Aflevering 40

Gepubliceerd op 5 oktober 2017

NTFR 2017/2440 - De WKR en post-actieven; een gelijke behandeling met actieven alstublieft

Aflevering 40, gepubliceerd op 05-10-2017 geschreven door dr. F.M. Werger
Sinds de invoering van de werkkostenregeling is het nodige gepubliceerd over alle haken en ogen die aan deze regeling verbonden zijn. En menig lezer zal zich wellicht afvragen waarom opnieuw aandacht aan de werkkostenregeling geschonken moet worden. In de eerste plaats ging het in de publicaties in het verleden voornamelijk over de situatie van actieve werknemers en bleven de personeelsvoorzieningen voor post-actieven onderbelicht. Daarnaast is de verwachting dat het nieuwe kabinet werk gaat maken van een belastingherziening, waarin knelpunten binnen de loonheffingen meteen meegenomen kunnen worden. Daarom is de tijd rijp om enkele eigenaardige effecten van de werkkostenregeling bij post-actieven eens in het zonnetje te zetten. Met name omdat er in de praktijk nogal eens discussie bestaat over de vraag of een voordeel dat aan post-actieven toekomt al dan niet ten laste van de vrije ruimte gebracht kan worden.

NTFR 2017/2441 - Resultaten van onderzoeken naar databeveiliging Belastingdienst

Aflevering 40, gepubliceerd op 05-10-2017
De staatssecretaris van Financiën heeft de Tweede Kamer verder geïnformeerd over gegevensverbruik en databeveiliging binnen de Belastingdienst. Hij heeft de rapporten gestuurd van onderzoeken naar de afdeling Data & Analytics (D&A), het Handboek Beveiliging Belastingdienst en de Broedkamer, met de bijbehorende rapportages van de Auditdienst Rijk (ADR). Het extern forensisch onderzoek naar de aanbesteding D&A staat gepland om eind oktober te worden afgerond. Het medewerkerstevredenheidsonderzoek is eind dit jaar af. Voor het onderzoek van de Autoriteit Persoonsgegevens is nog geen opleverdatum bekend.

NTFR 2017/2444 - Afdrachtvermindering onderwijs: diploma volstaat voor bewijs dat werknemer opleiding heeft gevolgd, tenzij inspecteur tegendeel bewijst I

ECLI:NL:HR:2017:2438, datum uitspraak 22-09-2017, publicatiedatum 22-09-2017
Aflevering 40, gepubliceerd op 05-10-2017 met annotatie van mr. P.T. van Arnhem
Belanghebbende heeft de afdrachtvermindering onderwijs toegepast voor haar werknemers die de beroepspraktijkvorming hebben gevolgd die deel uitmaakt van de beroepsbegeleidende leerweg van de opleiding Chauffeur goederenvervoer. Deze opleiding is opgenomen in het Centraal register beroepsonderwijs. Aan de werknemers die het examen met een voldoende resultaat hebben afgelegd zijn diploma’s voor de opleiding Chauffeur goederenvervoer verstrekt. Volgens de inspecteur heeft belanghebbende ten onrechte de afdrachtvermindering toegepast. Hof Den Haag (12 oktober 2016, nr. 16/00130, NTFR 2017/643) oordeelde dat belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt dat de werknemers daadwerkelijk de beroepspraktijkvorming hebben gevolgd. Volgens de Hoge Raad is het hof echter van een onjuiste bewijslastverdeling uitgegaan. De bewijslast dat een werknemer, kort gezegd, de beroepspraktijkvorming van een beroepsopleiding daadwerkelijk heeft gevolgd, rust op de inhoudingsplichtige. Indien echter een certificaat of diploma is uitgereikt, volstaat dat voor het bewijs dat een werknemer (het desbetreffende deel van) de opleiding heeft gevolgd, tenzij de inspecteur het tegendeel bewijst.

NTFR 2017/2445 - Afdrachtvermindering onderwijs: diploma volstaat voor bewijs dat werknemer opleiding heeft gevolgd, tenzij inspecteur tegendeel bewijst II

ECLI:NL:HR:2017:2421, datum uitspraak 22-09-2017, publicatiedatum 22-09-2017
Aflevering 40, gepubliceerd op 05-10-2017 met annotatie van mr. P.T. van Arnhem
Belanghebbende heeft de afdrachtvermindering onderwijs toegepast voor haar werknemers die de beroepspraktijkvorming hebben gevolgd die deel uitmaakt van de beroepsbegeleidende leerweg van de opleiding Chauffeur goederenvervoer. Deze opleiding is opgenomen in het Centraal register beroepsonderwijs. Aan de werknemers die het examen met een voldoende resultaat hebben afgelegd zijn diploma’s voor de opleiding Chauffeur goederenvervoer verstrekt. Volgens de inspecteur heeft belanghebbende ten onrechte de afdrachtvermindering toegepast. Hof Den Haag (12 oktober 2016, nrs. 16/00128 en 16/00129, NTFR 2017/320) oordeelde dat belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt dat de werknemers daadwerkelijk de beroepspraktijkvorming hebben gevolgd. Volgens de Hoge Raad is het hof echter van een onjuiste bewijslastverdeling uitgegaan. De bewijslast dat een werknemer, kort gezegd, de beroepspraktijkvorming van een beroepsopleiding daadwerkelijk heeft gevolgd, rust op de inhoudingsplichtige. Indien echter een certificaat of diploma is uitgereikt, volstaat dat voor het bewijs dat een werknemer (het desbetreffende deel van) de opleiding heeft gevolgd, tenzij de inspecteur het tegendeel bewijst.

NTFR 2017/2448 - Antwoord op Kamervragen over maaltijdbezorger Deliveroo

Aflevering 40, gepubliceerd op 05-10-2017
Minister Asscher van Sociale Zaken en Werkgelegenheid reageert op vragen van Kamerlid Van Kent (SP) over het bericht dat maaltijdbezorger Deliveroo alle koeriers in loondienst gaat vervangen door (schijn)zelfstandigen. Over de specifieke casus doet de minister geen uitspraken. In zijn algemeenheid vindt de minister het een zorgelijke ontwikkeling als steeds meer werknemers worden vervangen door zelfstandigen wanneer deze zelfstandigen in een afhankelijke positie verkeren en zich gedwongen zien slechtere arbeidsomstandigheden en arbeidsvoorwaarden te accepteren. Daarnaast gaat de minister onder andere in op de vraag wanneer er sprake is van schijnzelfstandigheid en de relatie daarvan met een arbeidsongeschiktheid(verzekering), de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag en de Wet aanpak schijnconstructies (Was).

NTFR 2017/2449 - Antwoord op vragen over evaluatie Wet belastingheffing excessieve beloningsbestanddelen

Aflevering 40, gepubliceerd op 05-10-2017
Op 19 september 2017 heeft de staatssecretaris van Financiën gereageerd op de gestelde Kamervragen naar aanleiding van de op 20 september 2016 gepubliceerde evaluatie van de Wet Belastingheffing excessieve beloningsbestanddelen. In zijn algemeenheid concludeert de staatssecretaris dat de Wet Belastingheffing excessieve beloningsbestanddelen in de praktijk naar verwachting werkt, en tegelijkertijd wisselend wordt beoordeeld. Sommigen vinden de fiscale maatregelen om excessieve beloningen tegen te gaan te streng, anderen willen juist strengere regels. Om die reden is er – mede gezien de demissionaire status van dit kabinet – op dit moment geen aanleiding voor aanpassingen van deze maatregelen. Daarnaast acht de staatssecretaris op dit moment aanvullende maatregelen om excessieve beloningsbestanddelen tegen te gaan onwenselijk.

NTFR 2017/2454 - Uitsluiting van verrekening van reeds vastgesteld verlies is in strijd met art. 1 EP (bij het EVRM)

ECLI:NL:PHR:2017:567, datum uitspraak 20-06-2017, publicatiedatum 07-07-2017
Aflevering 40, gepubliceerd op 05-10-2017
Belanghebbende exploiteerde tot 15 februari 2002 een tuincentrum en hoveniersbedrijf. Op 15 februari 2002 is belanghebbende onteigend en zijn de opstallen van zijn tuincentrum gesloopt. Op 23 juli 2003 is hij failliet verklaard. Belanghebbende beschikt eind 2002 over een bij beschikking vastgesteld verlies ad € 135.524. De inspecteur heeft bij het vaststellen van de aanslag IB/PVV 2012 en bijdrage Zvw 2012 geen rekening gehouden met de tot en met 2002 geleden verliezen.

NTFR 2017/2455 - Kwaliteitsregeling in veebranche vormt een verzekering; naheffing assurantiebelasting is terecht

ECLI:NL:HR:2017:2451, datum uitspraak 29-09-2017, publicatiedatum 29-09-2017
Aflevering 40, gepubliceerd op 05-10-2017 met annotatie van mr. drs. E.P.A. Brakeboer
Belanghebbende bood tot 1 juli 2013 aan slachtbedrijven verzekeringen aan ter dekking van het risico op schade door verborgen gebreken bij slachtdieren. Vanaf 1 juli 2013 wordt een nieuwe vorm van dienstverlening aangeboden in de vorm van een Kwaliteitsregeling. Deze regeling beoogt de kwaliteit van de dieren die ter slacht worden aangeboden te verbeteren. De slachtbedrijven betalen voor alle slachtdieren een bijdrage. Indien wordt voldaan aan de Kwaliteitsregeling, kan het slachtbedrijf bij belanghebbende een compensatieverzoek indienen als het vlees ongeschikt blijkt te zijn voor menselijke consumptie. De inspecteur heeft belanghebbende ter zake van haar diensten in de heffing van de assurantiebelasting betrokken. Volgens Hof Arnhem-Leeuwarden (28 juni 2016, nr. 15/01063, NTFR 2016/2266) is dat terecht. De Hoge Raad onderschrijft dat oordeel. Voor het begrip verzekering in art. 20 Wet BRV moet worden aangesloten bij de civielrechtelijke uitleg van dit begrip. Dit betekent dat de verzekeraar een in rechte afdwingbare verbintenis moet aangaan tot het doen van uitkeringen bij het intreden van het verzekerde risico. Hoewel uit de bewoordingen van de door belanghebbende gesloten overeenkomsten niet een dergelijke verplichting kan worden afgeleid, worden deze overeenkomsten zo uitgelegd dat daaruit toch een afdwingbare verbintenis volgt.

NTFR 2017/2457 - Hofuitspraak inzake aftrek omzetbelasting in kader van doorbelasting van kosten bij overdracht pensioenvermogen niet cassatieproof

ECLI:NL:HR:2017:2461, datum uitspraak 29-09-2017, publicatiedatum 29-09-2017
Aflevering 40, gepubliceerd op 05-10-2017 met annotatie van mr. C.C. van den Berg
Belanghebbende voerde de collectieve pensioenregeling uit van het I-concern. I en zij hebben een geschil over de door I te betalen herstelpremies wegens onderdekking beëindigd met vaststellingsovereenkomsten, mede strekkende tot overdracht van de pensioenregeling naar J. I verbond zich onder meer tot vergoeding aan belanghebbende van de kosten van de waardeoverdracht tot € 10 miljoen. I heeft € 9.920.000 vergoed (€ 80.000 bleef voor rekening van belanghebbende wegens eigen werknemers) op een factuur van belanghebbende vermeerderd met omzetbelasting. Die factuur vermeldt: ‘Vergoeding van transitiekosten conform vaststellingsovereenkomst’. Belanghebbende wenst de haar in rekening gebrachte omzetbelasting op de externe kosten van de waardeoverdracht in aftrek te brengen. Hof Arnhem-Leeuwarden (28 juli 2015, nr. 14/00139, NTFR 2015/2338) heeft aftrek toegestaan, doch uitsluitend voor zover zij die kosten voor rekening van I heeft gebracht. De staatssecretaris komt hiertegen met succes in cassatie. Volgens de cassatierechter heeft het hof ten onrechte uit het arrest BNB 1989/213 en het arrest Syndicat des producteurs indépendants (HvJ 15 maart 2001, zaak C-108/00, NTFR 2001/494) afgeleid dat doorbelasting van kosten in beginsel een economische activiteit vormt die aan de heffing van omzetbelasting is onderworpen. Voor de vaststelling dat er sprake is van een belastbare prestatie is vereist dat een handeling onder bezwarende titel wordt verricht. Daarvoor is niet alleen nodig dat een betaling wordt gedaan, maar ook dat tegenover deze betaling een handelen (of een nalaten) als ondernemer kan worden bepaald. Met de vaststelling dat belanghebbende met I een rechtsbetrekking is aangegaan ingevolge welke kosten aan I zijn doorbelast en met het daarop gegronde oordeel dat daarom sprake is van een handeling onder bezwarende titel, heeft het hof dit miskend. De bewijslast dat er sprake is van een zodanig handelen of nalaten, rust op de ondernemer.

NTFR 2017/2458 - Hoge Raad stelt prejudiciële vragen over aard en plaats van dienst inzake live erotische webcamsessies van modellen op Filipijnen

ECLI:NL:HR:2017:2431, datum uitspraak 22-09-2017, publicatiedatum 22-09-2017
Aflevering 40, gepubliceerd op 05-10-2017 met annotatie van mr. C.C. van den Berg
Belanghebbende biedt live erotische webcamsessies aan, die feitelijk worden verzorgd door modellen op de Filipijnen. De webcamsessies worden door geïnteresseerden (de bezoekers) vanuit Nederland bezocht. Tijdens een webcamsessie is interactie tussen de bezoeker(s) en het model mogelijk; de bezoeker kan aan het model verzoeken doen. In geschil is of de plaats van de aan de bezoekers verleende webcamdienst in Nederland is gelegen. Hierbij speelt met name een rol dat de plaats waar de modellen live voor de webcam optreden (de Filipijnen) een andere is dan de plaats waar de bezoekers de webcamdienst verbruiken (Nederland). Hof Den Bosch (30 juli 2015, nr. 14/00530, NTFR 2015/2575) heeft geoordeeld dat de sessies moeten worden aangemerkt als een vermakelijkheidsactiviteit die plaatsvindt op de Filipijnen. De Hoge Raad heeft echter Unierechtelijke twijfels. Daarom legt hij de zaak voor aan het HvJ met de volgende vragen:

NTFR 2017/2464 - Advocaat-generaal: btw verschuldigd over parkeerbelasting

ECLI:NL:PHR:2017:873, datum uitspraak 31-08-2017, publicatiedatum 05-09-2017
Aflevering 40, gepubliceerd op 05-10-2017 met annotatie van mr. M. Soltysik
Belanghebbende, ondernemer in de zin van de btw, heeft zijn auto zakelijk geëtiketteerd. De heffingsambtenaar van de gemeente Groningen heeft aan hem een naheffingsaanslag parkeerbelasting opgelegd wegens het parkeren van zijn voertuig op de openbare weg. Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen de naheffingsaanslag en de heffingsambtenaar verzocht ter zake van de voor het parkeren in rekening gebrachte vergoeding een factuur met vermelding van btw uit te reiken.

NTFR 2017/2465 - DNB Banka: koepelvrijstelling slechts voor ZGP waarvan leden een btw-vrijgestelde activiteit van algemeen belang uitoefenen

Aflevering 40, gepubliceerd op 05-10-2017 met annotatie van mr. C.C. van den Berg
DNB Banka is een Letse kredietinstelling die financiële diensten verricht. DNB Banka is een dochteronderneming van DNB NORD A/S, gevestigd in Denemarken. DNB NORD heeft nog twee andere dochterondernemingen, namelijk de Litouwse DNB NORD Banka en de Poolse Bank DNB Polska. DNB Banka heeft met DNB NORD een overeenkomst gesloten op grond waarvan DNB NORD voortdurend en voor zover nodig diensten verricht voor DNB Banka. DNB NORD heeft facturen gestuurd aan DNB Banka. DNB Banka is van mening dat zij geen (naar haar verlegde) btw hoeft af te dragen omdat sprake is van een dienst die onder de koepelvrijstelling valt. De verwijzende rechter stelt diverse prejudiciële vragen over de koepelvrijstelling.

NTFR 2017/2466 - Cie/Duitsland: Duitsland beperkt koepelvrijstelling ten onrechte tot medische sector

Aflevering 40, gepubliceerd op 05-10-2017 met annotatie van mr. C.C. van den Berg
De Europese Commissie heeft Duitsland voor het HvJ gedaagd omdat zij van mening is dat Duitsland de koepelvrijstelling onjuist toepast. In de Duitse wet- en regelgeving is bepaald dat de koepelvrijstelling alleen van toepassing is op zelfstandige groeperingen van personen (‘ZGP’s’) die actief zijn in de medische sector. De Commissie is van mening dat de koepelvrijstelling van toepassing kan zijn op alle ZGP’s waarvan de leden btw-vrijgestelde activiteiten uitoefenen.

NTFR 2017/2467 - Aviva: koepelvrijstelling slechts voor ZGP waarvan leden een btw-vrijgestelde activiteit van algemeen belang uitoefenen

Aflevering 40, gepubliceerd op 05-10-2017 met annotatie van mr. C.C. van den Berg
Aviva maakt deel uit van de Aviva-groep, die met name verzekeringsdiensten en pensioenbescherming uitvoert in Europa. De groep overweegt in het kader van een integratieproces een aantal centra voor gemeenschappelijke diensten op te richten in diverse lidstaten. Aviva overweegt die activiteit uit te oefenen door een Europees economisch samenwerkingsverband (EESV) op te richten. In die context heeft Aviva de Poolse minister van Financiën verzocht te bevestigen dat de activiteit van het EESV vrijgesteld is van btw. Dit verzoek is afgewezen. De verwijzende rechter stelt prejudiciële vragen over de voorwaarde dat de mededinging niet verstoord mag worden.

NTFR 2017/2468 - Toridas: ICL in tweede schakel bij eigendomsoverdracht aan C vóór start vervoer

Aflevering 40, gepubliceerd op 05-10-2017 met annotatie van mr. G. van Dam
Toridas – een Litouwse vennootschap – heeft vanuit Kazachstan bevroren vis in Litouwen geïmporteerd. De goederen zijn vervolgens door Toridas verkocht aan Megalain, gevestigd in Estland. Megalain heeft zich contractueel jegens Toridas ertoe verbonden de goederen binnen dertig dagen uit Litouwen uit te voeren. Toridas heeft zich jegens Megalain ertoe verbonden de goederen in ontvangst te nemen, op te slaan en de bijbehorende kosten voor haar rekening te nemen tot het moment dat de goederen Litouwen verlaten. In de praktijk verkocht Megalain de goederen door aan afnemers uit diverse EU-lidstaten de dag zelf of de dag nadat Toridas deze aan haar had verkocht. Een deel van de goederen werd rechtstreeks vanuit Litouwen naar de betreffende EU-lidstaat vervoerd, een ander deel werd bij een Litouwse vennootschap voor rekening van Megalain gesorteerd naar grootte en met ijs bedekt voordat het vervoer startte. In geding is de toepassing van het nultarief door Toridas ter zake van de leveringen aan Megalain.

NTFR 2017/2472 - Toelichting Tabel I (6%-tarief)

Aflevering 40, gepubliceerd op 05-10-2017 geschreven door drs. M.J.M.A. Toet FB
Dit besluit is een actualisering van het besluit van 4 september 2014 (nr. BLKB 2014/123M, NTFR 2014/2672). Er zijn een aantal tekstuele wijzigingen en inhoudelijke aanwijzingen opgenomen.

NTFR 2017/2473 - Terechte naheffingsaanslag BPM voor rijden in auto met Duits kenteken (art. 81 Wet RO)

ECLI:NL:HR:2017:2508, datum uitspraak 29-09-2017, publicatiedatum 29-09-2017
Aflevering 40, gepubliceerd op 05-10-2017
Belanghebbende woont in Nederland. In juni 2013 wordt geconstateerd dat hij met een auto met Duits kenteken in Nederland van de openbare weg gebruikmaakt. Volgens drie ambtsedig opgemaakte verklaringen van ambtenaren van de Belastingdienst is belanghebbende later in het jaar nog driemaal in de auto gesignaleerd. Ten aanzien van het gebruik van de auto in juni 2013 heeft belanghebbende diverse tegenstrijdige verklaringen afgelegd. Hof Den Bosch (26 januari 2017, nr. 14/01096, NTFR 2017/1234) achtte het aannemelijk dat de auto belanghebbende feitelijk ter beschikking stond. Aan twee van de drie waarnemingen van de ambtenaren heeft het hof onvoldoende bewijs toegekend. Desondanks is het hof tot de conclusie gekomen dat de auto bestemd was om hoofdzakelijk op het Nederlandse grondgebied duurzaam te worden gebruikt of daar feitelijk duurzaam werd gebruikt. De naheffingsaanslag BPM is dan ook terecht opgelegd. Het hof achtte voorts een boete van 50% passend en geboden.

NTFR 2017/2474 - Infuuszakken zijn verpakking in zin van verpakkingenbelasting

ECLI:NL:HR:2017:2429, datum uitspraak 22-09-2017, publicatiedatum 22-09-2017
Aflevering 40, gepubliceerd op 05-10-2017 met annotatie van mr. B.S. Kats
Belanghebbende heeft infuuszakken met infuusoplossingen verkocht aan gezondheidsinstellingen. Hof Arnhem-Leeuwarden (16 februari 2016, nrs. 15/00925 t/m 15/00928, NTFR 2016/1119) heeft geoordeeld dat de infuuszakken als verpakking in de zin van de verpakkingenbelasting kunnen worden aangemerkt. Volgens het hof kan namelijk niet worden gezegd dat een infuuszak is bestemd om tezamen met de infuusvloeistof te worden gebruikt, verbruikt of verwijderd. De infuusvloeistof wordt door toediening aan de patiënt immers verbruikt, terwijl de infuuszak, die vooral een beschermings- en transportfunctie ten behoeve van de vloeistof heeft, voor die functies wordt gebruikt en vervolgens wordt verwijderd. Dit betekent dat infuuszakken niet vallen onder de ‘tenzij-bepaling’ van art. 80, onderdeel a, onder 1, Wbm. De Hoge Raad onderschrijft dit oordeel. Verder heeft de minister in de Uitvoeringsregeling verpakkingen aangewezen die vanwege de transportfunctie niet als belaste verpakking worden aangemerkt (de exotenlijst). De minister heeft onder meer injectiespuiten aangewezen. Volgens de Hoge Raad kunnen infuuszakken niet worden beschouwd als injectiespuiten. Evenmin is het gelijkheidsbeginsel geschonden door het niet opnemen van infuuszakken en het wel opnemen van injectiespuiten op de exotenlijst.

NTFR 2017/2475 - Cup en pithouder van een theelichtje zijn verpakking in zin van verpakkingenbelasting

ECLI:NL:HR:2017:2418, datum uitspraak 22-09-2017, publicatiedatum 22-09-2017
Aflevering 40, gepubliceerd op 05-10-2017 met annotatie van mr. B.S. Kats
Belanghebbende verhandelt theelichtjes. Een theelichtje bestaat uit een kaars, waarvan de lont is bevestigd aan een pithouder, en een aluminium cup. Hof Amsterdam (28 juni 2016, nrs. 15/00173 t/m 15/00177, NTFR 2016/1929) heeft geoordeeld dat de cup en pithouder geen verpakking zijn in de zin van de verpakkingenbelasting. Volgens het hof zijn de cup en pithouder bestemd om tezamen met de overige elementen van het theelicht te worden gebruikt, verbruikt of verwijderd, zodat deze vallen onder de ‘tenzij-bepaling’ van art. 80, letter a, onder 1, Wbm. De Hoge Raad vernietigt dit oordeel. Het staat immers vast dat de cup en pithouder overblijven nadat de kaars is opgebrand en dat deze vervolgens worden weggegooid. De ‘tenzij-bepaling’ mist derhalve toepassing.

NTFR 2017/2477 - Legesnota terecht vernietigd omdat bestemmingsplan niet binnen tien jaar is geactualiseerd

ECLI:NL:PHR:2017:832, datum uitspraak 16-08-2017, publicatiedatum 08-09-2017
Aflevering 40, gepubliceerd op 05-10-2017 met annotatie van mr. drs. C.M. Dijkstra
Ingevolge art. 3.1 WRO stelt de gemeenteraad voor het gehele grondgebied van de gemeente een of meer bestemmingsplannen vast. Ter bevordering van de actualiteit is voorgeschreven dat de bestemming van gronden binnen een periode van tien jaar, gerekend vanaf de datum van vaststelling van het bestemmingsplan, telkens opnieuw moet worden vastgesteld. Om die verplichting tot actualisering kracht bij te zetten is in art. 3.1, lid 4, WRO voorzien in een zogenoemde legessanctie. Indien de gemeenteraad niet vóór het verstrijken van de periode van tien jaar onderscheidenlijk opnieuw een bestemmingsplan heeft vastgesteld dan wel een verlengingsbesluit heeft genomen, vervalt de bevoegdheid tot het invorderen van rechten ter zake van na dat tijdstip door of vanwege het gemeentebestuur verstrekte diensten die verband houden met het bestemmingsplan. Het gaat in de onderhavige procedure om de uitleg en toepassing van deze legessanctie.

NTFR 2017/2486 - Kamervragen naar aanleiding van verkrijging ‘Panama Papers’ door de Belastingdienst

Aflevering 40, gepubliceerd op 05-10-2017 geschreven door mr. P.A. Caljé
De staatssecretaris van Financiën heeft de Kamervragen beantwoord die werden gesteld naar aanleiding van de berichtgeving van Reuters (4 juli 2017) dat de Duitse opsporingsautoriteiten de Panama Papers hebben gekocht (brief van 28 augustus 2017, nr. 2017-0000171025). Op vragen van Kamerleden Van Raan (PvdD) en Van der Lee (GroenLinks) antwoordt de staatssecretaris dat inmiddels met de Duitse autoriteiten overleg heeft plaatsgevonden omtrent de verstrekking van voor Nederland relevante informatie uit de Panama Papers. De Duitse autoriteiten hebben reeds de bereidheid uitgesproken die informatie met de bevoegde Nederlandse autoriteiten te delen en thans wordt onderzocht of en op welke wijze en onder welke voorwaarden deze informatie kan worden verstrekt aan Nederland. Vragen omtrent de latere openbaarmaking van de gegevens zelf door de Nederlandse of Duitse autoriteiten kan de staatssecretaris niet beantwoorden, omdat dat voor Nederland (mede) afhangt van de afspraken die worden gemaakt over de verstrekking van de gegevens aan Nederland.

NTFR 2017/2487 - Voor heffing leges zijn beschermde stadsgezichten niet gelijk aan monumentenpanden (art. 81 Wet RO)

ECLI:NL:HR:2017:2516, datum uitspraak 29-09-2017, publicatiedatum 29-09-2017
Aflevering 40, gepubliceerd op 05-10-2017
Belanghebbende heeft een bouw- en sloopvergunning aangevraagd voor twee onroerende zaken. De onroerende zaken zijn aangewezen als een beschermd stadsgezicht. Voor het in behandeling nemen van de omgevingsvergunning zijn leges in rekening gebracht ad € 31.375,96. Bij de rechtbank heeft belanghebbende zich onder meer beroepen op het gelijkheidsbeginsel en het evenredigheidsbeginsel. Belanghebbende stelde namelijk dat wanneer de onroerende zaken de monumentenstatus hadden, een verlaagd tarief van toepassing zou zijn geweest en de leges beperkt zouden zijn geweest tot € 1.950,29. Rechtbank Zeeland-West-Brabant (18 augustus 2016, nr. 16/648, NTFR 2017/354) oordeelde dat de heffingsambtenaar niet heeft kunnen verklaren waarom voor beschermde dorps- en stadsgezichten geen verlaagd tarief geldt. De rechtbank oordeelde tevens dat de keuze van de gemeentelijke wetgever niet consistent overkomt, maar er is geen regel die ertoe verplicht consistente wetgeving te maken. Vervolgens heeft de rechtbank beslist dat beschermde dorps- en stadsgezichten feitelijk en rechtens geen gelijke gevallen zijn in vergelijking met monumentenpanden. Deze laatste groep heeft immers een beschermde status uit hoofde van hun verband met het Nederlands cultureel erfgoed. Omdat de hoorplicht is geschonden, is het beroep gegrond. verklaard. Met toepassing van art. 8:72, lid 3, Awb zijn de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand gelaten.

NTFR 2017/2490 - Stilzwijgende goedkeuring Protocol tot wijziging belastingverdrag met Ghana

Aflevering 40, gepubliceerd op 05-10-2017
Het op 10 maart 2017 tot stand gekomen Protocol tot wijziging van het belastingverdrag met Ghana is, met toelichtende nota, ter stilzwijgende goedkeuring aan de Eerste en Tweede Kamer voorgelegd. Met dit Protocol wordt een antimisbruikbepaling in het verdrag opgenomen in de vorm van een zogenoemde principal purpose test. Voordat een staat de verdragsvoordelen op grond van deze bepaling wil ontzeggen, raadpleegt deze eerst de andere staat (verplichte voorafgaande consultatie). Daarnaast is van de gelegenheid gebruikgemaakt om enkele bepalingen te moderniseren. Zo worden de artikelen inzake de uitwisseling van inlichtingen en bijstand bij invordering (grotendeels) in overeenstemming gebracht met het OESO-Modelverdrag. Deze bepalingen zullen ook van toepassing worden op de Nederlandse inkomensafhankelijke regelingen (toeslagen). Tegelijk met het wijzigingsprotocol is verder een overeenkomst tussen de bevoegde autoriteiten gesloten waarmee de vrijgestelde beleggingsinstelling, als een bijzonder belastingregime, wordt uitgesloten van de verdragsvoordelen.

NTFR 2017/2491 - Stilzwijgende goedkeuring Protocol tot wijziging belastingverdrag met Oezbekistan

Aflevering 40, gepubliceerd op 05-10-2017
Het op 6 februari 2017 tot stand gekomen Protocol tot wijziging van het belastingverdrag met Oezbekistan is ter stilzwijgende goedkeuring aan de Eerste en Tweede Kamer voorgelegd. Met dit Protocol wordt een algemene antimisbruikbepaling in het verdrag opgenomen in de vorm van een zogenoemde principal purpose test. Voordat een staat de verdragsvoordelen op grond van deze bepaling wil ontzeggen, raadpleegt deze eerst de andere staat (verplichte voorafgaande consultatie). Daarnaast is van de gelegenheid gebruikgemaakt om enkele bepalingen te moderniseren. Dit betreft onder meer de opsomming van de belastingen waarop het verdrag van toepassing is en de uitwerking van het begrip ‘onderworpenheid’ in het inwonerartikel. In samenhang hiermee wordt de vrijgestelde beleggingsinstelling expliciet van de verdragsvoordelen uitgesloten. Verder worden de bepalingen inzake uitwisseling van inlichtingen en bijstand bij invordering in overeenstemming gebracht met het OESO-Modelverdrag. Deze bepalingen zullen ook van toepassing worden op de Nederlandse inkomensafhankelijke regelingen (toeslagen).