Aflevering 7

Gepubliceerd op 17 februari 2011

NTFR 2011/295 - Giftenaftrek in de vuurlinie?

Aflevering 7, gepubliceerd op 17-02-2011 geschreven door prof. dr. S.J.C. Hemels
De afgelopen anderhalf jaar hebben de Nederlandse geeffaciliteiten zeer in de belangstelling gestaan. In de fiscale wereld en ‘goede doelen’-wereld gingen geruchten rond dat de giftenaftrek zou worden afgeschaft. De politiek lijkt zich hier inmiddels tegen te hebben uitgesproken. Deze Opinie onderzoekt de oorzaak van de geruchten en geeft een analyse van de politieke stand van zaken met betrekking tot de giftenaftrek.

NTFR 2011/298 - Kwijtscheldingswinstvrijstelling niet van toepassing vanwege verrekenbare verliezen

ECLI:NL:GHAMS:2010:BP2701, datum uitspraak 23-12-2010, publicatiedatum 02-02-2011
Aflevering 7, gepubliceerd op 17-02-2011 met annotatie van mr. J.A.G. van Es
In februari 2005 is de horecaonderneming van belanghebbende gestaakt. B heeft een gedeelte ter grootte van € 82.188 van de door hem aan belanghebbende verstrekte lening kwijtgescholden. Belanghebbende heeft dit bedrag aangemerkt als vrijgestelde kwijtscheldingswinst. Met Rechtbank Haarlem is het hof van oordeel dat de opvatting van belanghebbende dat de verrekenbare verliezen eerst moeten worden gecompenseerd met de stakingswinst en dat pas daarna ter bepaling van de vrijgestelde kwijtscheldingswinst moet worden nagegaan of en in hoeverre de kwijtscheldingswinst een – mogelijk – nog resterend verrekenbaar verlies overtreft, onjuist is. Het moment van staking van de onderneming is voor de beantwoording van de vraag of en in hoeverre sprake is van vrijgestelde kwijtscheldingswinst niet van belang. Het inkomen uit werk en woning 2005 is positief en het verlies uit werk en woning is nihil. Nu de te verrekenen verliezen uit het verleden € 132.795 bedragen, moet geconcludeerd worden dat de som van beide hiervoor bedoelde verliezen (€ 132.795) het bedrag van de kwijtscheldingswinst van € 82.188 overtreft, zodat de kwijtscheldingswinstvrijstelling niet van toepassing is.

NTFR 2011/301 - Voordeel behaald bij aan- en verkoop van pand op dezelfde dag is resultaat uit overige werkzaamheden

ECLI:NL:GHAMS:2011:BP0307, datum uitspraak 06-01-2011, publicatiedatum 12-01-2011
Aflevering 7, gepubliceerd op 17-02-2011 met annotatie van dr. A. Rozendal
Belanghebbende heeft in april 2001 een pand gekocht, bestaande uit een bedrijfsruimte en een woning voor € 952.938 van Stichting C. Op dezelfde dag verkoopt belanghebbende het pand en behaalt daarmee een voordeel van € 111.537,43. Met Rechtbank Haarlem is het hof van oordeel dat belanghebbende het pand heeft gekocht met de bedoeling dit onmiddellijk, althans op dezelfde dag, met winst te verkopen en het niet heeft gekocht in het kader van het drijven van zijn onderneming of met het oog op het aanhouden als belegging of voor eigen gebruik. Het hof is dan ook van oordeel dat het door belanghebbende behaalde voordeel moet worden aangemerkt als resultaat uit een werkzaamheid.

NTFR 2011/302 - Door het ontbreken van een gezagsverhouding zijn prostituees niet in dienstbetrekking

ECLI:NL:GHAMS:2010:BO8576, datum uitspraak 11-11-2010, publicatiedatum 29-12-2010
Aflevering 7, gepubliceerd op 17-02-2011 met annotatie van mr. drs. G. Benning
Belanghebbende exploiteert een privéhuis. In geschil is of de daar werkzame prostituees in dienstbetrekking zijn bij belanghebbende. Meer specifiek is in geschil of er sprake is van een gezagsverhouding. Het hof stelt voorop dat daarvan reeds sprake is als de werkgever bevoegd is de werknemer bindende aanwijzingen te geven omtrent het te verrichten werk of de inrichting daarvan. Niet noodzakelijk is dat de werkgever in feite van deze bevoegdheid gebruikmaakt. Belanghebbende heeft aangevoerd dat de dames naar eigen inzicht klanten mogen weigeren, belanghebbende niet aanspreekbaar is voor klachten over de dames, er geen sprake is van een aanwezigheidsplicht, belanghebbende geen dames oproept indien er geen of weinig dames aanwezig zijn en de dames afzonderlijke afspraken mogen maken met klanten en aparte tarieven mogen berekenen ter zake van bepaalde verrichtingen. Onder deze omstandigheden kan niet worden gesteld dat sprake is van een gezagsverhouding tot belanghebbende. Er is dan ook geen sprake van een privaatrechtelijke dienstbetrekking.

NTFR 2011/305 - Afwaardering regresvordering via gelijkheidsbeginsel; geen cassatie

Aflevering 7, gepubliceerd op 17-02-2011 met annotatie van mr. J. de Haan
De staatssecretaris heeft medegedeeld geen beroep in cassatie in te stellen tegen Hof Arnhem 12 oktober 2010, nr. 09/00448, NTFR 2010/2660. Het hof oordeelde in die uitspraak dat belanghebbende een regresvordering op Y bv, waarin de echtgenoot van belanghebbende een middellijk aanmerkelijk belang heeft, in het jaar van betaling uit hoofde van de aansprakelijkheid ten laste van het resultaat uit overige werkzaamheden mocht afwaarderen. Het hof baseerde dit oordeel op een goedkeurende beleidsregel van de staatssecretaris, die waardering op de balans op het betaalde bedrag toestaat. Weliswaar ziet die goedkeuring in beginsel op de aanmerkelijkbelanghouder zelf, maar het gelijkheidsbeginsel brengt mee dat belanghebbende zich ook op die goedkeuring kan beroepen.

NTFR 2011/306 - Besluit over cafetariaregelingen geactualiseerd

Aflevering 7, gepubliceerd op 17-02-2011
De staatssecretaris van Financiën brengt het besluit van 5 augustus 2009, nr. CPP2009/1458 (NTFR 2009/1780) over onder meer de cafetariaregelingen opnieuw uit. Het besluit is aangepast in verband met de invoering van de werkkostenregeling. Daarnaast zijn enkele redactionele verbeteringen aangebracht. De aanpassingen zijn van ondergeschikte aard.

NTFR 2011/307 - Villabewoonster uit televisieprogramma was werkzaam in een privaatrechtelijke dienstbetrekking

Aflevering 7, gepubliceerd op 17-02-2011 met annotatie van mr. J.D. Schouten
Belanghebbende heeft deelgenomen aan het televisieprogramma ‘D’. Dit programma had als doel ‘het met televisiecamera’s volgen van de deelnemers, die hun intrek hadden genomen in een villa’. De televisiebeelden van de bewoners van ‘D’ waren 24 uur per dag via media voor het publiek toegankelijk. De langst in de villa verblijvende deelnemer maakte kans op het winnen van prijzen. Tussen C bv en belanghebbende is een overeenkomst ondertekend, die door de partijen bij die overeenkomst is gekwalificeerd als een overeenkomst van opdracht. Belanghebbende heeft een uitkering ingevolge de Werkloosheidswet aangevraagd nadat zij ‘D’ heeft moeten verlaten omdat zij is weggestemd.

NTFR 2011/310 - Verhaalschuld loonbelasting niet aftrekbaar in box 3

Aflevering 7, gepubliceerd op 17-02-2011 met annotatie van prof. dr. J.P. Boer
Belanghebbende is in 1999 met een gelieerde vennootschap overeengekomen dat hij tegen een vergoeding geen gebruik zal maken van aan hem toegekende optierechten. Op grond hiervan is eind 2001 € 363.024 plus € 23.873 aan rente over de jaren 2000 en 2001 aan belanghebbende uitbetaald. Bij de vennootschap is naar aanleiding van een boekenonderzoek loonbelasting een naheffingsaanslag opgelegd. Een bedrag van € 98.162 aan loonbelasting zal op belanghebbende worden verhaald. Hof Den Bosch (NTFR 2009/2676) heeft geoordeeld dat de verhaalschuld loonbelasting een van aftrek in box 3 uitgesloten belastingschuld is als bedoeld in art. 5.3, lid 3, Wet IB 2001. De Hoge Raad deelt die visie. De Hoge Raad zet uiteen dat de verhaalschuld moet worden aangemerkt als een eigen, uit de belastingwet voortvloeiende verplichting van de werknemer in de zin van genoemde wetsbepaling.

NTFR 2011/312 - Zoon die pilotenopleiding volgt is niet 'behoeftig' vanwege aangegane geldleningen

ECLI:NL:GHARN:2011:BP1616, datum uitspraak 11-01-2011, publicatiedatum 21-01-2011
Aflevering 7, gepubliceerd op 17-02-2011 met annotatie van mr. P.T. van Arnhem
De zoon van belanghebbende is in 2005 gestart met een pilotenopleiding. Hij heeft geen recht op studiefinanciering. De zoon heeft ter bekostiging van de studie € 120.000 bij een bank geleend. Daarnaast heeft de zoon bij die bank een lening afgesloten ter bekostiging van de kosten van levensonderhoud. De zoon heeft in 2006 geen inkomsten genoten en beschikt niet over eigen vermogen. Belanghebbende claimt voor 2006 aftrek van kosten van levensonderhoud van de zoon. De inspecteur heeft dat geweigerd. Het hof vindt dat juist. Volgens het hof dienen voor de vraag of de zoon ‘behoeftig’ is de leenbedragen te worden meegenomen bij het vaststellen van de eigen middelen van de zoon. In dat geval moet worden geconcludeerd dat belanghebbende zich redelijkerwijs niet gedrongen heeft kunnen voelen tot het doen van de levensonderhouduitgaven.

NTFR 2011/315 - Woningstichting voor ouderen en zorgbehoevenden is geen anbi

Aflevering 7, gepubliceerd op 17-02-2011 met annotatie van dr. D. Molenaar
Belanghebbende (woningstichting X) maakt onderdeel uit van de E-groep. De kernactiviteiten van de E-groep bevinden zich op het gebied van wonen, welzijn en zorg voor voornamelijk ouderen en (andere) zorgbehoevenden. Tot de E-groep behoort ook Stichting F, die de zorgfunctie verricht en is aangemerkt als een algemeen nut beogende instelling (anbi). Belanghebbende houdt zich bezig met het dienen van de volkshuisvesting. Het vastgoed van belanghebbende bestaat voor 70% uit zorg-gerelateerd vastgoed en voor 30% uit sociale huurwoningen. In geschil is of belanghebbende kan worden aangemerkt als een anbi.

NTFR 2011/317 - Sanctie zestiende standaardvoorwaarde verenigbaar met Fusierichtlijn

ECLI:NL:HR:2010:BL0124, datum uitspraak 08-10-2010, publicatiedatum 08-10-2010
Aflevering 7, gepubliceerd op 17-02-2011 met annotatie van prof. dr. Q.W.J.C.H. Kok
Belanghebbende heeft haar onderneming op de dag van haar oprichting (31 maart 1998) tegen uitreiking van aandelen ingebracht in haar dochter (bedrijfsfusie) die eveneens op die dag is opgericht. Belanghebbende en haar dochter vormen sinds 31 maart 1998 een fiscale eenheid. Belanghebbende heeft op 4 december 2000, dus binnen de termijn van het vervreemdingsverbod, een deel van haar aandelen in de dochter verkocht. De inspecteur constateert een overtreding van de zestiende standaardvoorwaarde, als gevolg waarvan een herwaarderingswinst is vastgesteld. Belanghebbende beroept zich op strijdigheid met de Fusierichtlijn. Volgens de Hoge Raad faalt dit beroep omdat de Fusierichtlijn slechts ziet op fusies waarbij vennootschappen van twee of meer lidstaten zijn betrokken. Die situatie doet zich hier niet voor. Bovendien is op onderhavige bedrijfsfusie en de latere aandelenverkoop het fiscale-eenheidsregime van toepassing, en niet het bepaalde in art. 14 Wet VPB 1969 (bedrijfsfusie). De begrippen en bepalingen die art. 14 Wet VPB 1969 gemeen heeft met de Fusierichtlijn – en die dus moeten worden uitgelegd op gelijke wijze als de overeenkomstige richtlijnbepalingen – zijn derhalve niet relevant.

NTFR 2011/318 - Acquisitie met op concernniveau externe lening getroffen door art. 10a Wet VPB 1969

ECLI:NL:PHR:2010:BO8444, datum uitspraak 30-11-2010, publicatiedatum 24-12-2010
Aflevering 7, gepubliceerd op 17-02-2011 met annotatie van drs. J.J. van Dam
De belanghebbende heeft op 30 december 1998 € 11.259.090 geleend van een bank en dat bedrag dezelfde dag in haar Duitse 100%-dochter gestort (besmette rechtshandeling ex art. 10a, lid 2, onder b, Wet VPB 1969). Zij heeft voorts op 31 december 1998 renteloos € 149.079.051 geleend van een in Ierland gevestigd verbonden lichaam. Op 8 januari 1999 heeft zij € 41.286.710 doorgeleend aan de Duitse dochter. Op dezelfde dag heeft de Duitse dochter op die lening € 9.203.254 terugbetaald, die de belanghebbende vervolgens heeft afgelost op haar bankschuld. De Duitse dochter heeft begin 1999 voor € 41.286.710 een niet-gelieerd bedrijf gekocht.

NTFR 2011/320 - Vrijgevallen HIR van ontvoegde dochtermaatschappij behoort tot winst fiscale eenheid

Aflevering 7, gepubliceerd op 17-02-2011 met annotatie van mr. H. Lohuis
Belanghebbende vormde ultimo 2006 als moedermaatschappij een fiscale eenheid met vier dochtermaatschappijen, waaronder B bv. In 2006 heeft B bv een onroerende zaak verkocht. Voor de daarbij behaalde boekwinst is een herinvesteringsreserve (HIR) gevormd. Belanghebbende heeft de aandelen B bv verkocht op 15 februari 2007. De aandelen B bv zijn geleverd op 9 maart 2007. De inspecteur heeft de vrijgevallen HIR tot de belastbare winst van belanghebbende gerekend. Volgens belanghebbende is dit onjuist en dient de HIR bij B bv te worden belast.

NTFR 2011/323 - Belanghebbende geschaad in haar verdedigingsbelangen door haar niet te horen

ECLI:NL:GHAMS:2011:BP1057, datum uitspraak 06-01-2011, publicatiedatum 19-01-2011
Aflevering 7, gepubliceerd op 17-02-2011 met annotatie van mr. dr. R.M.P.G. Niessen-Cobben
Belanghebbende heeft verscheidene aangiften ten invoer van schoenen gedaan. Naar aanleiding van een onderzoek heeft de inspecteur navorderingsaanslagen in de vorm van UTB’s opgelegd zonder daaraan voorafgaand het voornemen daartoe aan belanghebbende kenbaar te maken en zonder de uitkomst van het onderzoek aan haar voor te leggen. Het hof stelt vast dat nu belanghebbende niet in de gelegenheid is gesteld zich vooraf uit te laten over de elementen waarop de UTB’s werden gebaseerd, het beginsel van eerbiediging van de rechten van verdediging is geschonden. Aan het procedurele gebrek, bestaande uit het niet horen van belanghebbende alvorens de UTB’s uit te reiken, kan niet worden voorbijgegaan. Rechtbank Haarlem heeft op goede gronden de UTB’s vernietigd.

NTFR 2011/325 - Proceskostenvergoeding: geen bijzondere omstandigheid

ECLI:NL:GHAMS:2010:BO9022, datum uitspraak 11-11-2010, publicatiedatum 29-12-2010
Aflevering 7, gepubliceerd op 17-02-2011 met annotatie van mr. T.A.D. van Wordragen
Het begrip ‘industriële blokken’ werd door de inspecteur Rotterdam – in aan derden afgegeven bindende tariefinlichtingen – en de Belgische douaneadministratie anders uitgelegd. Dit had de inspecteur Rotterdam ertoe kunnen brengen zijn standpunt te herzien, en van het uitreiken van de UTB’s af te zien. De omstandigheid dat deze inspecteur daarvoor niet heeft gekozen en een ander gefundeerd standpunt heeft ingenomen, is onvoldoende om het oordeel te rechtvaardigen dat de inspecteur UTB’s heeft uitgereikt terwijl op het moment van uitreiking duidelijk was dat deze in een daartegen in te stellen procedure geen stand zouden houden. Belanghebbende heeft niet aannemelijk gemaakt dat het besluit geen nieuw beleid bevat, maar slechts een vastlegging van reeds geldend beleid. Het hof is van oordeel dat in de gegeven omstandigheden geen sprake is van een zo uitzonderlijk (schrijnend) geval, dat een bovenforfaitaire kostenvergoeding dient te worden toegekend.

NTFR 2011/326 - Aan autohandelaar opgelegde vergrijpboete BPM vernietigd

ECLI:NL:GHARN:2011:BP2300, datum uitspraak 18-01-2011, publicatiedatum 28-01-2011
Aflevering 7, gepubliceerd op 17-02-2011 met annotatie van mr. J. Rolleman
Belanghebbende, een autohandelaar, heeft gebruikgemaakt van de openbare weg in Nederland met een Duitse auto. Ter zake hiervan heeft de inspecteur belanghebbende met dagtekening 5 maart 2009 een naheffingsaanslag BPM met een vergrijpboete van 50% opgelegd. De boekhouder van belanghebbende heeft hiertegen op 8 mei 2009 bezwaar aangetekend. De inspecteur heeft het bezwaar wegens termijnoverschrijding niet-ontvankelijk verklaard. Wat betreft de naheffingsaanslag is dat volgens het hof terecht. Wat betreft de boete is het hof met de rechtbank van oordeel dat het bezwaar ontvankelijk is. De boete wordt door het hof vernietigd. De inspecteur slaagt er namelijk niet in aannemelijk te maken dat belanghebbende wetenschap had van de aanmerkelijke kans dat te weinig belasting zou worden betaald. De enkele stelling dat belanghebbende als autohandelaar zich regelmatig bezighoudt met invoer van auto’s, is daartoe niet voldoende.

NTFR 2011/328 - Exploitant schoonmaakbedrijf voldoet niet aan administratieplicht: omkering bewijslast

ECLI:NL:RBSGR:2010:BP0101, datum uitspraak 29-12-2010, publicatiedatum 07-01-2011
Aflevering 7, gepubliceerd op 17-02-2011 met annotatie van mr. M.H.W.N. Lammers
Aan belanghebbende, die een schoonmaakbedrijf exploiteert, is naar aanleiding van een boekenonderzoek een naheffingsaanslag loonbelasting met een vergrijpboete van 50% opgelegd. Volgens de inspecteur is er zwart loon uitbetaald. In geschil is of de naheffingsaanslag en vergrijpboete terecht zijn opgelegd. De rechtbank oordeelt dat zowel de urenstaten als de kasadministratie essentiële onderdelen vormen van de administratie van belanghebbende. Nu de kasadministratie niet voldoet aan de daaraan te stellen eisen en er voorts urenstaten ontbreken, vertoont de administratie van belanghebbende dusdanig ernstige gebreken dat deze niet als basis kan dienen voor de berekening van de door hem over die jaren verschuldigde loonheffing. De rechtbank concludeert dan ook tot omkering van de bewijslast. Belanghebbende heeft niet aangetoond dat de naheffingsaanslag niet in stand kan blijven. De inspecteur heeft voorts een redelijke schatting gemaakt van de verschuldigde belasting. De rechtbank vermindert nog wel de vergrijpboete met 15% omdat de naheffingsaanslag met omkering van de bewijslast is vastgesteld. Voorts past de rechtbank nog een vermindering van 15% toe in verband met overschrijding van de redelijke termijn.

NTFR 2011/330 - Voor verdrag is persoon inwoner van buitenlandse staat als hij daar als inwoner in belastingheffing is betrokken

ECLI:NL:HR:2010:BL8864, datum uitspraak 03-12-2010, publicatiedatum 03-12-2010
Aflevering 7, gepubliceerd op 17-02-2011 met annotatie van mr. M. van Leeuwaarden Adv. LLM
Belanghebbende is opgericht naar Nederlands recht en beschikt over een correspondentieadres in Zwitserland. Haar 50%-aandeelhoudster B heeft haar gehele vermogen als kapitaal ingebracht in belanghebbende tegen uitreiking van aandelen. Belanghebbende heeft ten eerste betoogd dat heffing van kapitaalsbelasting van haar, als in Zwitserland gevestigde Nederlandse onderdaan, in strijd is met Vriendschapstraktaat dat in 1875 tussen Nederland en Zwitserland is gesloten. Volgens dit traktaat moet Nederland Zwitserse onderdanen gelijk behandelen als eigen onderdanen. Naar het oordeel van de Hoge Raad ziet dit traktaat echter niet op de behandeling door Nederland van Nederlandse onderdanen, zodat het op grond van art. 33 Wet BRV (tekst 2000 en 2001; woonplaatsfictie) aanmerken van belanghebbende als belastingplichtige voor de kapitaalsbelasting niet strijdig is met het traktaat.

NTFR 2011/331 - Vakantieverlof telt mee voor driemaandsperiode van art. 38, lid 2, AWR, ongeacht waar verlof wordt doorgebracht

ECLI:NL:HR:2011:BP2281, datum uitspraak 13-05-2011, publicatiedatum 13-05-2011
Aflevering 7, gepubliceerd op 17-02-2011 met annotatie van dr. A.W. Hofman
Belanghebbende is in 2004 in dienstbetrekking werkzaam voor A bv. Hij heeft gewerkt zowel in Zuid-Afrika, een land waarmee Nederland een belastingverdrag heeft gesloten, als in Bahrein en Iran, landen waarmee Nederland geen belastingverdrag heeft gesloten. In de periode van 7 juni tot en met 17 oktober 2004 (een periode van 133 dagen) verbleef hij, volgens zijn werk- en reisschema, gedurende 117 dagen voor werk en verlof in Bahrein en Iran en gedurende zestien dagen voor verlof in Zuid-Afrika. Voorafgaand aan die periode heeft hij in 2004 achttien dagen gewerkt in Zuid-Afrika. In geschil is of belanghebbende recht heeft op de belastingvrijstelling van art. 38, lid 2, AWR. Rechtbank Den Haag heeft de vraag bevestigend beantwoord en Hof Den Haag (NTFR 2010/672) ontkennend.

NTFR 2011/332 - Koersresultaten op lening vormen geen aan rente-inkomen toe te rekenen kosten

ECLI:NL:HR:2011:BP1473, datum uitspraak 17-06-2011, publicatiedatum 17-06-2011
Aflevering 7, gepubliceerd op 17-02-2011 met annotatie van mr. O. Kroon
De belanghebbende, X bv, is een groepsfinancieringsmaatschappij. In 2003 heeft zij Amerikaanse dollarleningen verstrekt aan een gelieerde vennootschap in Brazilië. Zij heeft daarop rente ontvangen waarop 15% Braziliaanse bronbelasting is ingehouden. Op de hoofdsom is een valutakoersverlies geleden. De belanghebbende stelt dat bij de berekening van de voorkoming van dubbele belasting het koersverlies op de Amerikaanse dollarleningen niet in mindering komt op de buitenlandse rente omdat dat verlies geen ‘kosten’ vormt die ‘verband houden’ met de rente in de zin van art. 36, lid 4, BvdB 2001. De fiscus stelt het tegendeel. Hof Amsterdam (NTFR 2010/799) heeft belanghebbende in het gelijk gesteld. De staatssecretaris heeft cassatieberoep ingesteld.

NTFR 2011/333 - Overeenkomst met Denemarken over fiscale kwalificatie besloten fonds voor gemene rekening

Aflevering 7, gepubliceerd op 17-02-2011
Nederland en Denemarken hebben een overeenkomst gesloten over de toepassing van het belastingverdrag op een Nederlands besloten fonds voor gemene rekening. Hierin is neergelegd dat dit fonds fiscaal als transparant wordt aangemerkt. Daarnaast mag volgens de overeenkomst het fonds de verdragsvoordelen claimen ten behoeve van de achterliggende participanten.

NTFR 2011/335 - Advocaat is onvoldoende zelfstandig om als ondernemer te kunnen worden aangemerkt

Aflevering 7, gepubliceerd op 17-02-2011 met annotatie van E.H. van den Elsen
Aan belanghebbende zijn over de jaren 2003 tot en met 2006 naheffingsaanslagen omzetbelasting opgelegd. Over de periode 1 maart 2002 tot en met 30 juni 2006 heeft belanghebbende geen omzet aangegeven, maar alleen voorbelasting teruggevraagd. In die periode heeft zij als shareholder van de limited liability partnership B gewerkt, waarvoor zij in ieder geval een jaarlijks salaris heeft ontvangen. Wanneer aan de voorwaarden, betreffende persoonlijke en verwezen omzet, werd voldaan, kon belanghebbende ook een bonus ontvangen. De rechtbank is van oordeel dat belanghebbende in de periode dat zij als shareholder van B werkzaam was onvoldoende zelfstandigheid bezat om als ondernemer voor de wet omzetbelasting aangemerkt te kunnen worden. De naheffingsaanslagen omzetbelasting zijn daarom terecht opgelegd.

NTFR 2011/337 - Fiscaal nummer is niet een essentieel onderdeel van het aanslagbiljet

ECLI:NL:HR:2010:BO5975, datum uitspraak 03-12-2010, publicatiedatum 03-12-2010
Aflevering 7, gepubliceerd op 17-02-2011 met annotatie van mr. W.J. Benning
Belanghebbende heeft in 2001 als douane-expediteur aangifte voor het vrije verkeer gedaan van textielgoederen. Later bleek dat was uitgegaan van een te lage douanewaarde. Dit heeft de inspecteur belanghebbende bij brief van 17 juni 2004 meegedeeld, waarbij is aangekondigd dat haar een uitnodiging tot betaling zal worden toegestuurd. Belanghebbende heeft vervolgens een aanslagbiljet ontvangen, waarin echter het fiscale nummer is vermeld van F bv, een met belanghebbende gelieerde vennootschap die op hetzelfde adres als belanghebbende is gevestigd. Bij het aanslagbiljet was een acceptgirokaart gevoegd, gesteld op naam van F bv. Het hof heeft de uitnodiging tot betaling vernietigd, omdat door de vermelding van het onjuiste fiscale nummer misverstand is ontstaan met betrekking tot de vraag voor wie de uitnodiging is bestemd. De Hoge Raad deelt die visie echter niet. Kort gezegd oordeelt de Hoge Raad dat het fiscale nummer van de belastingplichtige in het algemeen, anders dan de tenaamstelling van het biljet, niet een essentieel onderdeel van het aanslagbiljet vormt. In het onderhavige geval heeft het aanslagbiljet geen misverstand kunnen oproepen. De Hoge Raad doet vervolgens de zaak zelf af. Anders dan waarvan belanghebbende in een bij het hof aangevoerde stelling is uitgegaan, is op grond van het gemeenschapsrecht niet vereist dat de boeking als bedoeld in art. 217 CDW mede de vermelding van de douaneschuldenaar omvat, zodat reeds hierom een grondslag ontbreekt om aan een eventueel bij de boeking gedane onjuiste vermelding van de douaneschuldenaar een rechtsgevolg te verbinden. De inspecteur wordt alsnog in het gelijk gesteld.

NTFR 2011/338 - Motorrijtuigenbelasting kan worden nageheven met art. 76 Wet MRB 1994

ECLI:NL:HR:2011:BL6506, datum uitspraak 04-02-2011, publicatiedatum 04-02-2011
Aflevering 7, gepubliceerd op 17-02-2011 met annotatie van mr. J. Rolleman
Belanghebbende was werkzaam als taxiondernemer. Voor de door hem gebruikte personenauto heeft hij de taxivrijstelling toegepast. Na een ingesteld onderzoek bleek dit ten onrechte. De inspecteur heeft onder meer motorrijtuigenbelasting nageheven. Hof Amsterdam heeft geoordeeld dat de naheffingsbevoegdheid van art. 76, lid 2, Wet MRB hier niet van toepassing is. De Hoge Raad acht dit oordeel onjuist en verwijst daarvoor naar zijn arrest van 26 november 2010, nr. 09/00749, NTFR 2010/2773.

NTFR 2011/339 - Baatbelasting Geleen onverbindend

ECLI:NL:HR:2011:BP2135, datum uitspraak 28-01-2011, publicatiedatum 28-01-2011
Aflevering 7, gepubliceerd op 17-02-2011 met annotatie van mr. dr. G. Groenewegen
De Hoge Raad heeft in HR 8 augustus 2008, nr. 42.972, NTFR 2008/1655 deze zaak verwezen naar Hof Arnhem. Dit hof (NTFR 2010/217) was tot de conclusie gekomen dat de Verordening baatbelasting Geleen verbindende kracht mist.

NTFR 2011/341 - Bestuurdersaansprakelijkheid; Onbehoorlijk bestuur in driejaarsperiode

ECLI:NL:HR:2011:BP2982, datum uitspraak 04-02-2011, publicatiedatum 04-02-2011
Aflevering 7, gepubliceerd op 17-02-2011 met annotatie van mr. M.C.J. Kop
Belanghebbende is als bestuurder aansprakelijk gesteld voor door A bv niet betaalde loonheffing. In geschil is of deze niet-betaling het gevolg is van aan belanghebbende te wijten onbehoorlijk bestuur in de periode van drie jaren voorafgaande aan de mededeling van betalingsonmacht. Aan de orde is de vraag welke periode van drie jaren in acht moeten worden genomen, indien sprake is van een (eerdere) mededeling van betalingsonmacht die haar geldigheid heeft behouden. Naar het oordeel van de Hoge Raad dient uitgegaan te worden van de drie jaren voorafgaand aan de dag waarop een mededeling van betalingsonmacht uiterlijk had moeten worden gedaan, in het geval de mededeling niet haar geldigheid had behouden. Verder heeft de Hoge Raad geoordeeld dat het opzettelijk achterwege laten van inhouding en afdracht van loonheffing en het opzettelijk niet voldoen van omzetbelasting kennelijk onbehoorlijk bestuur vormt.

NTFR 2011/343 - Geen cultuurgrondvrijstelling voor ten behoeve van jacht verpachte grond

ECLI:NL:GHARN:2011:BP2297, datum uitspraak 18-01-2011, publicatiedatum 28-01-2011
Aflevering 7, gepubliceerd op 17-02-2011 met annotatie van mr. dr. G. Groenewegen
Belanghebbende is eigenaresse van een perceel onbebouwde grond. De grond is verpacht voor de jacht. In het kader van de waardevaststelling voor de Wet WOZ claimt belanghebbende toepassing van de cultuurgrondvrijstelling. Volgens het hof is daarvoor vereist dat de grond primair de functie heeft gewassen te voeden en te doen groeien. Belanghebbende maakt niet aannemelijk dat dit het geval is. De stelling van belanghebbende dat de wetgever discrimineert tussen haar en een eigenaar van een landgoed in de zin van de Natuurschoonwet 1928 wordt door het hof evenmin onderschreven. Volgens het hof is er namelijk geen sprake van gelijke gevallen.