NTFR 2018/1662 - Afwaardering van voorwaardelijke nabetalingsrechten uit een verkooptransactie uit 1999 valt onder de 'oude' landbouwvrijstelling (art. 81.1 Wet RO)
ECLI:NL:HR:2018:1190, datum uitspraak 13-07-2018, publicatiedatum 13-07-2018
Aflevering 29, gepubliceerd op 19-07-2018 Belanghebbende exploiteert een melkveehouderij. In 1999 heeft belanghebbende landbouwgrond verkocht aan een projectontwikkelaar voor bijna € 2,5 miljoen en daarbij is afgesproken dat een bedrag van ruim € 1,6 miljoen schuldig wordt gebleven en wordt omgezet in een geldlening aan de koper. Belanghebbende mag de verkochte grond nog minimaal 73 maanden en maximaal tien jaar na de levering blijven gebruiken. In 2002 wordt een aanvullende koopovereenkomst gesloten omdat de koper dreigde niet te zullen afnemen. In de aanvullende overeenkomst wordt de koopsom verhoogd als gevolg van een kadastrale uitmeting van de percelen. De uitmeting was reeds overeengekomen in de overeenkomst uit 1999. Uiteindelijk blijft de verwachte wijziging van de bestemming van de grond uit en wil de koper haar verplichtingen jegens belanghebbende afkopen voor een bedrag van € 575.000. In de aangifte IB/PVV 2009 heeft belanghebbende een afwaardering van de vordering opgenomen. In geschil is of de vordering in het onderhavige jaar ten laste van de belastbare winst uit onderneming kan worden afgewaardeerd tot € 575.000. Hof Arnhem-Leeuwarden (8 november 2016, nr. 15/00997, NTFR 2016/3052) heeft overwogen dat de bij de verkoop van de grond behaalde boekwinst fiscaal in 1999 kon worden genomen voor de dan te schatten waarde van de vordering. Daarop kon de ‘oude’ landbouwvrijstelling worden toegepast. De overeenkomst uit 2002 vult de overeenkomst uit 1999 aan en samen vormen zij een onverbrekelijk geheel. De uiteindelijke tegenprestatie, die samenhing met de bestemmingswijziging van de grond, is volgens het hof onlosmakelijk verbonden met de aflossing van de vordering, ofwel de geldleningovereenkomst zoals die in 1999 is gesloten. Gelet op de onderlinge samenhang is het hof van oordeel dat de vordering, waarin de met de verkooptransactie behaalde boekwinst is belichaamd, en waarvan de waarde in het economische verkeer, blijkens onder meer de onderhandelingen met de koper, afhankelijk is van de waardeontwikkeling van de verkochte percelen, in wezen voorwaardelijke nabetalingsrechten zijn uit hoofde van de verkooptransactie uit 1999. Een redelijke wetstoepassing brengt volgens het hof mee dat de tot 27 juni 2000 in art. 8, lid 1, onderdeel b, Wet IB 1964 neergelegde voorwaarden van toepassing zijn op de afwaardering van de vordering. Dat betekent dat deze niet in mindering op de winst dient te worden gebracht.