Aflevering 47

Gepubliceerd op 21 november 2019

NTFR 2019/2848 - Nieuwe ontwikkelingen rond de renteaftrekbeperkingen in de vennootschapsbelasting

Aflevering 47, gepubliceerd op 21-11-2019 geschreven door prof. dr. J.N. Bouwman
De aftrek van rente in de vennootschapsbelasting staat onder druk. Dit is geen nieuw fenomeen, maar een verschijnsel dat sinds de invoering van de Wet VPB 1969 steeds is toegenomen.J. van Strien, ‘Vijftig jaar eigen vermogen versus vreemd vermogen’, in: A.J.A. Stevens en J.L. van de Streek (red.), De toekomst van de vennootschapsbelasting: lessen uit 50 jaar Wet VPB 1969, p. 80-84, Wolters Kluwer, Deventer 2019. Bovendien is aftrekbeperking ingevoerd en vervolgens weer afgeschaft. Daarbij lijkt de wetgever wisselende uitgangspunten te hebben gekozen bij zijn handelen. Waar sommige renteaftrekbeperkingen zich richten op specifiek misbruik, hebben andere een generiek karakter. Recent heeft de wetgever bij de invoering van een tweetal generieke renteaftrekaftrekbeperkingen verklaard dat de invoering van deze aftrekbeperkingen mede is gegrondvest op het streven om de behandeling van vreemd vermogen meer in overeenstemming te brengen met de behandeling van eigen vermogen. Over dit streven en de introductie van andere renteaftrekbeperkingen in de vennootschapsbelasting, waarbij ook pijler 2 van het Inclusive Framework on BEPS van de OECD en G20 aan de orde komt, gaat deze Opinie.

NTFR 2019/2849 - Belastingpakket 2020 aangenomen

Aflevering 47, gepubliceerd op 21-11-2019
De Tweede Kamer heeft 14 november 2019 de wetsvoorstellen Belastingplan 2020 aangenomen. Voorafgaand aan de Kamerbehandeling heeft de staatssecretaris van Financiën aan de Tweede Kamer zijn oordeel gestuurd over de ingediende amendementen en moties.

NTFR 2019/2859 - Reactie op het advies van de parlementair advocaat over box 3

Aflevering 47, gepubliceerd op 21-11-2019
De staatssecretaris van Financiën heeft zijn reactie op het advies van de parlementair advocaat over het arrest van de Hoge Raad over de vermogensrendementsheffing (box 3) aan de Tweede Kamer gestuurd. Hij heeft het advies bestudeerd en is van mening dat uit de arresten volgt dat het aan de Staat is om vast te stellen of voor de vermogensrendementsheffing over de jaren 2013 en 2014 sprake is van een schending van art. 1 EP (bij het EVRM), en als dat zo is, het aan de wetgever is om deze schending te herstellen. Voor de vraag of sprake is van een schending van art. 1 EP (bij het EVRM) is bepalend of het nominaal zonder (veel) risico’s gemiddeld haalbare rendement gedurende de jaren 2013 en 2014 lager is dan 1,2%. Daarbij betrekt de staatssecretaris de jaren 2015 en 2016 omdat het box 3-stelsel in die jaren gelijk was aan dat van de jaren daarvoor. Voor het antwoord op de vraag of sprake is van een schending zoals hiervóór bedoeld, zal hij een of meerdere onafhankelijke juridische deskundigen op het gebied van de toepassing van art. 1 EP (bij het EVRM) om een oordeel vragen. Ook de conclusie van de parlementair advocaat zal onderdeel van dat oordeel zijn. De staatssecretaris wil met name weten welk herstel hij moet bieden als de conclusie is dat sprake is van schending van art. 1 EP (bij het EVRM). Over het antwoord op die vraag verschilt hij van mening met de parlementair advocaat. Het wijzigen van de wet zou in zijn visie mogelijk ook adequaat herstel kunnen zijn.

NTFR 2019/2863 - Wetswijziging vrijstelling erfbelasting over de aanspraak over 2013-2017 op kindgebonden budget

Aflevering 47, gepubliceerd op 21-11-2019
De Wet van 2 oktober 2019 tot wijziging van de Wet tot wijziging van de Wet op het kindgebonden budget in verband met het verhogen van de inkomensgrens van het kindgebonden budget voor paren, is in het Staatsblad gepubliceerd. Door deze wet wordt van erfbelasting vrijgesteld hetgeen wordt verkregen aan aanspraken op een kindgebonden budget als bedoeld in art. 1, lid 1, Wet op het kindgebonden budget over de berekeningsjaren 2013 tot en met 2017.

NTFR 2019/2864 - WOB-besluit bedrijfsopvolgingsregeling

Aflevering 47, gepubliceerd op 21-11-2019
Er is een besluit naar aanleiding van een WOB-verzoek gepubliceerd, met als onderwerp de bedrijfsopvolgingsregeling in de Successiewet 1956 (SW 1956). Het WOB-verzoek ziet op zes onderwerpen met betrekking tot de beleidsmatige historie van de bedrijfsopvolgingsregeling. De onderwerpen waarvoor om openbaarmaking is verzocht, zijn de volgende:

NTFR 2019/2865 - Uitbetaling actiefonds aan telersvereniging is voor telersvereniging met btw belaste prijssubsidie (casus: C GmbH en Co KG: )

Aflevering 47, gepubliceerd op 21-11-2019 met annotatie van drs. J. van der Laan en mr. J.P.W.H.T. Becks
C GmbH en Co KG en C-eG zijn groothandelaren voor groente en fruit. Als telersvereniging verkochten zij de door hun aangesloten leden geteelde producten. Overeenkomstig een Europese verordening beheerden deze telersverenigingen elk een actiefonds. Dit fonds is een doelvermogen naar Duits privaatrecht en wordt voor de helft gefinancierd door bijdragen van de aangesloten telers en voor de helft door financiële steun vanuit de EU. Met de middelen van dit fonds kunnen investeringen in afzonderlijke bedrijven van leden van de telersvereniging worden gefinancierd. De bestellingen voor investeringsgoederen werden door de telersvereniging rechtstreeks bij de toeleverancier geplaatst. De telersverenigingen brachten vervolgens 50 tot 75% van de aankoopkosten bij de teler in rekening terwijl de resterende kosten door het actiefonds werden gefinancierd. De verwijzende rechter vraagt zich af of hier sprake is van een ruilprestatie dan wel van een btw-belaste prijssubsidie.

NTFR 2019/2866 - Kleineondernemersregeling

Aflevering 47, gepubliceerd op 21-11-2019 geschreven door mr. drs. W.A.P Nieuwenhuizen
De staatssecretaris legt naar aanleiding van een Kamervraag uit hoe de kleineondernemersregeling in de btw werkt, waarbij hij ingaat op de verschillen tussen de huidige regeling en de nieuwe regeling die vanaf 1 januari 2020 van kracht is. De directe aanleiding voor de vraag vormt overigens de vrees van een ondernemer dat zijn koopkracht wordt aangetast door de verhoging van het verlaagde btw-tarief per 1 januari 2019.

NTFR 2019/2870 - Geen naheffing van ambtshalve teruggegeven bedragen omzetbelasting

ECLI:NL:HR:2019:1781, datum uitspraak 15-11-2019, publicatiedatum 15-11-2019
Aflevering 47, gepubliceerd op 21-11-2019 met annotatie van dr. D. Molenaar
Belanghebbende is ondernemer voor de omzetbelasting. Voor een deel van de verrichte diensten heeft hij gefactureerd met omzetbelasting naar het algemene tarief. Naderhand is gebleken dat hij voor het geheel van zijn diensten aanspraak heeft op toepassing van het verlaagde tarief. Op ingediende suppletieaangiften zijn teruggaven verleend. Deze teruggaven zijn echter in strijd met het beleid van de Belastingdienst. Daarom heeft de inspecteur naheffingsaanslagen opgelegd. Volgens Hof Den Bosch (NTFR 2019/915) kan de teruggegeven belasting niet worden nageheven omdat de teruggaaf niet ertoe heeft geleid dat te weinig belasting is betaald. Ook niet als de teruggaaf niet in overeenstemming is met het beleid van de Belastingdienst. De Hoge Raad onderschrijft dat oordeel.

NTFR 2019/2871 - Geen naheffing van ambtshalve teruggegeven bedragen omzetbelasting

ECLI:NL:PHR:2019:948, datum uitspraak 25-09-2019, publicatiedatum 25-10-2019
Aflevering 47, gepubliceerd op 21-11-2019 met annotatie van dr. D. Molenaar
Belanghebbende is ondernemer voor de omzetbelasting ter zake van zijn werkzaamheden als dirigent van zangkoren. Hij heeft voor het dirigeren, zowel bij repetities als bij uitvoeringen, aan zelf niet-omzetbelastingplichtige zangkoren gefactureerd met omzetbelasting. Voor de repetities deed hij dit naar het algemene tarief (destijds 19%) en voor de uitvoeringen, zoals wettelijk is voorzien voor het optreden door uitvoerende kunstenaars, naar het verlaagde tarief (6%), met dienovereenkomstige aangiften over de jaren 2008 tot en met 2012.

NTFR 2019/2872 - Geen gevolgen negeren geheimhoudingskamer en geen misbruik bevoegdheid bij bestaan heffingsbelang

ECLI:NL:HR:2019:1785, datum uitspraak 15-11-2019, publicatiedatum 15-11-2019
Aflevering 47, gepubliceerd op 21-11-2019 met annotatie van mr. V.S. Huygen van Dyck-Jagersma
Tweede cassatieronde. In HR 18 december 2015, nr. 14/04143 (NTFR 2016/350) heeft de Hoge Raad een uitspraak van Hof Arnhem-Leeuwarden ((NTFR 2014/2317) over een informatiebeschikking vernietigd en de zaak verwezen naar Hof Den Bosch. Bij tussenuitspraak van 27 juli 2017 (NTFR 2017/2411) heeft de geheimhoudingskamer van Hof Den Bosch geoordeeld dat de inspecteur delen van het controledossier en een interne memo alsnog moet overleggen. Bij einduitspraak van 12 april 2019 (NTFR 2019/2008) heeft Hof Den Bosch geoordeeld dat de inspecteur niet geheel aan de beslissing van de geheimhoudingskamer heeft voldaan, dat daaraan echter geen gevolgen hoeven te worden verbonden en dat de informatiebeschikking terecht is gegeven. In cassatie klaagt belanghebbende erover dat het hof niet op grond van art. 8:31 Awb gevolgen heeft verbonden aan het feit dat de inspecteur zich niet heeft geconformeerd aan de beslissing van de geheimhoudingskamer. De Hoge Raad acht het hofoordeel niet onbegrijpelijk. De inspecteur heeft zijn bevoegdheid tot het vragen van informatie niet misbruikt. Het feit dat gevraagde informatie ook voor andere fiscale doeleinden kan dienen, levert geen misbruik op. Anders dan belanghebbende veronderstelt, kunnen de niet overgelegde stukken dus geen aanwijzingen voor misbruik bevatten. Verder heeft het niet overleggen van alle stukken belanghebbende niet belemmerd in zijn mogelijkheid de gegrondheid van de informatiebeschikking te bestrijden en het hof niet verhinderd die gegrondheid te onderzoeken. Daarom blijft de informatiebeschikking in stand. De Hoge Raad geeft belanghebbende een termijn van vier weken om alsnog te voldoen aan de informatiebeschikking.

NTFR 2019/2874 - Hoge Raad neemt wrakingsverzoek niet in behandeling

ECLI:NL:HR:2019:1711, datum uitspraak 08-11-2019, publicatiedatum 08-11-2019
Aflevering 47, gepubliceerd op 21-11-2019 met annotatie van mr. R. Marchal
Verzoekers hebben bij de Hoge Raad cassatieberoep ingesteld. Bij brief is aan verzoekers meegedeeld dat op 27 september 2019 de beslissingen in het openbaar zullen worden uitgesproken en dat de arresten worden gewezen door de raadsheren Wortel, Beukers-Van Dooren en Cools. Op 25 september 2019 hebben verzoekers de wraking verzocht van onder meer voornoemde raadsheren. De wrakingskamer oordeelt dat het verzoekschrift geen feiten of omstandigheden bevat die de gewraakte raadsheren betreffen of die kunnen meebrengen dat de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Het verzoek voldoet daarmee niet aan de eis dat een verzoek om wraking gemotiveerd moet geschieden. Verder merkt de wrakingskamer op dat het wrakingsverzoek geen betrekking kan hebben op leden van het parket van de Hoge Raad, de rolraadsheer of medewerkers van de Hoge Raad. Het verzoek wordt daarom niet in behandeling genomen.

NTFR 2019/2875 - Cautieverzuim rechter blijft zonder gevolgen

ECLI:NL:HR:2019:1786, datum uitspraak 15-11-2019, publicatiedatum 15-11-2019
Aflevering 47, gepubliceerd op 21-11-2019 met annotatie van Th.J.M. van Schendel
Belanghebbende heeft het hof verzocht getuigen op te roepen. Belanghebbende heeft deze getuigen niet zelf opgeroepen omdat zij verwacht dat deze getuigen toch niet zullen verschijnen. Hof Arnhem-Leeuwarden (NTFR 2018/2412) heeft het verzoek afgewezen omdat belanghebbende zelf geen pogingen heeft ondernomen om de getuigen op te roepen en omdat het hof daartoe zelf geen aanleiding zag. De Hoge Raad acht dit niet onbegrijpelijk. Verder oordeelt de Hoge Raad dat de rechter de cautie niet alleen moet geven aan een belanghebbende die door hem is opgeroepen, maar in alle gevallen waarin aan een belanghebbende vragen worden gesteld over een boete. Verzuimt de rechter de cautie te geven, dan blijft dat zonder gevolgen als de belanghebbende daardoor niet is benadeeld. In het onderhavige geval is het bewijs van het beboetbare feit niet ontleend aan een door belanghebbende ter zitting afgelegde verklaring. Ook overigens is niet gebleken dat belanghebbende – die ter zitting van het hof van rechtsbijstand was voorzien – door het achterwege blijven van de cautie in zijn belangen kan zijn geschaad. De Hoge Raad verklaart daarom het cassatieberoep ongegrond.

NTFR 2019/2877 - Hoge Raad ziet gedingstuk over het hoofd en verklaart gewezen arrest vervallen

ECLI:NL:HR:2019:1712, datum uitspraak 08-11-2019, publicatiedatum 08-11-2019
Aflevering 47, gepubliceerd op 21-11-2019 met annotatie van mr. M.F. Kossen
Namens X bv heeft A cassatieberoep ingesteld. De volmacht daartoe is ondertekend door B. De griffier van de Hoge Raad heeft verzocht een uittreksel uit het Handelsregister over te leggen waaruit blijkt dat B gerechtigd was de volmacht te ondertekenen. Bij het arrest van 27 september 2019 heeft de Hoge Raad het cassatieberoep niet-ontvankelijk verklaard op de grond dat het beroep onbevoegdelijk is ingesteld nu er geen uittreksel is overgelegd. Nadien is gebleken dat het uittreksel al op 1 april 2019 door de Hoge Raad was ontvangen. Het arrest van 27 september 2019 moet daarom komen te vervallen. De behandeling van de zaak wordt voortgezet in de stand waarin het geding zich bevond.

NTFR 2019/2880 - Tweede nota van wijziging OFM 2020

Aflevering 47, gepubliceerd op 21-11-2019
De staatssecretaris van Financiën heeft de tweede nota van wijziging ingediend van het wetsvoorstel OFM 2020. Het betreft een technische aanpassing in de keuzeregeling elektronisch berichtenverkeer Belastingdienst. Deze nota van wijziging regelt expliciet een wettelijke grondslag voor de uitwisseling van burgerservicenummers tussen Logius en de Belastingdienst en vice versa.

NTFR 2019/2881 - Wetsvoorstel Wet implementatie EU-richtlijn meldingsplichtige grensoverschrijdende constructies (DAC6) aangenomen door Tweede Kamer

Aflevering 47, gepubliceerd op 21-11-2019
Het wetsvoorstel Wet implementatie EU-richtlijn meldingsplichtige grensoverschrijdende constructies (DAC6) is op 14 november 2019 aangenomen door de Tweede Kamer. Aangenomen is het amendement-Snels (GroenLinks) (Kamerstukken II, 2018-2019, 35 255, nr. 9) waardoor aan art. I, onderdeel B, art. 2d een tweede lid is toegevoegd, luidende:

NTFR 2019/2884 - Stilzwijgende goedkeuring belastingverdrag met Irak

Aflevering 47, gepubliceerd op 21-11-2019
De minister van Buitenlandse Zaken heeft het op 1 juli 2019 tot stand gekomen belastingverdrag met Irak ter stilzwijgende goedkeuring aan het parlement voorgelegd. Dit verdrag ziet op belastingen naar het inkomen. Het verdrag voorziet onder meer in een vrijstelling van bronstaatheffing voor deelnemingsdividenden en dividenden betaald aan pensioenfondsen en in een bronheffing van maximaal 15% voor overige dividenden, van 5% voor interest (met belangrijke vrijstellingen) en van 7,5% voor royalty’s. Ook bevat het verdrag een bronstaatheffing voor pensioenen en lijfrenten, een algemene bepaling tegen verdragsmisbruik in de vorm van een zogenoemde principal-purpose-test en bepalingen over de uitwisseling van informatie en de bijstand bij invordering.

NTFR 2019/2888 - Niet uitbetaald loon belast bij dga, omdat loonvordering verrekenbaar is met rekeningcourantschuld dga

ECLI:NL:GHDHA:2019:2781, datum uitspraak 22-10-2019, publicatiedatum 30-10-2019
Aflevering 47, gepubliceerd op 21-11-2019
Belanghebbende is dga van X bv. Belanghebbende had op 31 december 2014 een rekeningcourantschuld bij X bv van € 774.830. X bv heeft in 2016 een aangifte LB ingediend en daarbij een loon van belanghebbende van € 19.047 en een pensioen van belanghebbende van € 12.985 aangegeven. X bv heeft hierop in totaal € 2.418 aan loonheffing ingehouden. X bv heeft door liquiditeitsproblemen voormelde loonbedragen niet aan belanghebbende uitbetaald. De inspecteur heeft het niet-uitbetaalde loon van in totaal € 32.032 tot het box 1-inkomen van belanghebbende over 2016 gerekend. Het hof oordeelt dat het niet-uitbetaalde loon terecht tot het box 1-inkomen is gerekend. Het loon is immers vorderbaar en inbaar geworden. Belanghebbende had het in zijn functie als dga van X bv in zijn macht om over de loonvordering te beschikken door de loonvordering te verrekenen met de rekeningcourantschuld die hij aan X bv had.

NTFR 2019/2910 - Navordering terecht na fraude belastingconsulent met betrekking tot aftrekposten

ECLI:NL:RBDHA:2019:9763, datum uitspraak 03-09-2019, publicatiedatum 04-11-2019
Aflevering 47, gepubliceerd op 21-11-2019
De aangiften van belanghebbende voor de jaren 2010 t/m 2013 zijn door zijn voormalige gemachtigde, een belastingconsulent, ingediend. In deze aangiften zijn voor elk jaar uitgaven voor levensonderhoud kinderen in aftrek gebracht. Voor het jaar 2011 heeft hij € 2.975 aan uitgaven voor specifieke zorgkosten in aftrek gebracht. De aanslagen over 2010 en 2011 zijn conform de aangiften op respectievelijk 27 juli 2011 en 19 juli 2013 opgelegd. De Belastingdienst is in 2013 een onderzoek gestart naar het aangiftegedrag van deze belastingconsulent. In maart 2015 is een strafrechtelijk onderzoek naar de belastingconsulent gestart. De inspecteur heeft de aftrekposten voor de uitgaven levensonderhoud kinderen en de specifieke zorgkosten niet geaccepteerd en legt in 2015 voor de jaren 2010 en 2011 een navorderingsaanslag op. In geschil is onder meer of de inspecteur over de jaren 2010 en 2011 mocht navorderen. De rechtbank oordeelt dat voor het jaar 2010 sprake is van een nieuw feit en dat voor het jaar 2011 sprake is van kwade trouw. De belastingconsulent heeft zonder enig onderzoek daartoe en zonder te beschikken over bescheiden ervoor gekozen in de aangifte over 2011 diverse specifieke zorgkosten op te voeren. De belastingconsulent heeft zich willens en wetens aan de aanmerkelijke kans blootgesteld dat te weinig belasting zou worden geheven en dat hij die kans bewust heeft aanvaard.