NTFR 2014/2297 - Het teloorgaan van de basisbeurs
Aflevering 39, gepubliceerd op 25-09-2014 geschreven door prof. mr. J.F.M. GieleDe nu nog bestaande basisbeurs inclusief de zo geliefde ov-jaarkaart kent een rijke naoorlogse geschiedenis. Voor de oorlog was de universiteit een uiterst elitaire zaak geweest. De universitaire opleiding kende – uitsluitend voor de rijksuniversiteiten – slechts een handvol (rijks)studiebeurzen bestemd voor de allertalentrijksten. Dat moest na de oorlog anders worden. De universiteit moest er voor velen zijn en met name ook voor jeugdigen van ouders voor wie de universiteit ver buiten hun financiële horizon lag. Reeds in 1946 werd door de eerste naoorlogse minister van onderwijs, G. van der Leeuw, de 92 leden tellende Commissie-Reininck ingesteld. Hij hield de commissie, die een zeer brede opdracht had gekregen, onder meer voor dat renteloze voorschotten (eigenlijk) immoreel waren maar dat in elk geval de poorten van de universiteit niet wijd genoeg open stonden. Het was een tijd van brede perspectieven. A. Romein-Verschoor bepleitte bijvoorbeeld (reeds) dat de student voor zijn werk een loon behoorde te krijgen.