Aflevering 9

Gepubliceerd op 1 maart 2012

NTFR 2012/464 - Cassatie in het belang der wet en inbreng van de rechtspraktijk

Aflevering 9, gepubliceerd op 01-03-2012 geschreven door prof. dr. mr. R.E.C.M. Niessen
Op dit moment is nog aanhangig het wetsvoorstel Versterking cassatierechtspraak (nr. 32 576) waarbij wordt voorgesteld art. 80a Wet op de rechterlijke organisatie in te voeren. Naar verwachting zal dit voorstel, dat een uitvloeisel is van het in februari 2008 gepubliceerde zogenoemde ‘rapport-Hammerstein’, het Staatsblad halen. Het doel daarvan is de Hoge Raad de mogelijkheid te bieden kansloze zaken in een vroeg stadium te scheiden van de overige zodat de Hoge Raad zich meer kan concentreren op de zaken waarin relevante rechtsvragen aan de orde zijn. Binnenkort zal ik elders betogen dat het onwaarschijnlijk is dat dit voorstel afbreuk zal doen aan de rechtsbescherming.

NTFR 2012/465 - Wijziging Leidraad Invordering

Aflevering 9, gepubliceerd op 01-03-2012 geschreven door mr. J.D. Schouten
De Leidraad Invordering 2008 is gewijzigd. Aanleiding hiertoe zijn de inwerkingtreding van art. 18 IW 1990, de invordering van de strafbeschikking (art. 3a IW 1990), de kostenvergoeding (art. 62a IW 1990), de door de Hoge Raad in 2011 gewezen uitspraken inzake betalingsonmacht (art. 36 IW 1990) en de aanpassing van art. 8 Awir en beleidswijzigingen in insolventieprocedures

NTFR 2012/466 - Betalingen aan de curator (art. 479a Rv.) en advocaat kunnen deels ten laste van de winst worden gebracht

ECLI:NL:GHAMS:2011:BV3044, datum uitspraak 13-10-2011, publicatiedatum 08-02-2012
Aflevering 9, gepubliceerd op 01-03-2012 met annotatie van mr. J.S. van Daal
Belanghebbende drijft een onderneming in de vorm van een eenmanszaak. Haar echtgenoot werkt mee in de onderneming, maar ontvangt daarvoor geen vergoeding. Bij het faillissement van de echtgenoot van belanghebbende stelt de curator dat de boedel een vordering heeft op belanghebbende, omdat haar echtgenoot heeft meegewerkt zonder daarvoor een vergoeding te ontvangen. Uiteindelijk heeft belanghebbende met de curator een schikking getroffen en f 20.700 aan de curator betaald en f 13.685 aan een advocaat voor verrichte werkzaamheden ter beëindiging van het faillissement. Deze bedragen heeft belanghebbende in haar aangifte IB/PVV in aftrek gebracht als ‘honorarium adviseurs’. Anders dan de rechtbank acht het hof aannemelijk dat belanghebbende als derde/ondernemer is aangesproken tot het afdragen van gelden waarop de crediteuren van haar echtgenoot met toepassing van art. 479a Rv. recht zouden hebben. De omstandigheid dat de curator niet een procedure tot het leggen van derdenbeslag is gestart, is volgens het hof niet van belang, omdat de tot stand gekomen schikking juist tot het voorkomen van een dergelijke procedure heeft geleid. Ook met betrekking tot de advocaatkosten acht het hof aannemelijk dat die werkzaamheden tot doel hadden om verweer te bieden tegen de vordering van de curator. Er dient een splitsing te worden aangebracht in de door belanghebbende in aftrek gebrachte kosten, al naar gelang aannemelijk is te achten dat deze verband houden met de door belanghebbende gedreven onderneming en daarom als zakelijk zijn aan te merken, dan wel dat deze betrekking hebben op het in de privésfeer gelegen belang van het opheffen van het faillissement van de echtgenoot en als een winstonttrekking moeten worden beschouwd. Van kosten die verband houden met de door belanghebbende gedreven onderneming is in dit geval sprake indien en voor zover aannemelijk is te achten dat belanghebbende door middel van de betalingen tegemoet heeft willen komen aan een dreigend beslag onder haar als ondernemer en ter zake van de werkzaamheden die door haar echtgenoot ten behoeve van haar onderneming zijn verricht. In goede justitie merkt het hof één derde gedeelte als zakelijk aan. Nu vaststaat dat een gedeelte van de betalingen betrekking heeft op het voorkomen van derdenbeslag bij belanghebbende, heeft belanghebbende een recht op verhaal van datzelfde bedrag op haar echtgenoot. Het hof ziet geen grond voor afwaardering van deze vordering en het inkomen uit werk en woning behoort dan ook niet te worden verlaagd.

NTFR 2012/468 - Opbrengsten van leiders Herbalife kwalificeren als winst uit onderneming

Aflevering 9, gepubliceerd op 01-03-2012 met annotatie van mr. dr. C. Bruijsten
Belanghebbende en zijn echtgenote distribueren en verkopen in vof-verband Herbalifeproducten. Binnen de organisatie van Herbalife behoren zij tot de 0,1% van de actieve leiders van het Presidents Team. In 2009 hebben belanghebbende en zijn echtgenote een netwerk van 92 subdistributeurs opgebouwd en bedragen de inkomsten afgerond € 276.000. In geschil is of de werkzaamheden voor Herbalife een bron van inkomen vormen.

NTFR 2012/470 - Glijclausule niet uitgevoerd; geen geruisloze inbreng

ECLI:NL:HR:2012:BV6702, datum uitspraak 24-02-2012, publicatiedatum 24-02-2012
Aflevering 9, gepubliceerd op 01-03-2012
Belanghebbende heeft per 1 januari 1994 een door hem gedreven apotheek ingebracht in een bv. De inspecteur heeft gesteld dat geen sprake is van een geruisloze inbreng, omdat de aandelen niet zijn volgestort. Belanghebbende heeft zich beroepen op de glijclausule om alsnog te voldoen aan de zevende standaardvoorwaarde. De Hoge Raad (NTFR 2007/1015) had de inspecteur opgedragen opnieuw uitspraak te doen waarbij rekening gehouden moet worden met de glijclausule. In het vervolg van de procedure blijkt dat belanghebbende nog steeds geen uitvoering heeft gegeven aan de glijclausule. Er kan ook geen uitvoering meer aan gegeven worden, omdat er een kapitaalvermindering heeft plaatsgevonden en belanghebbende zijn creditering in rekening-courant met de bv volledig heeft opgenomen. Hof Leeuwarden (NTFR 2011/1008) heeft geoordeeld dat nu de glijclausule niet is uitgevoerd en niet is voldaan aan de zevende standaardvoorwaarde, de inspecteur terecht de faciliteit van art. 18 Wet IB 1964 aan belanghebbende heeft onthouden.

NTFR 2012/471 - Afwaarderingsverlies in tbs-sfeer aanvaard omdat geen sprake is van een onzakelijke lening

Aflevering 9, gepubliceerd op 01-03-2012 met annotatie van mr. dr. J. Ganzeveld
Belanghebbende bezit alle aandelen in holding. Deze vennootschap vormt met B een fiscale eenheid voor de vennootschapsbelasting. Belanghebbende heeft gelden ter beschikking gesteld aan holding. Er zijn geen zekerheden bedongen. Evenmin is een aflossingsschema overeengekomen. Wel is een (lage) rente overeengekomen, die werd bijgeschreven. Ultimo 2005 heeft belanghebbende zijn vordering op holding ten dele afgewaardeerd omdat de activa van B minder waard waren dan de vordering. Het afwaarderingsverlies heeft hij ten laste van zijn tbs-resulaat gebracht. Hof Den Bosch heeft die afwaardering aanvaard, omdat geen sprake is geweest van een onzakelijk debiteurenrisico. De Hoge Raad sluit zich hierbij aan.

NTFR 2012/472 - A-G Niessen concludeert over afbakening tussen winst uit onderneming en row

ECLI:NL:HR:2012:BV0662, datum uitspraak 04-05-2012, publicatiedatum 04-05-2012
Aflevering 9, gepubliceerd op 01-03-2012 met annotatie van dr. W. Bruins Slot
Belanghebbende verricht sinds 2003 activiteiten op het gebied van juridische dienstverlening. In de loop van de tijd is het accent van de werkzaamheden van belanghebbende verlegd naar incassowerkzaamheden. In 2005 heeft belanghebbende 1.376 uren aan deze activiteiten besteed, waarvan 235,5 uren zijn toe te rekenen aan directe uren. In het jaar 2006 heeft belanghebbende 1.416,5 uren aan voornoemde activiteiten besteed, waarvan 246,5 uren zijn toe te rekenen aan directe uren. Met deze activiteiten heeft belanghebbende in de jaren 2005 tot 1 mei 2009 de volgende omzet behaald:

NTFR 2012/473 - Onzakelijke lening in ongebruikelijke tbs-sfeer: geen afwaarderingsverlies

ECLI:NL:GHARN:2012:BV2112, datum uitspraak 17-01-2012, publicatiedatum 27-01-2012
Aflevering 9, gepubliceerd op 01-03-2012 met annotatie van mr. dr. J. Ganzeveld
Belanghebbende heeft de door haar van een bank geleende gelden doorgeleend aan de vennootschap van haar meerderjarige zoon. Daarbij is geen renteopslag bedongen, is geen looptijd en aflossingsschema overeengekomen en zijn geen zekerheden gesteld. De vennootschap gaat failliet. Belanghebbende wenst haar vordering op de vennootschap af te waarderen ten laste van het resultaat uit overige werkzaamheden. De inspecteur heeft dat niet toegestaan. Volgens het hof is dat terecht. Het hof zet uiteen dat het leerstuk van de onzakelijke lening ook geldt voor de ongebruikelijke terbeschikkingstelling. Belanghebbende heeft een onzakelijk debiteurenrisico aanvaard vanwege de familierelatie met de zoon en diens aandeelhoudersrelatie met de vennootschap met de bedoeling het belang van hen te dienen. Daarom kan het afwaarderingsverlies niet ten laste van het resultaat worden gebracht, aldus het hof.

NTFR 2012/475 - Pensioenregeling Europees Octrooi Bureau is eind 1994 een zuivere pensioenregeling

ECLI:NL:RBSGR:2012:BV1667, datum uitspraak 18-01-2012, publicatiedatum 24-01-2012
Aflevering 9, gepubliceerd op 01-03-2012 met annotatie van mr. C.A.H. Luijken
Belanghebbende is werkzaam geweest bij het Europees Octrooi Bureau (EOB). In 2006 heeft hij een pensioenuitkering alsmede een household allowance en een tax-adjustment van de EOB ontvangen. In de pensioenregeling van de EOB is onder meer een flexibele pensioneringsdatum vanaf 50 jaar, alsmede een opbouwpercentage van 2%, zonder AOW-inbouw, opgenomen. Het recht op een ouderdomspensioen ontstaat na tien dienstjaren. Bij ontslag binnen tien dienstjaren wordt een zogenoemde severance grant uitbetaald. Voorts wordt na pensionering op 60-jarige leeftijd de household allowance doorbetaald, die dan 6% van het ouderdomspensioen in plaats van 6% van het salaris bedraagt. De inspecteur heeft de pensioenuitkering, household allowance en de tax-adjustment volledig belast. In geschil is of eind 1994 sprake is van een zuivere pensioenregeling als bedoeld in art. 11, lid 3, Wet LB 1964 (tekst 1994). De rechtbank oordeelt dat sprake is van een zuivere pensioenregeling. Daarbij heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat de household allowance na pensionering als pensioen heeft te gelden, maar dat van een bovenmatig pensioen op dit punt geen sprake is. Voorts is de rechtbank van oordeel dat de severance grant niet als een pensioen maar als een vergoeding moet worden aangemerkt voor de reeds afgedragen pensioenbijdragen van medewerkers die gedurende hun dienstjaren nog geen recht op ouderdomspensioen hebben opgebouwd. Ook de overige elementen van de pensioenregeling dienen naar de destijds vóór 1 januari 1995 geldende maatschappelijke opvattingen als redelijk te worden beschouwd, aldus de rechtbank. De pensioenregeling is dan ook niet bovenmatig. De inspecteur heeft terecht de pensioenuitkering, household allowance en de tax-adjustment volledig belast.

NTFR 2012/477 - Rechtbank kwalificeert erfpachtconstructie als geldlening

ECLI:NL:RBSGR:2011:BU9725, datum uitspraak 24-10-2011, publicatiedatum 03-01-2012
Aflevering 9, gepubliceerd op 01-03-2012 met annotatie van mr. J. Zandee-Dingemanse
Belanghebbende heeft in 2003 het recht van ondererfpacht van een onroerende zaak voor € 1.250.000 gekocht. Hiervoor is een canon van € 7.760 per jaar verschuldigd. Belanghebbende heeft de verkrijging gefinancierd met hypothecaire leningen bij een bank en zijn personal holding. In 2005 heeft belanghebbende, onder voorbehoud van een recht van onder-/ondererfpacht, de onroerende zaak aan een stichting, waarbij onder meer belanghebbende en zijn fiscaal adviseur bestuurders waren, verkocht voor € 1.400.000. Belanghebbende is gedurende de eerste vijftien jaar een canon van € 135.000 per jaar verschuldigd. Daarna is een canon van € 7.500 per jaar verschuldigd. De koopsom van € 1.400.000 werd voldaan door overname van de hypothecaire leningen van eiser. Aan de bank werd hiervan geen mededeling gedaan, zodat eiser aansprakelijk bleef voor alle (betalings)verplichtingen ter zake van de bij de bank opgenomen hypothecaire lening. Belanghebbende heeft de door hem in 2005 betaalde canon als kosten van de eigen woning in aftrek gebracht. De inspecteur heeft slechts een deel in aftrek toegestaan en heeft een vergrijpboete van 50% opgelegd. In geschil is onder meer of de door eiser betaalde erfpachtcanons aftrekbaar zijn. De rechtbank komt tot de conclusie dat met de verkoop aan de stichting de betalingen van rente en aflossing zijn verschoven van belanghebbende naar de stichting, terwijl er in de gerechtigdheid tot de onroerende zaak en de rechten waaraan deze is onderworpen feitelijk niets is veranderd. Dit resultaat is in strijd met de strekking van de wettelijke bepalingen, aangezien die geen ruimte bieden voor de aftrek van aflossingen. De transactie met de stichting dient daarom te worden geherkwalificeerd als het aangaan van een overeenkomst van geldlening, waarbij de door de stichting betaalde koopprijs wordt aangemerkt als het verstrekken van de hoofdsom en de door eiser verschuldigde canon als betaling van rente en aflossing. De rechtbank handhaaft de aanslag, maar vernietigt de opgelegde vergrijpboete.

NTFR 2012/478 - Registratietermijn van vier weken voor durfkapitaal is niet onredelijk

ECLI:NL:GHARN:2011:BV0376, datum uitspraak 20-12-2011, publicatiedatum 09-01-2012
Aflevering 9, gepubliceerd op 01-03-2012 met annotatie van mr. P.T. van Arnhem
Belanghebbende heeft op 17 januari 2003 een achtergestelde geldlening verstrekt aan beginnende ondernemers. De lening is op 19 februari 2003 geregistreerd bij de Belastingdienst. De ondernemers zijn in 2009 failliet verklaard. Het verzoek van belanghebbende om vaststelling van een beschikkingsverlies op een belegging in durfkapitaal is door de inspecteur afgewezen. Volgens het hof is dat terecht. Volgens art. 32, onderdeel e, Uitv.reg. IB 2001 dient de geldlening namelijk binnen vier weken te worden geregistreerd. Die termijn liep hier af op 14 februari 2003. De regelgever is met het stellen van een termijn van vier weken – die volgens het hof niet onredelijk is – niet buiten de delegatiebevoegdheid getreden.

NTFR 2012/479 - Geen alleenstaande-ouderenkorting voor belastingplichtige die een gezamenlijke huishouding voert

ECLI:NL:GHARN:2012:BV2111, datum uitspraak 17-01-2012, publicatiedatum 27-01-2012
Aflevering 9, gepubliceerd op 01-03-2012 met annotatie van mr. D. Westerman
Belanghebbende (geboren in 1937) woont op adres a waar ook mevrouw B (geboren in 1945) ingeschreven staat. Belanghebbende heeft een AOW-uitkering toegekend gekregen naar de norm voor een gehuwde op de grond dat hij duurzaam een gezamenlijke huishouding voert met B. Hiertegen heeft hij vergeefs geprocedeerd bij de CRvB. Belanghebbende claimt toepassing van de alleenstaande-ouderenkorting. Hij krijgt echter nul op het rekest van het hof. Het hof acht namelijk aannemelijk dat belanghebbende met B een gezamenlijke huishouding voert. Van een kostgangersrelatie dan wel twee gescheiden huishoudens, is volgens het hof geen sprake.

NTFR 2012/480 - Natuurlijke verbintenis is omgezet in een afdwingbare overeenkomst; recht op aftrek

ECLI:NL:GHSGR:2011:BU3687, datum uitspraak 11-10-2011, publicatiedatum 09-11-2011
Aflevering 9, gepubliceerd op 01-03-2012 met annotatie van mr. drs. R. Steenman
Belanghebbende woonde samen met zijn partner en haar dochter. In 2006 is de relatie verbroken. Nadat belanghebbende was vertrokken heeft de partner, die niet beschikte over eigen inkomsten, bedragen opgenomen van een op hun beider naam staande en/of-rekening tot een bedrag van € 2.175. Belanghebbende heeft afgezien van zijn voornemen dit bedrag terug te vorderen en heeft in zijn aangifte inkomstenbelasting dit bedrag als persoonsgebonden aftrek opgevoerd. In geschil is of dit terecht is. Niet in geschil is dat op belanghebbende een dringende morele verplichting rustte tot voorziening in het levensonderhoud van de partner. Hof Den Haag stelt voorop dat aftrek van periodieke uitkeringen en verstrekkingen die berusten op een dringende morele verplichting tot voorziening in het levensonderhoud mogelijk is, mits zij in rechte vorderbaar zijn. Vervolgens oordeelt het hof dat in het niet tot uitvoer brengen van zijn voornemen om het bedrag terug te vorderen, besloten ligt dat belanghebbende willens en wetens heeft ingestemd met het te gelde maken van de aanspraak door de partner die zij jegens hem had. Door die instemming is de omzettingsovereenkomst tot stand gekomen, waarbij de natuurlijke verbintenis die belanghebbende jegens de partner had is omgezet in een juridisch afdwingbare overeenkomst. Dat er geen door belanghebbende en de partner getekend stuk bestaat, is volgens het hof niet van belang.

NTFR 2012/483 - Wetsvoorstel studiefinanciering ingediend

Aflevering 9, gepubliceerd op 01-03-2012
De staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap heeft, mede namens de staatssecretaris van Financiën, een wetsvoorstel ingediend op het terrein van de studiefinanciering. In het wetsvoorstel staan voorstellen om het stelsel van studiefinanciering voor de toekomst te bestendigen en studenten te prikkelen de juiste investeringsbeslissingen te nemen. Tot het geheel van maatregelen behoren aanpassingen in de scholingsuitgaven in de inkomstenbelasting.

NTFR 2012/484 - Vrijval herinvesteringsreserve door ontvoeging fiscale eenheid terecht belast bij moedermaatschappij

ECLI:NL:GHARN:2011:BT8872, datum uitspraak 11-10-2011, publicatiedatum 21-10-2011
Aflevering 9, gepubliceerd op 01-03-2012 met annotatie van drs. W. Brink
Belanghebbende maakt als moedermaatschappij deel uit van een fiscale eenheid met onder meer A bv (een beleggingsvennootschap). In 2006 is door A bv een onroerende zaak verkocht. Voor de boekwinst is door de fiscale eenheid een herinvesteringsreserve gevormd. Op 9 maart 2007 is de fiscale eenheid ontvoegd doordat de aandelen in A bv zijn verkocht en geleverd aan een derde. De inspecteur heeft de herinvesteringsreserve laten vrijvallen in de winst van belanghebbende over 2007. Volgens het hof is dat terecht. Met betrekking tot de onroerende zaak bestond, aldus het hof, ultimo 2006 nog een vervangingsvoornemen, maar vóór het ontvoegingstijdstip op 9 maart 2007 niet meer. Dit leidt het hof af uit de notulen van de algemene vergadering van aandeelhouders van belanghebbende. Een redelijke wetstoepassing (art. 15aj, lid 4, onderdeel b, in verbinding met art. 7, lid 4, Wet VPB 1969) brengt volgens het hof mee dat de vrijval van de herinvesteringsreserve tot de belastbare winst van belanghebbende wordt gerekend.

NTFR 2012/485 - Het verlenen van zorg aan (stief)moeder leidt niet tot natuurlijke verbintenis

ECLI:NL:HR:2012:BV6706, datum uitspraak 24-02-2012, publicatiedatum 24-02-2012
Aflevering 9, gepubliceerd op 01-03-2012
Belanghebbende heeft aangifte gedaan van diverse schenkingen, waarbij hij zich voor een deel daarvan beroept op de vrijstelling in verband met de nakoming van een natuurlijke verbintenis. Ter toelichting vermeldt belanghebbende dat het gaat om een geldelijke beloning voor zijn zorgwerk voor zijn (stief)moeder. Rechtbank Haarlem en Hof Amsterdam (NTFR 2011/1714) hebben voorop gesteld dat de (verplichte) zorg voor zijn (stief)moeder, naar objectieve maatstaven gemeten nog niet rechtvaardigt dat een natuurlijke verbintenis moet worden aangenomen die inhoudt dat de (stief)moeder verplicht is daarvoor aan de (stief)zoon een vergoeding te verstrekken. Dit is anders wanneer belanghebbende daardoor niet in staat zou zijn in zijn eigen inkomen of levensonderhoud te voorzien. Er is dan ook geen sprake van een natuurlijke verbintenis.

NTFR 2012/487 - Verzoek tot herziening van arrest afgewezen

ECLI:NL:HR:2012:BV3928, datum uitspraak 17-02-2012, publicatiedatum 17-02-2012
Aflevering 9, gepubliceerd op 01-03-2012 met annotatie van mr. A.A. Fase
Bij HR 8 oktober 2010, nr. 09/03301 NTFR 2010/2312, is het door belanghebbende ingestelde cassatieberoep ongegrond verklaard onder verwijzing naar art. 81 Wet RO. Belanghebbende heeft verzocht om herziening van dit arrest. Het verzoek houdt redenen in waarom de Hoge Raad art. 81 Wet RO niet had mogen toepassen. De Hoge Raad wijst het verzoek tot herziening af. Het verzoekschrift behelst immers geen feiten of omstandigheden die hebben plaatsgevonden vóór het arrest die bij de verzoeker niet bekend waren of konden zijn, en die tot een ander arrest zouden hebben geleid als deze bij de Hoge Raad eerder bekend waren geweest.

NTFR 2012/488 - De rechter is niet bevoegd het wettelijke systeem met betrekking tot heffingsrente op billijkheid te beoordelen

ECLI:NL:GHAMS:2011:BV1756, datum uitspraak 13-10-2011, publicatiedatum 25-01-2012
Aflevering 9, gepubliceerd op 01-03-2012 met annotatie van mr. D.N.N. Jansen
Belanghebbende heeft de inspecteur in februari/maart 2008 verzocht een voorlopige aanslag VPB 2008 op te leggen in verband met een te verwachten positief belastbaar bedrag vanwege het vrijvallen van een herinvesteringreserve. De inspecteur heeft hieraan in maart 2008 gevolg gegeven. Na afloop van het jaar heeft belanghebbende aangifte gedaan naar een lager belastbaar bedrag. Daarop heeft de inspecteur bij beschikking van 18 juli 2009 de voorlopige aanslag verminderd en is aan belanghebbende een bedrag aan rente vergoed over de periode 1 januari tot en met 18 juli 2009. Met Rechtbank Haarlem is het hof van oordeel dat alleen bezwaar kan worden ingesteld tegen uitspraken op bezwaar inzake belastingaanslagen en andere voor bezwaar vatbare beschikkingen. De onderhavige vermindering kan niet worden aangemerkt als een belastingaanslag of een voor bezwaar vatbare beschikking. De inspecteur heeft belanghebbende dan ook terecht in haar bezwaar niet-ontvankelijk verklaard. Belanghebbende vindt het onredelijk dat zij niet vanaf de eerste dag na haar eerste termijnbetaling op de voorlopige aanslag V80, heffingsrente over het (uiteindelijk) te veel betaalde vergoed heeft verkregen, en dat haar op de nadere voorlopige aanslag V81 wel rente in rekening wordt gebracht over de te hoog gebleken ambtshalve vermindering. Dit vloeit echter voort uit het wettelijke systeem van de heffingsrente, waarin met betrekking tot de vennootschapsbelasting voor het jaar 2008 rente wordt berekend over tijdvakken ingaande 1 juli 2008. Het staat de rechter niet vrij dit wettelijke systeem op zijn billijkheid te beoordelen.

NTFR 2012/489 - Rechtbank acht beroep tegen tweede uitspraak op bezwaar ten onrechte mogelijk en kent een te lage proceskostenvergoeding toe

ECLI:NL:GHARN:2012:BV3557, datum uitspraak 31-01-2012, publicatiedatum 10-02-2012
Aflevering 9, gepubliceerd op 01-03-2012 met annotatie van mr. P.T. van Arnhem
Voor het bezwaar tegen de WOZ-beschikking heeft belanghebbende een beroepsmatige rechtsbijstandverlener ingeschakeld. Bij uitspraak op bezwaar is de vastgestelde WOZ-waarde verminderd en een proceskostenvergoeding toegekend van € 161. Voor een uittreksel uit het kadaster heeft belanghebbende geen vergoeding gekregen. Nadat belanghebbende hiertegen beroep had ingesteld, heeft de gemeente een tweede uitspraak op bezwaar gedaan, waarin een proceskostenvergoeding voor rechtsbijstand is toegekend van € 218. In beroep heeft belanghebbende een proceskostenvergoeding geclaimd voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand en voor het uittreksel uit het kadaster. De rechtbank heeft geoordeeld dat het beroep ook betrekking heeft op de tweede uitspraak op bezwaar. De rechtbank heeft belanghebbende een proceskostenvergoeding voor het verschijnen ter zitting door de gemachtigde en het uittreksel onthouden. Hiertegen komt belanghebbende met succes op in hoger beroep. Gelet op het feit dat belanghebbende de kosten van het uittreksel niet vergoed heeft gekregen en dat hij was uitgenodigd door de rechtbank voor een zitting, kan hem het verschijnen ter zitting door de gemachtigde niet worden tegengeworpen. Daarom heeft belanghebbende recht op vergoeding voor het verschijnen ter zitting. Dit geldt ook voor het uittreksel, aangezien het hof aannemelijk acht dat de kosten daarvoor door belanghebbende zijn betaald. Het hof heeft de rechtbank – onder verwijzing naar HR 20 januari 2012, nr. 10/02678, NTFR 2012/215– nog meegegeven dat tegen een tweede uitspraak op bezwaar geen beroep openstaat.

NTFR 2012/490 - Gebrekkige rechtbankuitspraak vernietigd en zaak teruggewezen door hof

ECLI:NL:GHARN:2012:BV2726, datum uitspraak 24-01-2012, publicatiedatum 03-02-2012
Aflevering 9, gepubliceerd op 01-03-2012 met annotatie van mr. M.H.W.N. Lammers
Belanghebbende is in de lokale heffingen betrokken. Na bezwaar heeft hij beroep bij Rechtbank Zutphen aangetekend. De rechtbank heeft belanghebbende in het ongelijk gesteld. In hoger beroep klaagt belanghebbende onder meer erover dat hij niet is uitgenodigd voor een zitting. Het hof constateert dat de mondelinge uitspraak niet vermeldt wanneer de mondelinge behandeling is gehouden noch wie daarbij aanwezig waren. Voorts ontbreekt een proces-verbaal van de griffier. Gelet hierop, concludeert het hof dat niet kan worden vastgesteld dat het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden in overeenstemming met de wettelijke bepalingen daaromtrent en met de beginselen van een goede procesvoering. Daarom vernietigt het hof de uitspraak en wijst de zaak terug naar de rechtbank.

NTFR 2012/493 - Aanslag recht van successierecht vernietigd omdat erfgenamen niet afzonderlijk als verkrijger zijn aangemerkt

ECLI:NL:RBARN:2012:BV0073, datum uitspraak 05-01-2012, publicatiedatum 05-01-2012
Aflevering 9, gepubliceerd op 01-03-2012 met annotatie van mr. drs. R. Steenman
Belanghebbenden (X en Y) zijn ieder voor één zesde deel tot erfgenaam benoemd van de in oktober 2009 overleden A. In september 2010 is de aanslag recht van successie opgelegd. Het aanslagbiljet is gericht aan ‘X en zijn echtgenote’. In de toelichting bij het aanslagbiljet is vermeld dat verkrijgingen door met elkaar gehuwde personen voor de berekening van het recht van successie worden aangemerkt als verkrijgingen door één van de echtgenoten. In geschil is of de aanslag terecht en op juiste gronden is opgelegd.

NTFR 2012/494 - Perikelen inzake de toepassing van de ATV-richtlijnen (oud)

ECLI:NL:RBSGR:2011:BU9525, datum uitspraak 23-12-2011, publicatiedatum 28-12-2011
Aflevering 9, gepubliceerd op 01-03-2012 met annotatie van mr. P.A. Caljé
Verdachte is samen met een drietal anderen maat in een advocatenmaatschap. Gezamenlijk zouden zij privéaankopen door gefingeerde facturen hebben laten boeken als zakelijke kosten van het advocatenkantoor. Verdachte wordt strafrechtelijk vervolgd voor het (mede)plegen van valsheid in geschrift en ter zake onjuist ingediende aangiften inkomsten-, vennootschaps- en omzetbelasting.

NTFR 2012/495 - Beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit is onredelijk laat ingediend

ECLI:NL:RBLEE:2011:BU4091, datum uitspraak 03-10-2011, publicatiedatum 14-11-2011
Aflevering 9, gepubliceerd op 01-03-2012 met annotatie van mr. I.R.J. Thijssen
Aan belanghebbende is in november 2005 een aanslag in het recht van successie opgelegd. De accountant van belanghebbende heeft hierop bij brief van 4 januari 2006 gereageerd. Bij brief van 11 maart 2011 vraagt de (nieuwe) gemachtigde aan de inspecteur waarom hij niet heeft gereageerd op een bezwaarschrift van 4 januari 2006.

NTFR 2012/496 - Verwijzingen in KB-Luxzaken voor boeten

ECLI:NL:HR:2012:BV6733, datum uitspraak 24-02-2012, publicatiedatum 24-02-2012
Aflevering 9, gepubliceerd op 01-03-2012
Aan belanghebbenden zijn over een reeks van jaren navorderingsaanslagen IB/PVV en/of navorderingsaanslagen VB met boeten opgelegd in verband met KB-Luxrekeningen. Hof Amsterdam heeft die navorderingsaanslagen en boeten verminderd. Belanghebbenden hebben cassatieberoep ingesteld. De Hoge Raad doet deze zaken af overeenkomstig de lijn die is uitgezet in HR 15 april 2011, NTFR 2011/945 en NTFR 2011/946. Dit betekent dat de zaken voor de boeten worden verwezen.

NTFR 2012/499 - Forfaitaire berekening correctie privégebruik auto moet evenredig zijn aan omvang privégebruik

Aflevering 9, gepubliceerd op 01-03-2012 met annotatie van mr. dr. J.Th. Sanders
Van Laarhoven, zelfstandig belastingadviseur, heeft in 2006 achtereenvolgens twee auto’s van de zaak gebruikt voor ondernemingsdoeleinden en voor meer dan 500 kilometers voor privédoeleinden. In de laatste aangifte over dat jaar heeft hij ingevolge art. 15 Uitv.besch. OB 1968 € 538 aan omzetbelasting voldaan op aangifte. Op prejudiciële vragen van de Hoge Raad in de procedure omtrent strijdigheid met Europees recht van deze regeling verklaart het Hof van Justitie EU voor recht: art. 6, lid 2, eerste alinea, sub a, gelezen in samenhang met art. 11, A, lid 1, sub c, Zesde Richtlijn, moet aldus worden uitgelegd dat niet past een nationale belastingregeling krachtens welke een belastingplichtige, wiens auto’s zowel voor bedrijfs- als voor privédoeleinden worden gebruikt, eerst de voorbelasting onmiddellijk en volledig in aftrek mag brengen, maar die vervolgens ter zake van het privégebruik van deze auto’s voorziet in een jaarlijkse belasting die, voor de bepaling van de maatstaf van heffing voor de btw in een bepaald aanslagjaar, gebaseerd is op een forfaitaire berekeningsmethode voor de met een dergelijk gebruik samenhangende uitgaven die niet op proportionele wijze rekening houdt met de daadwerkelijke omvang van dat gebruik.

NTFR 2012/500 - Bij aftrek op basis van gebruik geen beperking van aftrek door opname van subsidies in pro rata bij volledig belaste prestaties

Aflevering 9, gepubliceerd op 01-03-2012 met annotatie van mr. dr. J.Th. Sanders
Varzim Sol heeft een concessie voor de exploitatie van een casino. Zij is verplicht een aantal artistieke en culturele animatieactiviteiten te organiseren en mee te werken aan de promotie van het gebied waarin het casino is gelegen. De kansspelactiviteiten zijn vrijgesteld, de horeca- en animatieactiviteiten zijn belast terwijl administratieve en financiële werkzaamheden een gedeeltelijke aftrek kennen. De aftrek wordt bepaald aan de hand van het werkelijk gebruik. Varzim Sol moet een instapvergoeding betalen aan de Portugese Staat en een jaarlijkse tegenprestatie voldoen, die wordt berekend op basis van de inkomsten uit de sector kansspelen. Een gedeelte van de kosten die zij maakt om aan haar verplichtingen inzake animatie en bevordering van het toerisme te voldoen, mag Varzim Sol aftrekken van het bedrag van deze jaarlijkse tegenprestatie. Het bedrag van deze aftrek hangt af van de gemaakte kosten en van de inkomsten uit de sector kansspelen. Omdat Varzim Sol volgens de belastingautoriteit een verkeerde methode heeft gehanteerd bij de berekening van aftrek in de sectoren restauratie en animatie wordt een naheffingsaanslag opgelegd. Op vragen van de verwijzende rechter in de daarop volgende procedure verklaart het HvJ voor recht dat art. 17, lid 2 en 5, en art. 19 Zesde Richtlijn (thans art. 168, 173 en 174 Btw-richtlijn) in de weg staan dat, wanneer een lidstaat belastingplichtigen met gemengde prestaties toestaat de in deze bepalingen bedoelde aftrek toe te passen volgens het gebruik van de goederen en diensten of van een deel daarvan, deze lidstaat bij de berekening van het aftrekbare bedrag in de sectoren waarin dergelijke belastingplichtigen uitsluitend belastbare handelingen verrichten, niet-belastbare 'subsidies' opneemt in de noemer van de breuk die dient ter bepaling van het pro rata van de aftrek.

NTFR 2012/501 - Gemeente heeft schoolgebouw geleverd in de zin van de Wet OB 1968

Aflevering 9, gepubliceerd op 01-03-2012 met annotatie van mr. dr. J.Th. Sanders
Een gemeente heeft op haar grond een schoolgebouw doen bouwen voor € 11,3 miljoen. De omzetbelasting ter zake van deze bouw is in aftrek gebracht. De gemeente heeft het schoolgebouw voor € 2,8 miljoen (inclusief btw) verkocht en geleverd aan een stichting die verschillende scholen beheert. De inspecteur heeft betoogd dat de gemeente ten onrechte de omzetbelasting in aftrek heeft gebracht nu zich geen levering aan de stichting heeft voorgedaan. Hof Den Bosch (18 september 2009, nr. 08/00368, NTFR 2010/48) heeft dit betoog onderschreven. De rechtsverhouding tussen de gemeente en de stichting wordt mede bepaald door de Wet op het voortgezet onderwijs (WVO). Naar het oordeel van de Hoge Raad plaatst de WVO het bevoegd gezag (het schoolbestuur/de stichting) in de positie van juridische eigenaar, met volledige beschikkingsmacht tijdens de bezitsduur en met het volle economische belang van de exploitatie. Daaraan doet de zogenoemde terugkoopoptie niet af, aangezien deze optie voor de stichting geen onbevoegdheid tot vervreemding meebrengt of een bevoegdheid voor de gemeente om de eigendom aan zich te trekken. De overdracht van het schoolgebouw wordt derhalve aangemerkt als een levering. De Hoge Raad vernietigt de hofuitspraak. De zaak wordt verwezen voor een beoordeling van de vraag of sprake is van misbruik van recht. Ook voor de vergrijpboete wordt verwezen.

NTFR 2012/502 - Advocaat-generaal adviseert tot verwijzing in zaak over aftrek voorbelasting op algemene kosten van ROC

ECLI:NL:HR:2012:BU1929, datum uitspraak 15-06-2012, publicatiedatum 15-06-2012
Aflevering 9, gepubliceerd op 01-03-2012 met annotatie van mr. E.H.A.M. Thijssen
Belanghebbende is een ROC. Zij verzorgt middelbaar beroepsonderwijs en volwasseneneducatie in diverse schoolgebouwen. In al deze schoolgebouwen bevindt zich een kantine waar belanghebbende tegen betaling spijzen en dranken verstrekt. De kantines worden daarnaast onder meer gebruikt als overblijfruimte en als ruimte voor examens en schoolfeesten. Belanghebbende heeft kosten gemaakt voor het onderhoud, het schoonhouden, de beveiliging, de verwarming, de verlichting en dergelijke van de schoolgebouwen (verder: algemene kosten). In deze procedure staat de vraag centraal in hoeverre belanghebbende recht heeft op aftrek van de op deze algemene kosten drukkende omzetbelasting. Het hof oordeelde dat de algemene kosten moeten worden gesplitst in een gedeelte dat betrekking heeft op niet-economische activiteiten van belanghebbende en een gedeelte dat betrekking heeft op haar overige activiteiten. Het hof hanteerde daarbij een verdeelsleutel naar inkomsten.

NTFR 2012/504 - Onbehoorlijk bestuur als belanghebbende wist of redelijkerwijze had moeten begrijpen dat belastingschulden onbetaald zouden blijven

ECLI:NL:HR:2012:BV6722, datum uitspraak 24-02-2012, publicatiedatum 24-02-2012
Aflevering 9, gepubliceerd op 01-03-2012 met annotatie van mr. J.D. Schouten
Belanghebbende is aansprakelijk gesteld voor door A bv verschuldigde loon- en omzetbelasting. In geschil is of het niet betalen van de belastingschulden van A bv is te wijten aan onbehoorlijk bestuur van belanghebbende. Hof Den Bosch 15 oktober 2010, nr. 09/00687, NTFR 2011/540, heeft in navolging van de rechtbank geoordeeld dat belanghebbende de Belastingdienst structureel benadeelt ten opzichte van de concurrente crediteuren, zodat sprake is van kennelijk onbehoorlijk bestuur. De Hoge Raad casseert de hofuitspraak omdat daaruit niet blijkt dat het hof heeft onderzocht of belanghebbende wist of redelijkerwijs had moeten begrijpen dat zijn handelwijze tot gevolg zou hebben dat belastingschulden van A bv onbetaald zouden blijven.