Aflevering 48

Gepubliceerd op 28 november 2019

NTFR 2019/2913 - De paradox van box 3.3

Aflevering 48, gepubliceerd op 28-11-2019 geschreven door prof. dr. J.P. Boer
Op 6 september 2019 heeft de staatssecretaris van Financiën met de Kamerbrief ‘Aanpassing box 3’Kamerstukken II, 2018/19, 35 026, nr. 74 (hierna: Kamerbrief Aanpassing box 3). de contouren bekendgemaakt van de derde versie van de vermogensrendementsheffing. Na de introductieversie van box 3 in 2001 (generiek forfaitair rendement van 4%) en de aanpassingen ingaande het belastingjaar 2017 (introductie rendementsklassen) noem ik deze versie gemakshalve box 3.3. Het prototype – dat is bedoeld om spaarders te ontzien – is aangekondigd op een wijze waarvan moet worden gevreesd dat de afdeling Communicatie daarvoor verantwoordelijk draagt.Overigens is het alternatief – de bewindsman is daadwerkelijk zo enthousiast over box 3.3 – nog veel angstaanjagender. Bombastische uitspraken en superlatieven zoals ‘de eerste € 440.000 voor mensen met alleen spaargeld belastingvrij’ en ‘misschien wel de grootste wijziging in de inkomstenbelasting sinds 2001’ kunnen de schrale realiteit niet maskeren; het is namelijk opnieuw niet gelukt om een belastingheffing op basis van werkelijke rendementen tot stand te brengen. Een nadere beschouwing van box 3.3 brengt daarbij voorts de overduidelijke paradox aan het licht dat de nieuwe vermogensrendementsheffing voor spaarders weliswaar beter aansluit bij het werkelijke rendement, maar dat een bevredigende belastingheffing over vermogensinkomsten voor alle belastingplichtigen in box 3 verder weg is dan ooit. Ik licht deze paradox in deze Opinie nader toe.

NTFR 2019/2914 - Verzoek G4-gemeenten over besteding gelden voor aanpak ondermijnende criminaliteit door de Belastingdienst

Aflevering 48, gepubliceerd op 28-11-2019
De Rotterdamse burgemeester Aboutaleb heeft, namens de burgemeesters van de G4-gemeenten, aandacht gevraagd voor de aanpak van ondermijnende criminaliteit en om meer capaciteit voor de inzet van de Belastingdienst en de dienstonderdelen FIOD en Douane om zo de drugseconomie een slag toe te brengen. Burgemeester Aboutaleb vraagt daarbij om de door het kabinet bij de Voorjaarsnota 2019 toegekende middelen voor de integrale aanpak ten goede te laten komen aan de lokale aanpak en deze structureel te maken.

NTFR 2019/2915 - Jaarplan Belastingdienst 2020

Aflevering 48, gepubliceerd op 28-11-2019
De staatssecretaris van Financiën heeft het Jaarplan Belastingdienst 2020 aan de Tweede Kamer gestuurd. Tegelijkertijd heeft hij een exemplaar aan de Eerste Kamer gestuurd. Het Jaarplan geeft de belangrijkste activiteiten weer voor de doelgroepen particulieren, toeslaggerechtigden, MKB-ondernemers en grote ondernemingen. Verder besteedt het Jaarplan aandacht aan een aantal specifieke en actuele onderwerpen, zoals schulden, digitale economie en Brexit. Ook de activiteiten voor de veranderopgave ‘Beheerst vernieuwen’ komen in het Jaarplan voor. Dit zijn personeel, ICT, sturing en beheersing en cultuur. Het deeladvies van de Adviescommissie uitvoering toeslagen (commissie-Donner) over de CAF 11-zaak is niet opgenomen in het Jaarplan.

NTFR 2019/2916 - Halfjaarlijkse rapportages Tijdelijke commissie Integriteit Belastingdienst

Aflevering 48, gepubliceerd op 28-11-2019
De staatssecretaris van Financiën heeft de halfjaarlijkse rapportages van de Tijdelijke commissie Integriteit Belastingdienst aan de Tweede Kamer gestuurd. Hij heeft dit gedaan op verzoek van de Vaste Kamercommissie voor Financiën, ondanks het feit dat de commissie intern rapporteert. De vier rapportages beslaan de periodes van 27 september 2017 tot en met 31 juli 2019. De Tijdelijke commissie Integriteit Belastingdienst bestaat met ingang van 1 september 2017 en is een aanvulling op de bestaande meldingsinfrastructuur voor integriteitschendingen binnen de Belastingdienst. De staatssecretaris zal vanaf 1 juli 2020 een permanente commissie inrichten.

NTFR 2019/2918 - Vierde voortgangsbrief uitwerking maatregelen 'werken als zelfstandige'

Aflevering 48, gepubliceerd op 28-11-2019
Op 22 november 2019 is er door de betrokken bewindspersonen een uitgebreide, vierde voortgangsbrief naar de Tweede Kamer gestuurd over de huidige stand van zaken, de geboekte voortgang en de vervolgstappen ten aanzien van de maatregelen op het gebied van ‘werken als zelfstandige’. In deze vierde voortgangsbrief ligt de focus met name op de ontwikkeling van de webmodule. Over de maatregelen op het gebied van ‘werken als zelfstandige’ werd al drie keer eerder een brief naar de Tweede Kamer gestuurd: op 22 juni 2018 (NTFR 2018/1530), op 26 november 2018 (NTFR 2018/2771) en op 24 juni 2019 (NTFR 2019/2299).

NTFR 2019/2919 - Activiteiten als onderzoeksschrijver leveren geen redelijkerwijs te verwachten voordeel op

ECLI:NL:HR:2019:1822, datum uitspraak 22-11-2019, publicatiedatum 22-11-2019
Aflevering 48, gepubliceerd op 28-11-2019
Belanghebbende houdt zich bezig met activiteiten die hij omschrijft als onderzoekschrijver op het terrein van Corporate Fraud, het voeren van juridische procedures en voorgenomen publicaties. In de aangifte IB/PVV 2013 heeft belanghebbende een verzamelinkomen van € 0 aangegeven, bestaande uit een bedrag van € 0 resultaat uit overige werkzaamheden en een bedrag van € 12.936 aftrekbare kosten. In de daaraan voorafgaande jaren heeft belanghebbende steeds een negatief resultaat aangegeven. Hof Amsterdam 18 oktober 2018, nr. 17/00584, NTFR 2018/2819, is met Rechtbank Noord-Holland van oordeel dat belanghebbende een winstverwachting niet aannemelijk heeft gemaakt. Vanaf de start van de activiteiten in 2001 heeft belanghebbende in geen enkel jaar positieve resultaten behaald. Vanaf 2001 heeft belanghebbende jaarlijks een negatief resultaat behaald. Dit resultaat is, afgezien van het jaar 2004, gelijk aan het bedrag van de kosten, hetgeen betekent dat de opbrengsten jaarlijks nihil zijn geweest. Belanghebbende heeft ook niet aannemelijk gemaakt dat hierin verandering kan worden verwacht. Nu niet is voldaan aan de voorwaarde dat sprake moet zijn van een objectieve voordeelsverwachting, kunnen de activiteiten reeds daarom niet worden aangemerkt als bron van inkomen, aldus het hof.

NTFR 2019/2920 - Wet bedrag ineens, RVU en verlofsparen ter consultatie

Aflevering 48, gepubliceerd op 28-11-2019 geschreven door mr. J.Th. Gommer MPLA CCFP
In het Pensioenakkoord zijn de nodige afspraken gemaakt omtrent een mogelijke opname ineens van het pensioentegoed enerzijds en mogelijkheden om eerder te kunnen stoppen met werken anderzijds. Een aantal van die zaken zijn uitgewerkt in het conceptwetsvoorstel Wet bedrag ineens, RVU en verlofsparen, dat thans voor internetconsulatie is aangeboden. Wat betreft de mogelijkheden om eerder te kunnen stoppen met werken wordt dit voor de korte termijn ingevuld door de RVU-heffing te versoepelen. Maximaal drie jaar voor de AOW-leeftijd kunnen door werkgevers bedragen aan werknemers worden meegegeven ter grootte van maximaal (het bruto-netto-equivalent van) de AOW-uitkering. Hierover wordt geen eindheffing geheven. Deze maatregel geldt voor vijf jaar. Streefdatum van inwerkingtreding is 1 januari 2021.

NTFR 2019/2921 - Bij fictieve vervreemding oude eigen woning kan oude geldlening worden geheralloceerd naar nieuwe woning

ECLI:NL:HR:2019:1780, datum uitspraak 15-11-2019, publicatiedatum 15-11-2019
Aflevering 48, gepubliceerd op 28-11-2019 met annotatie van mr. D. Westerman
Belanghebbende is op 31 augustus 2009 van de ene koopwoning naar de andere verhuisd. De verbouwing van de nieuwe woning is gefinancierd uit eigen middelen, maar belanghebbende was voornemens de oude lening na verkoop van de oude woning in de plaats te stellen van de voorfinanciering van die verbouwing. Op 1 januari 2013 was de oude woning nog steeds niet verkocht, waardoor belanghebbende uit de driejaarstermijn van art. 3.111, lid 2, Wet IB 2001 liep waarbinnen hypotheekrente voor twee woningen aftrekbaar kan zijn (verhuisregeling) en waardoor de oude woning fictief werd vervreemd en overging naar box 3. De rente op de oude lening is vanaf 1 januari 2013 in beginsel niet meer aftrekbaar. In geschil is in hoeverre belanghebbende in 2013 desondanks de rente op de oude lening kan aftrekken omdat deze deels is geheralloceerd naar de verbouwing van de nieuwe woning. Hof Arnhem-Leeuwarden (18 september 2018, nr. 18/00009, NTFR 2018/2531) heeft geoordeeld dat van de oude lening een gedeelte groot € 257.500 per 1 januari 2013 kan worden aangemerkt als lening voor de nieuwe woning, zodat de rente over dat deel van die lening in box 1 aftrekbaar is. Hiertegen komt de staatssecretaris in (principaal) cassatie, maar zonder succes. De Hoge Raad stelt onder verwijzing naar eerdere jurisprudentie voorop dat:

NTFR 2019/2922 - Weer een brief over letselschade naar de Tweede Kamer

Aflevering 48, gepubliceerd op 28-11-2019
De staatssecretaris van Financiën heeft op verzoek van de Tweede Kamer een afschrift van een antwoord op een burgerbrief over letselschade en de vermogensrendementsheffing (box 3) aan de Tweede Kamer gestuurd. Hij verwijst hierbij naar zijn brieven van 12 juli (NTFR 2019/1799) en 26 september 2019 (NTFR 2019/2419) hierover die een reactie zijn op de motie-Leijten-Lodders over letselschadevergoedingen. In de brieven is het kabinetsstandpunt opgenomen over letselschade en box 3. Dit standpunt houdt in dat het kabinet geen voorstander is van het uitzonderen van letselschadevergoedingen van de grondslag van box 3.

NTFR 2019/2923 - Wijziging besluit in verband met earningsstrippingmaatregel

Aflevering 48, gepubliceerd op 28-11-2019
Op 9 oktober 2019 heeft de staatssecretaris het besluit van 3 april 2017, nr. 2017/116 (Stcrt. 38087) gewijzigd. Dit besluit regelt de fiscale gevolgen van een omzetting van een rechtspersoon, zoals bedoeld in art. 28a Wet VPB 1969. De wijziging van het besluit heeft betrekking op de toepassing van de earningsstrippingmaatregel van art. 15b Wet VPB 1969 bij een omzetting. In het besluit wordt uitdrukkelijk geregeld dat een direct voorafgaand aan de omzetting bestaande artikel 15b-aanspraak op voorwenteling van rentesaldi, ook na de omzetting kan worden verrekend.

NTFR 2019/2924 - Verlaagd tarief voor terbeschikkingstelling van kajuitzeiljachten

ECLI:NL:HR:2019:1836, datum uitspraak 22-11-2019, publicatiedatum 22-11-2019
Aflevering 48, gepubliceerd op 28-11-2019
Belanghebbende exploiteert een zeilschool en verhuurt en verkoopt zeilboten. Zij maakt gebruik van de havenfaciliteiten van een jachthaven en heeft een accommodatie aan de wal, bestaande uit een gebouw met een kantoor met informatiebalie, een kantine, sanitaire voorzieningen, douche- en kleedruimten, een instructieruimte, dag- en overnachtingsverblijven en een parkeerterrein. In geschil is of het door belanghebbende ter beschikking stellen van kajuitzeiljachten belast is tegen het tarief van 6%. Vast staat dat deze kajuitzeiljachten vanwege hun objectieve kenmerken geschikt zijn voor de beoefening van sport en dat de accommodatie aan wal kwalificeert als een sportaccommodatie in de zin van HR 6 april 2012, nr. 11/01973, NTFR 2012/1021. Hof Den Bosch 1 februari 2018, nr. 16/00332, NTFR 2018/866, heeft geoordeeld dat belanghebbende een geheel aan prestaties verricht dat door de modale consument als één dienst wordt beschouwd. Het gaat de modale consument om het ‘totaalpakket’. Kenmerkend en overheersend voor de door belanghebbende verleende dienst is het ter beschikking krijgen van een kajuitzeiljacht vanuit de sportaccommodatie (zoals het gebruik van de toiletten, kleedruimten, douches en instructieruimte bij vertrek en aankomst) tezamen met de andere prestaties. Het zeilen met een door belanghebbende ter beschikking gestelde kajuitzeiljacht is volgens het hof voorts te beschouwen als één activiteit, die gekenmerkt wordt door een niet te verwaarlozen lichamelijke component (vgl. HvJ 26 oktober 2017, zaak C-090/16 (The English Bridge Union Limited), NTFR 2017/2861). Met het ter beschikking stellen van de kajuitzeiljachten geeft belanghebbende gelegenheid tot sportbeoefening als bedoeld in art. T1.b3 Wet OB 1968, aldus het hof.

NTFR 2019/2926 - Redelijke termijn: na terugwijzing naar inspecteur gaat geen nieuwe termijn van twee jaar lopen

ECLI:NL:HR:2019:1818, datum uitspraak 22-11-2019, publicatiedatum 22-11-2019
Aflevering 48, gepubliceerd op 28-11-2019 met annotatie van mr. V.S. Huygen van Dyck-Jagersma
Belanghebbende heeft op 12 juli 2012 bezwaar gemaakt en daarna beroep ingesteld. De rechtbank heeft op 17 april 2014 uitspraak gedaan. Hof Den Bosch heeft deze uitspraak op 15 april 2016 vernietigd en de zaak teruggewezen naar de inspecteur. Na weer bezwaar en beroep te hebben ingesteld, heeft de rechtbank op 25 oktober 2017 opnieuw uitspraak gedaan. Daarbij heeft de rechtbank een vergoeding van € 500 toegekend vanwege de overschrijding van de redelijke termijn. Volgens Hof Den Bosch (15 februari 2019, nr. 17/00834NTFR 2019/1570) is deze schadevergoeding ten onrechte toegekend, omdat na terugwijzing een nieuwe redelijke termijn van twee jaar is gaan lopen en deze termijn niet is overschreden. De Hoge Raad vernietigt de hofuitspraak en bevestigt de rechtbankuitspraak. Volgens de Hoge Raad start na een terugwijzing niet een nieuwe behandelingsfase. Uitgangspunt is dat de berechting in eerste aanleg niet binnen een redelijke termijn heeft plaatsgevonden als het totale tijdsverloop in deze fase, dat is dus de optelsom van het tijdsverloop van die fase vóór terugwijzing en van die fase na terugwijzing, langer heeft geduurd dan twee jaren. Daarbij geldt dat de duur van de hervatte berechting in eerste aanleg aanvangt op de dag nadat de terugwijzingsuitspraak is gewezen.

NTFR 2019/2928 - Standpunt inzake niet indienen aangifte crisisheffing is niet pleitbaar voor loonbestanddelen van na 25 mei 2012

ECLI:NL:PHR:2019:1080, datum uitspraak 25-10-2019, publicatiedatum 14-11-2019
Aflevering 48, gepubliceerd op 28-11-2019 met annotatie van mr. drs. R. Steenman
Naar aanleiding van een door belanghebbende ingediend correctiebericht is aan haar een naheffingsaanslag loonheffing van € 166.523 in verband met de crisisheffing opgelegd. Daarbij is haar ook een verzuimboete van € 4.920 opgelegd. Belanghebbende meent dat de boete moet komen te vervallen, nu het standpunt dat zij geen aangifte in verband met de crisisheffing hoefde te doen, pleitbaar was. Hof Amsterdam (19 maart 2019, nrs. 18/00228 en 18/00229, NTFR 2019/1215) was het daarmee eens. De staatssecretaris heeft cassatieberoep ingesteld en belanghebbende incidenteel beroep in cassatie. A-G Niessen merkt op dat het hof zijn beslissing dat het standpunt van belanghebbende pleitbaar was, heeft gebaseerd op de conclusie van A-G Wattel van 18 juni 2015, nr. 15/00340, NTFR 2015/1849. In die conclusie werd betoogd dat de crisisheffing in strijd was met art. 1 EP (bij het EVRM) voor zover zij terugwerkte tot vóór 25 mei 2012. Volgens A-G Niessen was het daarom tot het wijzen van het arrest HR 29 januari 2016, nr. 15/00340, NTFR 2016/547 pleitbaar dat de crisisheffing, voor zover deze terugwerkende kracht had, in strijd was met art. 1 EP en niet hoefde te worden voldaan. In het geval van belanghebbende ziet de verzuimboete ook op loonbestanddelen van na 25 mei 2012. Naar de mening van de advocaat-generaal is het standpunt dat ook ná 25 mei 2012 geen aangifte in verband met de crisisheffing hoefde te worden gedaan, niet pleitbaar. De advocaat-generaal betoogt dat de zaak moet worden verwezen om de hoogte van de verzuimboete vast te stellen, nu het pleitbare standpunt gedeeltelijk leidt tot beperking van de heffingsgrondslag, waardoor de verzuimboete ook pro rata moet worden verminderd.