kamer bevestigt de staatssecretaris van Financiën de afspraken die zijn gemaakt over de informatievoorziening over fiscale EU-voorstellen. Hij streeft er altijd naar BNC-fiches van nieuwe EU-voorstellen, geannoteerde agenda’s van vergaderingen van de Ecofinraad en verslagen van deze vergaderingen in een zo vroeg mogelijk stadium naar de Eerste Kamer te sturen. Hij zal deze Kamer verder, zo nodig aanvullend op de geannoteerde agenda, informeren zodra een politiek akkoord over het CCTB- of CCCTB-voorstel aanstaande is. Ook zal hij dan in een zo vroeg mogelijk stadium over de resterende beslispunten berichten. Dit staat los van zijn inzet om de Eerste Kamer zo goed mogelijk actief te informeren over actuele ontwikkelingen met betrekking tot de C(C)CTB-voorstellen.

NTFR 2017/2345 - Goedkeuring toepassing vrijstellingsmethode voor bepaalde inkomsten uit dienstbetrekking onder belastingverdragen met Golfstaten

Aflevering 38, gepubliceerd op 21-09-2017
Dit beleidsbesluit bevat een goedkeuring voor de voorkoming van dubbele belasting onder de belastingverdragen met de Golfstaten Bahrein, Koeweit, Oman, Qatar, Saoedi-Arabië en de Verenigde Arabische Emiraten (VAE). In die verdragen is voor bepaalde door een inwoner van Nederland genoten inkomsten uit een in die staten verrichte dienstbetrekking de verrekeningsmethode als methode ter voorkoming van dubbele belasting opgenomen of is zelfs helemaal niet voorzien in de voorkoming van dubbele belasting. Omdat inkomsten uit een dienstbetrekking in de Golfstaten niet zijn onderworpen, verkrijgt de inwoner van Nederland alsdan geen vermindering van de in Nederland verschuldigde belasting. Het gevolg hiervan is dat de belastingdruk voor inwoners van Nederland, voor wat betreft de inkomsten uit werkzaamheden in een Golfstaat, hoger is dan voor lokale werknemers aldaar. Deze uitkomst is niet in overeenstemming met het Nederlandse verdragsbeleid en wijkt af van de situatie onder andere door Nederland afgesloten belastingverdragen. In dit beleidsbesluit wordt daarom goedgekeurd dat voor deze inkomsten uit dienstbetrekking waarvoor het heffingsrecht aan de Golfstaat is toegewezen, voorkoming wordt verleend volgens de vrijstellingsmethode. Bij de verdragen met Bahrein en Oman gaat het hierbij om – inkomsten uit – niet-zelfstandige arbeid, bij de verdragen met Qatar, Saoedi-Arabië en de VAE om inkomsten verkregen ter zake van een dienstbetrekking uitgeoefend aan boord van een schip of luchtvaartuig in het internationale verkeer en voor de verdragen met Bahrein, Koeweit en de VAE om salarissen, lonen en andere soortgelijke beloningen verkregen ter zake van een dienstbetrekking in verband met werkzaamheden buitengaats. De goedkeuring werkt terug tot en met 1 januari 2015.

NTFR 2017/2346 - Goedkeuring belastingverdrag met Zambia; nota n.a.v. verslag

Aflevering 38, gepubliceerd op 21-09-2017
De staatssecretaris van Financiën heeft de nota naar aanleiding van het verslag bij het wetsvoorstel tot goedkeuring van het op 15 juli 2015 tot stand gekomen belastingverdrag met Zambia naar de Tweede Kamer gezonden. In de nota wordt onder meer ingegaan op de verhouding van dit nieuwe verdrag met het huidige belastingverdrag met Zambia en met het Nederlandse verdragsbeleid, alsmede op de wijze waarop met de positie van Zambia als ontwikkelingsland rekening is gehouden. Het nieuwe verdrag kent volgens de nota meer heffingsrechten toe aan de staat waar de inkomsten worden verworven. Tevens komt in de nota de verhouding met de uitkomsten van het BEPS-project aan de orde. Nederland is in dit kader voornemens zoveel mogelijk verdragen onder het Multilateraal Instrument (MLI) te brengen; Zambia heeft het MLI echter op dit moment nog niet ondertekend. In de nota wordt verder ingegaan op de achtergrond en uitwerking van diverse verdragsbepalingen, zoals de antimisbruikbepalingen, de uitbreidingen van het vaste-inrichtingbegrip, de bepaling over winsttoerekening aan vaste inrichtingen en de bepaling voor sporters en artiesten. Het verdrag kan ertoe leiden dat de inkomsten van artiesten of sporters uit Zambia die in Nederland optreden volledig onbelast blijven. In de nota wordt voorts aangegeven dat, hoewel op basis van de betreffende verdragsbepaling op verzoek, automatisch of spontaan informatie kan worden uitgewisseld, met Zambia vooralsnog alleen uitwisseling op verzoek zal plaatsvinden. Zambia heeft zich nog niet gecommitteerd aan de CRS. Hoe ver Zambia is met het verzamelen en uitwisselen van informatie is niet bekend.