Aflevering 8

Gepubliceerd op 24 februari 2011

NTFR 2011/378 - Aanmerkelijk belang; conserverende aanslag en verkrijgingsprijs

Aflevering 8, gepubliceerd op 24-02-2011 geschreven door prof. dr. R.P.C. Cornelisse
Een van de meest complexe onderdelen van de huidige aanmerkelijkbelangregeling betreft de wisselwerking tussen de aan een belastingplichtige – bij voorbeeld ter zake van zijn emigratie – opgelegde conserverende aanslag en de omvang van de verkrijgingsprijs van de aandelen (ter zake waarvan een conserverende aanslag is opgelegd) in relatie tot nadien optredende gebeurtenissen in de vorm van het ontvangen van dividend op die aandelen dan wel de vervreemding (van een deel) van de aandelen. Bij Algemene Maatregel van Bestuur van 23 december 2010 (Stb. 2010, 885) is de op deze problematiek betrekking hebbende regelgeving aangepast. Deze aanpassing vindt zijn neerslag in het bepaalde in art. 21 Uitv.besl. IB 2001. In deze bijdrage zal ik betogen dat deze aanpassing voor bepaalde situaties niet juist is. Ik zal dit onderbouwen aan de hand van een voorbeeld dat ontleend is aan de nota van toelichting van voornoemde AMvB.

NTFR 2011/379 - Mag het een beetje minder koopman zijn?

Aflevering 8, gepubliceerd op 24-02-2011 geschreven door prof. dr. G.M.M. Michielse
Op 11 februari jl. heeft de staatssecretaris de Notitie Fiscaal Verdragsbeleid 2011 aan het Parlement gestuurd. In deze Notitie worden de beleidsmatige uitgangspunten van het Nederlandse internationale belastingrecht uiteengezet. De Notitie beschrijft de kerninzet van het Nederlandse fiscale verdragsbeleid en de wijze waarop daaraan invulling wordt gegeven. Het sluiten van belastingverdragen kent twee hoofddoelen: het wegnemen van de juridische dubbele belastingheffing en het voorkomen dat – in strijd met de nationale wet – belastingen worden ontgaan. De Nederlandse inzet is het onderhouden en uitbreiden van het fiscale verdragennetwerk (dit laatste onder andere tot ontwikkelingslanden). In de begeleidende brief geeft de staatssecretaris aan dat in 2011 gesprekken zullen worden aangegaan met o.a. Angola, Costa Rica en Ethiopië om tot een belastingverdrag te komen. Gedurende het afgelopen decennium heeft Nederland al belastingverdragen gesloten met een aantal andere ontwikkelingslanden: Albanië, Armenië, Georgië, Ghana, Moldavië, Mongolië, Oeganda, en Oezbekistan. Sommige van deze landen behoren tot de allerarmste landen ter wereld.Angola, Ethiopië en Oeganda behoren volgens de VN tot de Least Developed Countries (LCD), hetgeen wil zeggen dat het gemiddelde bruto nationaal inkomen gedurende een periode van drie jaar lager is dan $ 905, zij over onvoldoende menselijke middelen (voeding, onderwijs, geletterdheid) beschikken en economisch kwetsbaar (afhankelijk van slechts één of enkele economische activiteiten) zijn.

NTFR 2011/382 - Advieswerkzaamheden vormen geen bron van inkomen nu hiermee geen voordeel te verwachten was

ECLI:NL:GHAMS:2011:BP1908, datum uitspraak 20-01-2011, publicatiedatum 26-01-2011
Aflevering 8, gepubliceerd op 24-02-2011 met annotatie van mr. dr. C. Bruijsten
Belanghebbende houdt zich bezig met advisering op rechtskundig gebied. Voor het jaar 2004 heeft belanghebbende een verlies uit onderneming opgegeven. De inspecteur heeft dit gecorrigeerd. Met Rechtbank Haarlem is het hof van oordeel dat de activiteiten van belanghebbende geen bron van inkomen vormen. Daartoe acht het hof van belang dat met de activiteiten uitsluitend negatieve resultaten zijn behaald en geen omzet is gerealiseerd. Daarnaast is belanghebbende fulltime in dienst geweest. Bovendien heeft hij ter zitting verklaard in 2004 geen advieswerkzaamheden te hebben verricht, maar slechts acquisitiewerkzaamheden. Belanghebbende heeft voorts niet aannemelijk gemaakt dat de inhoud en wijze van totstandkoming van de aanslag en de in rekening gebrachte heffingsrente in strijd zijn met het gelijkheidsbeginsel en overige beginselen van behoorlijk bestuur.

NTFR 2011/383 - Van Amerikaans bedrijf ontvangen vergoeding behoort tot winst uit onderneming

ECLI:NL:GHAMS:2011:BP2010, datum uitspraak 06-01-2011, publicatiedatum 26-01-2011
Aflevering 8, gepubliceerd op 24-02-2011 met annotatie van drs. N.M. Ligthart
Belanghebbende woonde in 2001 in Nederland. Sinds 1986 is belanghebbende in dienst bij een in de VS en Canada gevestigde onderneming. In januari 2001 is belanghebbende op non-actief gesteld. Begin 2001 is hij een eigen onderneming (agrarisch adviesbureau) gestart. In september 2001 is hij voor K in de Verenigde Staten gaan werken. In geschil is of belanghebbende recht heeft op aftrek ter voorkoming van dubbele belasting ter zake van de beloning van K voor de in de VS verrichte werkzaamheden. Nu belanghebbende een eigen onderneming voor het begeleiden van emigrerende agrariërs is gestart, hij veel energie en tijd aan het opzetten en onderhouden van netwerken en samenwerkingsverbanden in Nederland en de VS heeft besteed, hij in de eerste maanden van zijn ondernemerschap al veel succes heeft gehad, hij als gevolg van dat succes vervolgens een overeenkomst met K heeft gesloten en die overeenkomst op het terrein ligt van de normale bedrijfsuitoefening van belanghebbende, concludeert het hof dat belanghebbende door zijn ondernemersuitoefening en in zijn kwaliteit van ondernemer in staat is geweest op een gunstig moment een voordelige transactie af te sluiten en behoort de daaruit voortvloeiende vergoeding tot de winst van de onderneming van belanghebbende. Ook als het standpunt van belanghebbende dat de onderneming eerder is gestaakt moet worden gevolgd, is er sprake van een nagekomen bate die in de winstsfeer blijft liggen. Naar het oordeel van het hof vormt de vergoeding winst uit onderneming. Op grond van het verdrag tussen Nederland en de VS zijn de voordelen van een onderneming slechts belastbaar in Nederland.

NTFR 2011/385 - De aan belanghebbende betaalde lumpsum moet als loon worden aangemerkt

ECLI:NL:GHAMS:2010:BP3296, datum uitspraak 16-12-2010, publicatiedatum 09-02-2011
Aflevering 8, gepubliceerd op 24-02-2011 met annotatie van mr. J. de Haan
Belanghebbende was als directeur in dienstbetrekking werkzaam bij A bv. De dienstbetrekking is eind 2000 beëindigd. Eind 2002 is aan belanghebbende een lumpsum betaald. Rechtbank Haarlem leidt uit de overeenkomst af dat de betaalde lumpsum voortvloeit uit de dienstbetrekking van belanghebbende met A bv en dat dit bedrag is betaald als beëindigingsvergoeding voor gederfd of te derven loon. Dat belanghebbende al vanaf 2000 geen werkzaamheden meer heeft verricht, doet daaraan niet af. Met de rechtbank is het hof van oordeel dat er een verband tussen de lumpsum en de vroegere dienstbetrekking van belanghebbende aanwezig is. De lumpsum moet dan ook als loon worden aangemerkt.

NTFR 2011/387 - Zesmaandseis voor heffingskortingen is niet discriminerend

ECLI:NL:HR:2011:BP2993, datum uitspraak 04-02-2011, publicatiedatum 04-02-2011
Aflevering 8, gepubliceerd op 24-02-2011 met annotatie van mr. P.T. van Arnhem
Op 29 juli 2006 heeft belanghebbende een kind gekregen dat op 31 juli 2006 in de gemeentelijke basisadministratie is ingeschreven op het adres van belanghebbende. Belanghebbende maakt voor het jaar 2006 aanspraak op de kinderkorting, de combinatiekorting, de aanvullende combinatiekorting, de alleenstaande-ouderkorting en de aanvullende alleenstaande-ouderkorting. Zij voldoet echter niet aan de voor de kortingen geldende eis dat het kind gedurende meer dan zes maanden tot het huishouden van de belastingplichtige behoort. Belanghebbende betoogt dat het stellen van deze eis in het jaar van geboorte discriminatie oplevert ten opzichte van het geval waarin niet aan die eis wordt voldaan door het overlijden van een kind, in welk geval wel recht bestaat op de kortingen. Naar het oordeel van de Hoge Raad is van discriminatie geen sprake. De regeling bij overlijden beoogt de ongewenste hardheid te voorkomen dat heffingskorting moet worden terugbetaald in het geval een kind overlijdt zonder dat aan de zesmaandseis is voldaan. Gelet op deze achtergrond bestaat een rechtvaardiging voor een verschil in behandeling.

NTFR 2011/388 - Belanghebbende moet bewijzen dat autokosten door ziekte hoger zijn dan gebruikelijk

ECLI:NL:HR:2011:BP2239, datum uitspraak 24-06-2011, publicatiedatum 24-06-2011
Aflevering 8, gepubliceerd op 24-02-2011 met annotatie van mr. P.T. van Arnhem
Belanghebbende is ten gevolge van haar invaliditeit aangewezen op vervoer per auto. In haar aangiften IB/PVV voor de jaren 2002 en 2003 heeft zij als buitengewone uitgaven voor vervoer € 2.720 respectievelijk € 3.495 in aftrek gebracht. In geschil is of belanghebbende recht heeft op aftrek van tot de buitengewone lasten te rekenen uitgaven voor vervoer ter zake van invaliditeit.

NTFR 2011/391 - Betaling in het kader van een onderhoudsverplichting niet aannemelijk

ECLI:NL:HR:2011:BP4904, datum uitspraak 18-02-2011, publicatiedatum 18-02-2011
Aflevering 8, gepubliceerd op 24-02-2011
Belanghebbende heeft met A een samenlevingscontract en zij hebben een gemeenschappelijke huishouding gevoerd tot eind 2000. Eind 2000 heeft A de woning verlaten. Ze spreken af dat belanghebbende van 2001 tot en met 2005 jaarlijks f 30.000 betaalt aan A. Als de woning wordt verkocht voor 1 juli 2005 wordt het resterende bedrag ineens uitbetaald aan A. In de jaren 2001, 2002 en 2003 heeft belanghebbende jaarlijks het bedrag betaald. De bedragen voor de jaren 2004 en 2005 (€ 27.226) zijn ineens betaald in 2003 aan een notaris die gehouden was dit te betalen aan A in het kader van de medewerking van A aan het doorhalen van de ten gunste van A gevestigde hypotheek. In de aangifte 2004 heeft belanghebbende een bedrag van € 13.613 als betaalde alimentatie en andere onderhoudsverplichtingen afgetrokken. De inspecteur heeft dit gecorrigeerd. Hof Amsterdam (NTFR 2010/1606) is, in tegenstelling tot hetgeen belanghebbende heeft gesteld, ervan uitgegaan dat belanghebbende het bedrag van € 27.226 in 2003, door tussenkomst van de notaris, aan A heeft betaald. Nog los van de vraag of deze betalingen kwalificeren als uitgaven voor onderhoudsverplichtingen, kan in 2004 geen bedrag in aftrek worden gebracht. Er is evenmin sprake van een beschikking waarin een op enig tijdstip niet in aanmerking genomen persoonsgebonden aftrek is opgenomen.

NTFR 2011/392 - Dividendbelasting op naar Nederlandse Antillen uitgaande deelnemingsdividend is niet strijdig met GATS-bepalingen

ECLI:NL:HR:2011:BN7160, datum uitspraak 04-02-2011, publicatiedatum 04-02-2011
Aflevering 8, gepubliceerd op 24-02-2011 met annotatie van mr. dr. J.J.A.M. Korving
Belanghebbende is in Nederland opgericht en gevestigd en heeft in 2005 dividend uitgekeerd aan haar aandeelhoudster op de Nederlandse Antillen. Zij meent dat ten onrechte dividendbelasting is geheven, omdat sprake is van een beperking die wordt verboden door art. XVII, lid 1, General Agreement on Trade in Services (hierna: GATS).

NTFR 2011/393 - Aankoopkosten gevoegde dochter zijn niet aftrekbaar

ECLI:NL:PHR:2011:BP3879, datum uitspraak 29-04-2011, publicatiedatum 29-04-2011
Aflevering 8, gepubliceerd op 24-02-2011 met annotatie van dr. C.L. van Lindonk
Belanghebbende heeft alle aandelen verworven in een andere vennootschap (de dochter). Met terugwerkende kracht vanaf 17 juni 2003 is die dochter met belanghebbende gevoegd in een fiscale eenheid. In geschil is of de kosten die belanghebbende heeft gemaakt voor de aankoop van het belang in de dochter ondanks het aftrekverbod ex art. 13, lid 1, Wet VPB 1969 in aftrek komen bij het bepalen van haar fiscale winst. Belanghebbende betoogt dat door de voeging meteen bij verwerving er niet op enig moment een ‘deelneming’ in de zin van die bepaling heeft bestaan, zodat de aftrekuitsluiting in haar geval niet werkt. De rechtbank heeft belanghebbende in het ongelijk gesteld.

NTFR 2011/395 - Geen samenloop van gewone aanslag recht van schenking en conserverende aanslag

ECLI:NL:RBLEE:2011:BP1955, datum uitspraak 20-01-2011, publicatiedatum 26-01-2011
Aflevering 8, gepubliceerd op 24-02-2011 met annotatie van Bom
Belanghebbende oefent tezamen met zijn ouders in de vorm van een maatschap een agrarische onderneming uit. In 2007 wordt de maatschap ontbonden. Het vermogen van de maatschap wordt verdeeld en de ouders dragen het buitenvennootschappelijk vermogen over aan belanghebbende. De tot het buitenvennootschappelijk vermogen behorende bedrijfswoning schenken de ouders aan belanghebbende. Ter zake van deze schenking is een beroep gedaan op de vrijstelling van overdrachtsbelasting. Verder is een aangifte voor het recht van schenking ingediend waarbij belanghebbende heeft verzocht om toepassing van de bedrijfsopvolgingsfaciliteiten. Aan belanghebbende is een aanslag recht van schenking opgelegd, ten belope van 6% van de waarde van de bedrijfswoning en een voorwaardelijke onbelaste conserverende aanslag recht van schenking over de waarde van de totale verkrijging. Belanghebbende bestrijdt de ‘gewone’ aanslag recht van schenking.

NTFR 2011/396 - Na schending hoorplicht geen terugwijzing naar rechtbank of heffingsambtenaar

ECLI:NL:HR:2011:BP2132, datum uitspraak 28-01-2011, publicatiedatum 28-01-2011
Aflevering 8, gepubliceerd op 24-02-2011 met annotatie van mr. E.C.G. Okhuizen
In een WOZ-procedure heeft belanghebbende zich voor de rechtbank en het hof op het standpunt gesteld dat zij ten onrechte niet is gehoord in de bezwaarfase. Zij verzoekt het hof om die reden de zaak terug te wijzen naar de rechtbank. Zij wenst geen terugwijzing naar de heffingsambtenaar. Het hof (NTFR 2010/478) heeft de uitspraak van de rechtbank vernietigd en de zaak teruggewezen naar de rechtbank omdat belanghebbende door de ambtenaar niet op haar bezwaar is gehoord. In cassatie wordt geklaagd over de terugwijzing. Naar het oordeel van de Hoge Raad terecht. Voor terugwijzing naar de rechtbank is alleen plaats als enige door de rechtbank gegeven beslissing volgens het hof onjuist is. In dit geval heeft het hof geen oordeel gegeven over enige beslissing van de rechtbank. In dat geval mag niet worden teruggewezen naar de rechtbank. Terugwijzing naar de ambtenaar is evenmin aan de orde nu belanghebbende dat niet wenste. Het hof had dus de zaak zelf moeten afdoen. Komt het hof daarbij tot de conclusie dat de bestreden uitspraak op bezwaar inhoudelijk juist is, maar uitsluitend vanwege de schending van de hoorplicht moet worden vernietigd, dan dient het hof de rechtsgevolgen van de vernietigde uitspraak op bezwaar in stand te laten (art. 8:72, lid 3, Awb). Verder geeft de Hoge Raad aan het verwijzingshof mee dat bij de waardering van een onroerende zaak die uit meerdere eigendommen bestaat, geen gebruik mag worden gemaakt van een waarderingsmix waarbij de ene eigendom volgens de vergelijkingsmethode wordt gewaardeerd, en de andere volgens de vervangingswaarde.

NTFR 2011/397 - In verzetprocedure geen aanleiding voor andere beslissing op herzieningsverzoek

ECLI:NL:HR:2011:BP4786, datum uitspraak 18-02-2011, publicatiedatum 18-02-2011
Aflevering 8, gepubliceerd op 24-02-2011 met annotatie van mr. dr. R.M.P.G. Niessen-Cobben
De Hoge Raad heeft in HR 24 september 2010 het verzoek van belanghebbende om herziening van een in 2007 gewezen arrest met toepassing van de vereenvoudigde behandeling (art. 8:54 Awb) afgewezen. Belanghebbende heeft daartegen verzet gedaan. In verzet heeft belanghebbende een nadere toelichting gegeven op feiten en omstandigheden die bij het herzieningsverzoek reeds waren aangevoerd. Ook anderszins heeft belanghebbende in verzet niets aangevoerd waarin de Hoge Raad grond ziet voor een andere beslissing op het herzieningsverzoek.

NTFR 2011/399 - Bovenforfaitaire proceskostenvergoeding en mogelijk ook schadevergoeding

ECLI:NL:GHAMS:2010:BO9023, datum uitspraak 04-11-2010, publicatiedatum 29-12-2010
Aflevering 8, gepubliceerd op 24-02-2011 met annotatie van mr. S.K.A. Efstratiades
Aan belanghebbende zijn UTB’s opgelegd. In geschil is de vraag of belanghebbende recht heeft op proceskostenvergoeding. Met Rechtbank Haarlem is het hof van oordeel dat de inspecteur bij het opleggen van de UTB’s een standpunt heeft ingenomen waarvan op grond van de op dat moment ter beschikking staande gegevens duidelijk was dat het in een daartegen ingestelde procedure geen stand zou houden. Naar het oordeel van het hof is er sprake van bijzondere omstandigheden en plaats voor het toekennen van een hogere proceskostenvergoeding dan de forfaitaire bedragen. Dat de facturen inzake de kosten voor rechtsbijstand niet zijn gericht aan de bv, maar aan de rechtsopvolger doet hieraan niet af. De rechtbank heeft terecht de te vergoeden kosten bij wege van schatting – in goede justitie – op het juiste bedrag vastgesteld. Nu de rechtbank echter van een onjuiste rechtsopvatting is uitgegaan door te oordelen dat de door belanghebbende verzochte schadevergoeding niet kan worden verleend, zal de Douanekamer de zaak terugwijzen. De rechtbank zal dan alsnog een oordeel moeten geven over de vraag of aan belanghebbende een vergoeding van geleden schade toekomt, en zo ja, tot welk bedrag.

NTFR 2011/400 - Drie zaken van verschillende belastingplichtigen zijn geen samenhangende zaken

ECLI:NL:GHAMS:2011:BP1909, datum uitspraak 20-01-2011, publicatiedatum 26-01-2011
Aflevering 8, gepubliceerd op 24-02-2011 met annotatie van mr. J. Kastelein
Belanghebbende heeft het beroep bij Rechtbank Haarlem ingetrokken omdat de inspecteur hem tegemoet is gekomen. Tegelijkertijd heeft belanghebbende verzocht om proceskostenvergoeding. Het hof oordeelt dat er geen sprake is van samenhangende zaken nu het gaat om zaken van drie verschillende belastingplichtigen van wie niet is gesteld of gebleken dat zij op enigerlei wijze aan elkaar zijn gelieerd of met elkaar zijn te vereenzelvigen. Wanneer bijvoorbeeld een aantal belastingplichtigen met eenzelfde probleem gezamenlijk een gemachtigde benaderen om de kosten per persoon te beperken, is het denkbaar dat er sprake is van samenhangende zaken. Deze omstandigheden zijn door de inspecteur niet gesteld. Het staat niet vast dat sprake is van nagenoeg identieke besluiten waartegen op vergelijkbare gronden beroep is ingesteld. Het enkele feit dat in drie zaken na het intrekken van het beroep nog slechts de proceskosten in geschil zijn, brengt evenmin mee dat sprake is van ‘nagenoeg identieke besluiten waartegen op vergelijkbare gronden beroep is ingesteld’.

NTFR 2011/401 - Niet de vereiste elektronische maar wel papieren aangifte gedaan: wel omkering maar geen verzwaring bewijslast

ECLI:NL:GHARN:2011:BP1626, datum uitspraak 11-01-2011, publicatiedatum 21-01-2011
Aflevering 8, gepubliceerd op 24-02-2011 met annotatie van mr. P.A. Caljé
Belanghebbende drijft een belastingadvieskantoor. Hij is uitgenodigd en aangemaand tot het doen van elektronische aangifte IB 2005 en premie ZFW 2005. Die aangifte is niet ingediend door belanghebbende. De inspecteur heeft op basis van schattingen ambtshalve aanslagen IB 2005 en premie ZFW 2005 aan belanghebbende opgelegd. De inspecteur heeft in de procedure bij de rechtbank niet langer betwist dat wel een papieren aangifte is ingediend door belanghebbende. Het hof is van oordeel dat belanghebbende de vereiste – elektronische – aangifte niet heeft gedaan, hetgeen in beginsel leidt tot een omkering en verzwaring van de bewijslast. Gelet op de wel ingediende papieren aangifte, acht het hof die sanctie echter in strijd met het evenredigheidsbeginsel. Daarom beperkt het hof de sanctie tot omkering van de bewijslast. Belanghebbende slaagt er echter niet in aannemelijk te maken dat de onderhavige aanslagen onjuist zijn. De schatting van de inspecteur acht het hof niet onredelijk.

NTFR 2011/402 - Geen boetematigingsbeleid KB-Lux bij openheid van zaken in beroepsfase

ECLI:NL:GHARN:2011:BP2293, datum uitspraak 18-01-2011, publicatiedatum 28-01-2011
Aflevering 8, gepubliceerd op 24-02-2011 met annotatie van mr. drs. R. Steenman
Aan belanghebbende zijn (onder meer) navorderingsaanslagen IB over de jaren 1991 t/m 1999 opgelegd in verband met een KB-Luxrekening. Daarbij zijn 100%-boeten opgelegd. Belanghebbende heeft steeds ontkend rekeninghouder van een KB-Luxrekening te zijn geweest. Eerst in de beroepsfase heeft hij openheid van zaken gegeven en erkend rekeninghouder te zijn geweest bij de KB-Lux. Belanghebbende meent dat hij hierdoor recht heeft op een matiging van de boetes tot 50%. Het hof gaat daarin niet mee. Het hof acht boetes van 100% in beginsel passend en geboden. Belanghebbende maakt volgens het hof niet aannemelijk dat de Belastingdienst het beleid voert dat de boetes worden gematigd wanneer pas in de beroepsfase openheid van zaken wordt gegeven. Wel heeft belanghebbende aan een brief van de inspecteur het vertrouwen kunnen ontlenen dat de boetes zullen worden gematigd tot 75%. Hierin is de overschrijding van de redelijke termijn verwerkt.

NTFR 2011/405 - Niet afwachten van onderzoek levert ambtelijk verzuim op; geen cassatie

Aflevering 8, gepubliceerd op 24-02-2011 met annotatie van Jansen
De staatssecretaris heeft medegedeeld geen beroep in cassatie in te stellen tegen Hof Amsterdam 26 oktober 2010, nr. 07/00835, NTFR 2010/2718. Het hof oordeelde in die uitspraak dat de inspecteur door de primitieve aanslag (overeenkomstig de aangifte) vast te stellen zonder de resultaten van een door de Belastingdienst gestart onderzoek af te wachten, een ambtelijk verzuim heeft begaan dat niet door middel van navordering kan worden hersteld. Het feit dat belanghebbende ten tijde van het vaststellen van de primitieve aanslag niet bekend was met de omstandigheid dat een onderzoek was ingesteld, mist hierbij betekenis.

NTFR 2011/407 - Terechte boete voor verzwegen omzet die op KB Lux-rekening is gestort

ECLI:NL:HR:2011:BP4891, datum uitspraak 18-02-2011, publicatiedatum 18-02-2011
Aflevering 8, gepubliceerd op 24-02-2011
Belanghebbende drijft een kapsalon en is ondernemer voor de omzetbelasting. Belanghebbende heeft erkend omzet te hebben gestort op een rekening bij de KB Lux die zij niet in haar omzetbelastingaangiften heeft verantwoord. Naar aanleiding van de door belanghebbende verstrekte gegevens is een naheffingsaanslag omzetbelasting opgelegd, met een boete van 50%. In geschil is of de boete terecht is opgelegd.

NTFR 2011/408 - Bij berekening inhaalverlies blijft toepassing van art. 46 BvdB achterwege wegens strijd met Verdrag VK

ECLI:NL:RBSGR:2010:BO4606, datum uitspraak 13-10-2010, publicatiedatum 23-11-2010
Aflevering 8, gepubliceerd op 24-02-2011 met annotatie van mr. dr. D.R. Post
Belanghebbende en de met haar fiscaal gevoegde dochtermaatschappijen exploiteerden in het jaar 2004 onroerende zaken in het Verenigd Koninkrijk. In het jaar 2004 zijn alle aandelen in belanghebbende verkocht aan G. Belanghebbende heeft in 2004 met haar activiteiten in het Verenigd Koninkrijk een verlies behaald van 1657.534.132. De inspecteur heeft bij beschikking het door belanghebbende in te halen verlies uit buitenlandse activiteiten voor het jaar 2004 vastgesteld op 1657.534.132. Daarbij heeft hij de stallingswinst van belanghebbende van het jaar 2003 buiten beschouwing gelaten. In geschil is of het door belanghebbende in te halen verlies uit buitenlandse activiteiten op het juiste bedrag is vastgesteld. De rechtbank oordeelt dat art. 46 BvdB 2001 in het onderhavige geval als strijdig met het bepaalde in art. 7 en met name art. 22, lid 2, onderdeel b, Verdrag Nederland-Verenigd Koninkrijk achterwege dient te blijven.

NTFR 2011/409 - Geen fiscale woonplaats in Nederland bij verblijf hier te lande voor behandeling ziekte

ECLI:NL:RBLEE:2011:BP2246, datum uitspraak 06-01-2011, publicatiedatum 27-01-2011
Aflevering 8, gepubliceerd op 24-02-2011 met annotatie van drs. J.R. Schaap
Belanghebbende verblijft in 2005 in verband met de behandeling van een chronische ziekte een aantal weken in Nederland. Belanghebbende heeft zich in 2004 laten uitschrijven op zijn Nederlandse adres en verbleef sindsdien in Portugal. De inspecteur stelt dat belanghebbende in 2005 in Nederland zijn fiscale woonplaats heeft.

NTFR 2011/410 - Besluit winsttoerekening aan vaste inrichtingen

Aflevering 8, gepubliceerd op 24-02-2011
In dit besluit geeft de staatssecretaris inzicht in zijn standpunten met betrekking tot de winstallocatie aan vaste inrichtingen. Aanleiding voor het besluit zijn het OESO ‘Report on the Attribution of Profits to Permanent Establishments’, de aanpassing van het commentaar bij art. 7 OESO-Modelverdrag in 2008 en de vaststelling van een nieuw art. 7 OESO-Modelverdrag (inclusief commentaar) in juli 2010. Doel van het besluit is om zo veel mogelijk duidelijk te geven over de wijze waarop de Nederlandse belastingdienst aankijkt tegen de winsttoerekening aan vaste inrichtingen. Genoemd OESO-rapport, alsmede de Update 2010 van het OESO-Modelverdrag (met commentaar) zijn mede als brondocument bijgevoegd.

NTFR 2011/411 - Actualisering verzamelbesluit dividendbelasting

Aflevering 8, gepubliceerd op 24-02-2011
De staatssecretaris heeft een verzamelbesluit over de dividendbelasting geactualiseerd. Ten opzichte van het eerdere besluit van 15 november 2010, nr. DGB2010/5437M is het onderdeel met goedkeuringen inzake de dividendnota vervallen. Deze goedkeuringen zijn met ingang van 1 januari 2011 gecodificeerd. Verder worden de (nieuwe) kaders weergegeven waarbinnen de Belastingdienst zekerheid vooraf geeft over het toerekenen van aandelen aan een vaste inrichting. Hierbij wordt het besluit van 15 januari 2011, nr. IFZ2010/457M inzake winstallocatie vaste inrichtingen als uitgangspunt genomen.

NTFR 2011/415 - Verwijzing voor vraag of vliegtuig een plezierluchtvaartuig is

ECLI:NL:HR:2011:BL7975, datum uitspraak 04-02-2011, publicatiedatum 04-02-2011
Aflevering 8, gepubliceerd op 24-02-2011 met annotatie van mr. Stuijt en Van Dam
Belanghebbende is eigenaresse van een vliegtuig. Zij heeft het vliegtuig verhuurd aan derden. De kosten van brandstof, verbruikt tijdens de verhuur van het vliegtuig, waren in de huurprijs inbegrepen. Ter zake van de verhuur reikte belanghebbende facturen uit aan haar afnemers. In geschil is of belanghebbende recht heeft op teruggaaf van accijns voor de tijdens de verhuurperiode verbruikte brandstof. Meer in het bijzonder is in geschil of sprake is van een plezierluchtvaartuig. Hof Den Haag (NTFR 2009/1185) heeft die vraag ontkennend beantwoord, omdat het vliegtuig door de eigenaar voor commerciële doeleinden wordt gebruikt. Volgens de Hoge Raad heeft het hof een onjuist criterium aangelegd. Volgens de definitie van plezierluchtvaartuig in art. 66, lid 3, Wacc is immers sprake van een plezierluchtvaartuig indien of de eigenaar of (bijvoorbeeld) de huurder het vliegtuig voor andere dan commerciële doeleinden gebruikt. Derhalve was hier van belang welk gebruik de huurders van het vliegtuig maakten.

NTFR 2011/416 - Hoge Raad stelt prejudiciële vraag over heffing BPM wegens gebruik van Duitse auto door naar Nederland verhuisde Duitser

ECLI:NL:HR:2011:BP2985, datum uitspraak 04-02-2011, publicatiedatum 04-02-2011
Aflevering 8, gepubliceerd op 24-02-2011 met annotatie van mr. J. Rolleman
Belanghebbende, een Duitser, heeft op 4 juli 2002 een auto met een Duits kenteken in Duitsland gekocht. Zij woonde op dat moment in Duitsland. Nadien is belanghebbende naar Nederland verhuisd. Belanghebbende is na de verhuizing in Duitsland in dienstbetrekking blijven werken. Zij gebruikt de auto (mede) voor het rijden tussen haar woonplaats in Nederland en haar werk in Duitsland. Ter zake van het gebruik van de openbare weg in Nederland, is zij aangeslagen in de BPM. Hof Den Bosch (NTFR 2009/2734) heeft die naheffingsaanslag vernietigd. Volgens het hof is art. 18 EG-Verdrag van toepassing en is het evenredigheidsbeginsel geschonden. De staatssecretaris stelt in cassatie dat sprake is van een interne situatie. De Hoge Raad heeft Europeesrechtelijke twijfels en legt de zaak voor aan het Hof van Justitie EU met de volgende vraag:

NTFR 2011/418 - In landelijk gebied worden aan een afvalinzamelpunt minder eisen gesteld

ECLI:NL:HR:2011:BP4895, datum uitspraak 18-02-2011, publicatiedatum 18-02-2011
Aflevering 8, gepubliceerd op 24-02-2011
Belanghebbende heeft een woning op een landelijk gelegen recreatiepark. Aan haar is een aanslag afvalstoffenheffing opgelegd. Belanghebbende is het met deze aanslag niet eens. Zij stelt dat de gemeente haar inzamelplicht niet nakomt, kort gezegd omdat het inzamelpunt is gelegen buiten het park. Hof Leeuwarden (NTFR 2010/1031) is van oordeel dat de gemeente in redelijkheid haar inzamelplicht nakomt. Hieraan doet niet af dat de bewoners, als gevolg van de landelijke ligging, een grotere afstand moeten overbruggen naar het inzamelpunt dan in stedelijke situaties gebruikelijk is. Evenmin doet hieraan af dat het inzamelpunt mogelijk niet voor alle woningen op het park de dichtstbijzijnde plek aan de openbare weg is die toegankelijk is voor vuilnisauto’s.