Aflevering 47

Gepubliceerd op 19 november 2015

NTFR 2015/2940 - Op weg naar Europees transfer pricing-recht

Aflevering 47, gepubliceerd op 19-11-2015 geschreven door prof. mr. S.C.W. Douma
Op 21 oktober 2015 heeft de Europese Commissie bevestigd wat ik al vermoedde: zij is van mening dat art. 107, lid, 1, VWEU ertoe dwingt dat EU-lidstaten transfer pricing-regels hebben. De OESO-transfer pricing guidelines zijn vervolgens niet beslissend bij de uitlegging en toepassing van die regels.

NTFR 2015/2941 - Antwoorden op vragen Algemene Financiële Beschouwingen Eerste Kamer

Aflevering 47, gepubliceerd op 19-11-2015
De minister van Financiën heeft een brief aan de Eerste Kamer gestuurd met daarin zijn antwoorden op vragen ter voorbereiding op de Algemene Financiële Beschouwingen. Naast fiscale vergroeningsmaatregelen, de alleenverdieners en de vermogensrendementsheffing is de positie van de chronisch zieken en gehandicapten aan de orde gekomen. In een aparte brief beantwoordt de minister vragen van de fracties van 50plus. Deze zien op het vijfmiljardpakket (inclusief koopkrachtpakket), de belastingdruk ouderen en werkenden, de uitgangspunten van het fiscale stelsel, de houdbaarheidsbijdrage, de ouderentoeslag box 3, de Zvw-premie en de AOW.

NTFR 2015/2942 - Integratie WBSO en RDA

Aflevering 47, gepubliceerd op 19-11-2015
Aan het integreren van de RDA (IB en VPB) in de WBSO (afdrachtvermindering loonheffing) is eerder aandacht besteed in NTFR 2015/2157, toen de Minister van Economische Zaken dit plan in zijn brief van 7 juli jl. aan de Kamer uit de doeken deed.

NTFR 2015/2943 - Wet elektronisch berichtenverkeer in Staatsblad

Aflevering 47, gepubliceerd op 19-11-2015 geschreven door mr. E. Thomas
De Wet elektronisch berichtenverkeer belastingdienst is in het Staatsblad geplaatst (Stb. 2015/378). De elektronische berichtgeving tussen gemeenten, waterschappen en hun belastingplichtigen zal op een bij Koninklijk Besluit nader te bepalen tijdstip in werking treden (Stb. 2015/379).

NTFR 2015/2944 - Stemmingen Belastingplan 2016 uitgesteld

Aflevering 47, gepubliceerd op 19-11-2015
De staatssecretaris van Financiën heeft de Tweede Kamer een brief gestuurd waarin hij de Kamer in overweging geeft om de stemmingen over het Belastingplan 2016 c.s. uit te stellen. De reden hiervoor is dat het hem vanwege de hoeveelheid amendementen niet lukt om zijn oordeel over deze amendementen tijdig aan de Kamer te sturen. De Tweede Kamer heeft de stemmingen hierop enige dagen uitgesteld.

NTFR 2015/2945 - Aanbod kabinet vijfmiljardpakket via vierde nota van wijziging Belastingplan 2016

Aflevering 47, gepubliceerd op 19-11-2015
De staatssecretaris van Financiën heeft een brief aan de Tweede Kamer gestuurd waarin het kabinet via een vierde nota van wijziging op het Belastingplan 2016 aanpassingen voorstelt waarmee het zo veel mogelijk tegemoet hoopt te komen aan de wensen van de Kamer. Het gaat om de wensen rondom de besteding van het vijfmiljardpakket en de financiering ervan. Het kabinet heeft de aanpassingen zodanig ingekleed dat niet ingeleverd is op de banengroei die uit het pakket voortvloeit.

NTFR 2015/2946 - Memorie van antwoord Fiscale Verzamelwet 2015

Aflevering 47, gepubliceerd op 19-11-2015
De staatssecretaris van Financiën heeft de memorie van antwoord inzake het wetsvoorstel Fiscale verzamelwet 2015 aan de Eerste Kamer gestuurd. Als bijlagen heeft hij bijgevoegd het concept voor lagere regelgeving voor het rentevoordeel op een personeelslening (art. 11a Uitv.besl. LB 1965) en voor de aanpassing in verband met het aanmerkelijk belang (art. 16 Uitv.besl. IB 2001).

NTFR 2015/2947 - Schriftelijke antwoorden plenaire behandeling Belastingplan 2016

Aflevering 47, gepubliceerd op 19-11-2015
De staatssecretaris van Financiën heeft vragen beantwoord die zijn gesteld in de eerste termijn van het plenaire debat in de Tweede Kamer over het pakket Belastingplan 2016. De antwoorden hebben onder meer betrekking op box 3, de integratie van de S&O-afdrachtvermindering en de RDA, de verruiming schenkingsvrijstelling eigen woning en de Wet implementatie wijzigingen Moeder-dochterrichtlijn 2015.

NTFR 2015/2952 - Verzuimboete in verband met onjuiste administratie privégebruik auto gematigd van 40% naar 25%

ECLI:NL:RBGEL:2015:5256, datum uitspraak 18-08-2015, publicatiedatum 31-08-2015
Aflevering 47, gepubliceerd op 19-11-2015 met annotatie van mr. J. Rolleman
Belanghebbende (X) is directeur van en in loondienst bij B bv. De bv heeft aan X een auto ter beschikking gesteld. Aan X is een ‘verklaring geen privégebruik auto’ verstrekt. X heeft een rittenadministratie bijgehouden. Op grond van foto’s van twee ECB-waarnemingen concludeert de inspecteur dat daarin niet alle ritten zijn opgenomen. Aan X is vervolgens een naheffingsaanslag loonheffingen en een verzuimboete opgelegd. In geschil is of dat terecht is.

NTFR 2015/2953 - Verzwegen buitenlandse vermogen terecht voor ieder de helft toegerekend aan inmiddels gescheiden partners

ECLI:NL:HR:2015:3223, datum uitspraak 06-11-2015, publicatiedatum 06-11-2015
Aflevering 47, gepubliceerd op 19-11-2015 met annotatie van mr. P.T. van Arnhem
De toenmalige echtgenote van belanghebbende hield in de jaren 2001 tot en met 2004 in het buitenland vermogensbestanddelen aan die niet in de aangiften van belanghebbende of de ex-echtgenote waren opgenomen. Belanghebbende is, nadat de echtscheiding in 2006 is uitgesproken, op 27 december 2009 tot inkeer gekomen. De inspecteur heeft navorderingsaanslagen opgelegd waarbij het buitenlandse vermogen voor de helft aan belanghebbende is toegerekend. Hof Den Bosch (23 juli 2014, nrs. 13/00910 t/m 13/00913, NTFR 2015/697) acht dit op grond van art. 2.17 Wet IB 2001 terecht, omdat belanghebbende en de ex-echtgenote niet een andere toedeling hebben gemaakt. De Hoge Raad onderschrijft het oordeel van het hof. Dat ten tijde van de navordering niet langer sprake is van fiscaal partnerschap brengt niet mee dat bij belanghebbende geen vermogensbestanddelen in de belastingheffing kunnen worden betrokken die behoren tot het vermogen van zijn ex-echtgenote. Ook heeft de inspecteur niet gehandeld in strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel, nu hij slechts de wettelijk voorgeschreven toerekening van het buitenlandse vermogen heeft toegepast.

NTFR 2015/2955 - Geen volledig recht op aftrek nu pand slechts gedeeltelijk voor bedrijfsdoeleinden wordt gebruikt

ECLI:NL:HR:2015:3175, datum uitspraak 30-10-2015, publicatiedatum 30-10-2015
Aflevering 47, gepubliceerd op 19-11-2015 met annotatie van mr. H.J. de Boer
Deze zaak is twee keer eerder bij de Hoge Raad geweest, zie HR 15 april 2011, nr. 10/00275, NTFR 2011/1099 en HR 9 augustus 2013, nr. 12/03439, NTFR 2013/1667. Belanghebbende, een maatschap met drie vennoten, exploiteert een champignonkwekerij. Twee van de drie vennoten (een echtpaar) hebben een pand laten bouwen dat deels wordt gebruikt in de onderneming van belanghebbende en deels voor bewoning van de twee vennoten. In geschil is of belanghebbende recht heeft op aftrek van het volledige bedrag aan omzetbelasting dat in verband met de bouw van het pand in rekening is gebracht. Zowel Hof Amsterdam (22 mei 2014, nr. 13/00464, NTFR 2014/2580) als Hoge Raad beantwoordt deze vraag ontkennend. Een investeringsgoed moet zowel voor zakelijk gebruik als voor privégebruik worden aangewend om het geheel tot het ondernemingsvermogen te kunnen rekenen. Aangezien het onderhavige pand is geleverd aan de twee vennoten en belanghebbende uitsluitend over de werkkamer voor zakelijk gebruik beschikt, is gelijktijdig zakelijk en privégebruik door belanghebbende niet aan de orde. Derhalve kan geen sprake zijn van een tot het bedrijf van belanghebbende behorend goed in de zin van art. 6, lid 2, letter a, Zesde Richtlijn, zodat belanghebbende geen recht op aftrek toekomt van alle voor het pand in rekening gebrachte omzetbelasting.

NTFR 2015/2956 - Kan maatschap omzetbelasting aftrekken op door vennoot aangeschaft en aan maatschap ter beschikking gesteld goed?

ECLI:NL:PHR:2015:522, datum uitspraak 14-04-2015, publicatiedatum 01-05-2015
Aflevering 47, gepubliceerd op 19-11-2015 met annotatie van mr. H.J. de Boer
Belanghebbende, een maatschap met drie vennoten, exploiteert een champignonkwekerij. In de jaren 2002-2004 hebben twee van de drie vennoten (hierna ook wel aangeduid als: het echtpaar A/B) op eigen grond een pand laten bouwen dat deels wordt gebruikt in de onderneming van belanghebbende en deels voor bewoning van deze (twee) vennoten. Belanghebbende en de inspecteur strijden al jaren over het antwoord op de vraag of belanghebbende recht heeft op aftrek c.q. teruggaaf van het volledige bedrag aan OB dat in verband met de bouw van het pand in rekening is gebracht. Dit is inmiddels de derde keer dat deze zaak bij de Hoge Raad komt. Zie eerder HR 15 april 2011, nr. 10/00275, NTFR 2011/1099 en HR 9 augustus 2013, nr. 12/03439, NTFR 2013/1667. In de onderhavige procedure staat de vraag centraal of het pand tot het bedrijf van belanghebbende kan worden gerekend en in hoeverre recht bestaat op aftrek van de OB die in rekening is gebracht in verband met de bouw van het pand.

NTFR 2015/2959 - Wroclaw: HvJ geeft grenzen van zelfstandigheid bij overheidsinstanties

Aflevering 47, gepubliceerd op 19-11-2015 met annotatie van mr. dr. J.Th. Sanders
De gemeente Wroclaw en de Poolse fiscus hebben een geschil met betrekking tot de btw-rechtelijke status van de begrotingseenheden die een onderdeel zijn van de gemeente. De gemeente verricht haar wettelijke taken met behulp van 284 begrotingseenheden en begrotingsinstellingen met zelfbestuur, zoals scholen, cultuurcentra, districtsdiensten, -inspectie en -politie. De vraag is of de gemeente dan wel de gemeentelijke begrotingseenheid moet worden beschouwd als btw-plichtige wanneer die eenheid belastbare handelingen verricht. Op de vraag van de verwijzende rechter verklaart het HvJ voor recht: Art. 9, lid 1, Btw-richtlijn moet aldus worden uitgelegd dat publiekrechtelijke lichamen zoals de gemeentelijke begrotingseenheden niet kunnen worden beschouwd als belastingplichtigen ter zake van de btw aangezien zij niet voldoen aan het in die bepaling neergelegde criterium van zelfstandigheid.

NTFR 2015/2960 - Stehcemp: Alleen fraude en misbruik versperren materieel aftrekrecht

Aflevering 47, gepubliceerd op 19-11-2015 met annotatie van mr. dr. J.Th. Sanders
In 2004 heeft Stehcemp herhaaldelijk dieselbrandstof gekocht voor verbruik in het kader van haar economische activiteit en de over deze leveringen voldane btw afgetrokken. De facturen zijn opgesteld door Finnet. Na een belastingcontrole heeft de Poolse belastingdienst het recht op aftrek van deze btw geweigerd op de grond dat de facturen zijn opgesteld door een niet-bestaande marktdeelnemer. Dat Finnet niet bestaat, is gebaseerd op onder meer de constatering dat deze vennootschap niet voor btw-doeleinden is geregistreerd, geen belastingaangiften heeft ingediend en geen belasting heeft betaald. Bovendien heeft deze vennootschap haar jaarrekening niet gepubliceerd en is zij niet in het bezit van een vergunning voor de verkoop van vloeibare brandstof. Het gebouw waarin volgens het handelsregister haar maatschappelijke zetel is gevestigd, is in verval, waardoor elke economische activiteit daar onmogelijk is. Ten slotte zijn alle handelingen om in contact te komen met Finnet of de persoon die in het handelsregister als haar directeur is vermeld, op niets uitgelopen. Op vragen van de verwijzende rechter in de gevolgde procedure verklaart het HvJ voor recht: De bepalingen van de Zesde Richtlijn moeten aldus worden uitgelegd dat zij zich verzetten tegen een nationale regeling, volgens welke een belastingplichtige het recht wordt geweigerd op aftrek van de btw die is verschuldigd of is voldaan over aan hem geleverde goederen, op grond dat de factuur is opgesteld door een marktdeelnemer die, gelet op de in deze regeling vastgestelde criteria, moet worden beschouwd als een niet-bestaande marktdeelnemer, en de identiteit van de daadwerkelijke leverancier van de goederen niet kan worden vastgesteld, tenzij aan de hand van objectieve gegevens en zonder dat van de belastingplichtige wordt geëist dat hij controles verricht waartoe hij niet verplicht is, is aangetoond dat deze belastingplichtige wist of had moeten weten dat deze levering deel uitmaakte van fraude ter zake van de btw, hetgeen de verwijzende rechter dient na te gaan.

NTFR 2015/2961 - Hoge Raad stelt prejudiciële vragen over tariefindeling led-lampen

ECLI:NL:HR:2015:3221, datum uitspraak 06-11-2015, publicatiedatum 06-11-2015
Aflevering 47, gepubliceerd op 19-11-2015 met annotatie van mr. A.A. Feenstra
Belanghebbende heeft led-lampen in het vrije verkeer gebracht. Volgens belanghebbende is post GN 8541 40 10 van toepassing, volgens de inspecteur GN 8543 70 90 . Hof Amsterdam (27 februari 2014, nr. 12/00641, NTFR 2014/1108) kwam tot indeling in GN 8539 22 90. De Hoge Raad heeft echter Unierechtelijke twijfels en legt de zaak voor aan het HvJ. Voorts oordeelt de cassatierechter dat het heffen van douanerechten voor goederen die niet in de Unie worden geproduceerd niet in strijd is met het Unierechtelijke evenredigheidsbeginsel. De voorgelegde vragen luiden:

NTFR 2015/2962 - Vrijstelling van ethylalcohol voor de reiniging of ontsmetting ten behoeve van de vervaardiging van geneesmiddelen

Aflevering 47, gepubliceerd op 19-11-2015 met annotatie van mr. J. Sanders jr.
Het Bulgaarse Biovet vervaardigt geneesmiddelen en verkoopt diergeneeskundige producten, producten voor de landbouw en geneesmiddelen voor menselijk gebruik. In dat kader maakt Biovet gebruik van de ethylalcohol voor de reiniging en ontsmetting van technisch materieel, productie-installaties, gedesinfecteerde ruimten en werkbladen. Wanneer Biovet de accijnsrechten op de voor dit doel gebruikte ethylalcohol terugvraagt, wordt het verzoek geweigerd door de Bulgaarse douane autoriteiten. In de daaropvolgende procedure stelt de nationale rechter prejudiciële vragen. Het HvJ verklaart voor recht: art. 27, lid 1, onder d, Richtlijn 92/83/EEG van de Raad van 19 oktober 1992 betreffende de harmonisatie van de structuur van de accijns op alcohol en alcoholhoudende dranken, moet aldus worden uitgelegd dat de in deze bepaling opgenomen verplichting tot vrijstelling toepasselijk is op ethylalcohol die door een onderneming wordt gebruikt voor de reiniging of ontsmetting van materieel en werkruimtes voor de vervaardiging van geneesmiddelen.

NTFR 2015/2965 - Tot heffingsgrondslag zuiveringsheffing behoren slechts afgevoerde stoffen die door de rioolwaterzuiveringsinstallatie zijn gezuiverd

ECLI:NL:PHR:2015:2195, datum uitspraak 30-09-2015, publicatiedatum 30-10-2015
Aflevering 47, gepubliceerd op 19-11-2015 met annotatie van mr. dr. G. Groenewegen
Belanghebbende beschikte over een aantal tanks voor opslag van mestvloeistof. Op 18 december 2009 is een tank tijdens het vullen gescheurd, waarbij ook een naastgelegen tank beschadigd is geraakt. De tanks stonden in lekbakken die met afsluiters zijn aangesloten op de riolering van de gemeente Kampen. Gelekte mestvloeistof werd aanvankelijk opgevangen door de lekbakken, maar is daarna geleegd op de riolering. De riolering eindigt in een rioolwaterzuiveringsinstallatie (rwzi) die eigendom is van het Waterschap Groot Salland. Belanghebbende heeft een deel van de gelekte mestvloeistof die in de riolering was terechtgekomen, weggepompt uit het ‘dode deel’ van de riolering. Het weggepompte volume is door belanghebbende afgevoerd met tankauto’s en heeft de rwzi niet bereikt.

NTFR 2015/2968 - Inspecteur begaat ambtelijk verzuim

ECLI:NL:HR:2015:3225, datum uitspraak 06-11-2015, publicatiedatum 06-11-2015
Aflevering 47, gepubliceerd op 19-11-2015 met annotatie van mr. J. Berns
In haar aangifte VPB 2000 heeft belanghebbende een herinvesteringsreserve (HIR) gevormd. Bij het opleggen van de aanslag VPB 2000 heeft de inspecteur de HIR gecorrigeerd. Belanghebbende heeft tegen deze aanslag bezwaar gemaakt. Tijdens het hoorgesprek op 12 oktober 2005 heeft belanghebbende het standpunt ingenomen dat de HIR in 2000 terecht is gevormd, maar dat deze moet vrijvallen in 2004 omdat niet uiterlijk in dat jaar is geherinvesteerd. In oktober 2006 heeft de inspecteur ambtshalve de aanslag VPB 2004 opgelegd zonder rekening te houden met de vrijval HIR. Bij uitspraak van 9 september 2008 komt de inspecteur tegemoet aan het bezwaar van belanghebbende met betrekking tot de VPB 2000 en accepteert alsnog de HIR. Eind 2008 legt de inspecteur een navorderingsaanslag VPB 2004 op waarbij de vrijval van de HIR tot de winst is gerekend. In geschil is of de inspecteur beschikt over een navordering rechtvaardigend nieuw feit. De Hoge Raad beantwoordt deze vraag ontkennend. De inspecteur is er tijdens het hoorgesprek van 12 oktober 2005, dus vóór het vaststellen van de aanslag VPB 2004, al mee bekend geworden dat, in overeenstemming met het standpunt van belanghebbende, de HIR in 2004 zou dienen vrij te vallen. De inspecteur beschikt derhalve niet over een nieuw feit. Verwijzing moet volgen. Daarbij moet worden onderzocht of tussen partijen een vaststellingsovereenkomst is gesloten die maakt dat belanghebbende niet het recht toekomt zich tegen de navorderingsaanslag te verweren op de grond dat een nieuw feit ontbreekt.

NTFR 2015/2969 - Geen sanctie verbonden aan bevoegdheidsgebrek

ECLI:NL:HR:2015:3224, datum uitspraak 06-11-2015, publicatiedatum 06-11-2015
Aflevering 47, gepubliceerd op 19-11-2015 met annotatie van mr. J. van de Merwe
Belanghebbende heeft bouwvergunningen aangevraagd bij de gemeente Hellevoetsluis. In verband daarmee heeft het hoofd van de afdeling Centrale Financiële Administratie (CFA) aanslagen in de bouwleges opgelegd. In het ‘Aanwijzingsbesluit heffingsambtenaar 2005’ is het afdelingshoofd CFA aangewezen als heffingsambtenaar belastingen. Dit aanwijzingsbesluit 2005 is door het college ondertekend, maar niet gepubliceerd. Hof Den Haag (16 september 2014, nr. 13/00146, NTFR 2014/3013) heeft geoordeeld dat de legesaanslagen bevoegdelijk zijn opgelegd. De Hoge Raad laat dit oordeel in stand. Het Aanwijzingsbesluit 2005 is vastgesteld. Het afdelingshoofd CFA was daarin als heffingsambtenaar aangewezen. Dat het Aanwijzingsbesluit 2005 niet is gepubliceerd, behoeft ingevolge art. 6:22 Awb niet tot een sanctie te leiden, tenzij belanghebbende daardoor zou zijn benadeeld. Daarvan is in dit geval geen sprake. Een benadeling doet zich niet voor als belanghebbende een voordeel ontgaat doordat, zou het aan het besluit klevende gebrek niet worden geheeld, door tijdsverloop niet opnieuw een aanslag kan worden opgelegd.

NTFR 2015/2970 - Legesaanslagen bevoegdelijk opgelegd ondanks dat Aanwijzingsbesluit niet is bekend gemaakt

ECLI:NL:PHR:2015:1704, datum uitspraak 21-08-2015, publicatiedatum 11-09-2015
Aflevering 47, gepubliceerd op 19-11-2015 met annotatie van mr. J. van de Merwe
College van B en W van de gemeente Hellevoetsluis heeft bij ‘Aanwijzingsbesluit heffingsambtenaar 2005’ als heffingsambtenaar aangewezen de coördinator belastingen CFA. Het afdelingshoofd CFA is aangewezen als eerste vervanger. Het aanwijzingsbesluit is als zodanig niet gepubliceerd. Wel is het vastgelegd in de Besluitenlijst B&W die door het college van B en W is ondertekend op 25 oktober 2005. Bij het ‘Aanwijzingsbesluit heffingsambtenaar 2006’ is onder meer als heffingsambtenaar aangewezen het afdelingshoofd BECTA. Dit besluit is vastgelegd in de Besluitenlijst B&W, door het college van B en W ondertekend op 8 augustus 2006 en op 15 augustus 2006 gepubliceerd.

NTFR 2015/2971 - Hof vernietigt ten onrechte de beslissingen van de rechtbank omtrent proceskostenvergoeding en griffierecht

ECLI:NL:HR:2015:3228, datum uitspraak 06-11-2015, publicatiedatum 06-11-2015
Aflevering 47, gepubliceerd op 19-11-2015 met annotatie van mr. P.G.J. Tiemessen
De rechtbank heeft het beroep van belanghebbende gegrond verklaard en aan belanghebbende een vergoeding van immateriële schade toegekend van € 1000 wegens overschrijding van de redelijke termijn. Tevens is een proceskostenvergoeding toegekend alsmede een vergoeding van het griffierecht. Hof Arnhem-Leeuwarden (25 november 2014, nrs. 12/00056 t/m 12/00066, NTFR 2014/2919) heeft de uitspraak van de rechtbank vernietigd met inbegrip van de beslissingen omtrent proceskosten en griffierecht. Omdat het hof de beslissing van de rechtbank omtrent de schadevergoeding juist heeft bevonden, heeft het hof een schadevergoeding van € 1000 toegekend. Verder heeft het hof de boetes verminderd met 20% wegens overschrijding van de redelijke termijn. Volgens de Hoge Raad heeft het hof ten onrechte de beslissingen van de rechtbank omtrent proceskosten en griffierecht vernietigd, nu het hof de beslissing van de rechtbank omtrent de schadevergoeding in stand heeft gelaten. In hoger beroep heeft het hof de boetes verminderd, zodat aan belanghebbende ook proceskosten voor het hoger beroep vergoed hadden moeten worden.

NTFR 2015/2972 - Immateriëleschadevergoeding: ook in WOZ-zaken geldt een standaardtermijn van een half jaar voor de redelijke termijn in bezwaar

ECLI:NL:HR:2015:3173, datum uitspraak 30-10-2015, publicatiedatum 30-10-2015
Aflevering 47, gepubliceerd op 19-11-2015 met annotatie van mr. W.E. Nent-Vroomen
Het bezwaarschrift van belanghebbende in de onderhavige WOZ-zaak is op 4 april 2011 door de gemeente ontvangen. Op 18 november 2011 is uitspraak op bezwaar gedaan. De rechtbank heeft het beroepschrift op 28 december 2011 ontvangen en uitspraak gedaan op 10 september 2013. Hof Den Bosch (30 oktober 2014, nr. 13/00998, NTFR 2014/2962) heeft het hoger beroepschrift van belanghebbende ontvangen op 22 oktober 2013 en uitspraak gedaan op 30 oktober 2014. In hoger beroep heeft belanghebbende voor het eerst aanspraak gemaakt op een immateriëleschadevergoeding. Het hof heeft die aanspraak gehonoreerd, omdat de redelijke termijn in de bezwaarfase is overschreden. In cassatie houdt die beslissing echter geen stand. De Hoge Raad stelt voorop dat, anders dan de gemeente bepleit, geen aanleiding bestaat om in gemeentelijke belasting- of WOZ-zaken af te wijken van de in de jurisprudentie ontwikkelde standaard redelijke termijn van twee jaar voor de fase van bezwaar en beroep. Dat de wetgever de wettelijke beslistermijn voor uitspraken op bezwaar heeft verlengd vanwege de piekbelasting die in WOZ-procedures aan de orde is, doet daaraan niet af. Het hof heeft echter over het hoofd gezien dat, nu voor het eerst in hoger beroep aanspraak is gemaakt op een vergoeding, een voortvarende behandeling in appel een vertraging in de fase van bezwaar en beroep kan compenseren. Aangezien tussen de datum van indiening van het bezwaarschrift en de datum van de uitspraak van het hof minder dan vier jaren zijn verstreken, is de redelijke termijn niet overschreden en heeft belanghebbende geen recht op vergoeding van immateriële schade.

NTFR 2015/2974 - Hof legt onjuiste maatstaf aan voor begrip herinvesteren en voor de disculpatiegrond art. 40, lid 6, IW 1990

ECLI:NL:HR:2015:3080, datum uitspraak 16-10-2015, publicatiedatum 16-10-2015
Aflevering 47, gepubliceerd op 19-11-2015
Belanghebbende was tot 30 december 2005 enig aandeelhouder en bestuurder van X1 bv, een vennootschap die op haar beurt enig aandeelhouder was van A bv. X1 en A vormden een fiscale eenheid voor de vennootschapsbelasting. Bij brief van 13 juli 2005 is namens X1 en A verzocht om de fiscale eenheid te verbreken. Op 28 maart 2008 is een beschikking beëindiging fiscale eenheid afgegeven, met ingang van 13 juli 2005. De activiteit van A bestond uit de verhuur van een onroerende zaak. Op 17 augustus 2005 heeft A de onroerende zaak verkocht. Voor de behaalde boekwinst van € 1.685.737 heeft A aanspraak gemaakt op vorming van een herinvesteringsreserve, maar dat heeft de inspecteur niet aanvaard. De inspecteur heeft aan A een aanslag VPB 2005 opgelegd ter zake van de behaalde boekwinst. Op 3 oktober 2005 heeft A een koopovereenkomst gesloten voor de aankoop van een in Zweden gelegen onroerende zaak voor € 2.041.645. Bij akte van 30 december 2005 heeft X1 de aandelen in A aan J bv geleverd. Belanghebbende is aansprakelijk gesteld voor de van A geheven VPB 2005. Volgens de Hoge Raad is de aanslag VPB 2005 terecht aan A opgelegd omdat de fiscale eenheid is verbroken per 13 juli 2005. Dat het verzoek tot verbreking pas in 2008 is ingewilligd, doet daaraan niet af. De Hoge Raad is het echter niet eens met het oordeel van het hof (Hof Amsterdam 29 februari 2014, nrs. 12/00581 en 12/00582, NTFR 2014/1317) omtrent de afboeking op de herinvesteringsreserve. Anders dan het hof heeft geoordeeld, kan een herinvesteringsreserve worden afgeboekt als verplichtingen zijn aangegaan. Verwijzing moet volgen voor een onderzoek naar de vraag of voor het Zweedse vastgoed in 2005 verplichtingen zijn aangegaan. Ook heeft het hof een onjuiste maatstaf aangelegd voor de disculpatiegrond van art. 40, lid 6, IW 1990. In dit geval was ten tijde van de vervreemding aan J van de aandelen in A het vermogen van A toereikend voor het voldoen van de VPB-schuld. Het vermogen is nadien verminderd. In dat geval is het pas dan aan de verkopende aandeelhouder te wijten dat het vermogen van de vennootschap ontoereikend is in de zin van art. 40, lid 6, IW 1990 indien hij ten tijde van de vervreemding wist of behoorde te weten dat de koper van de aandelen door het entameren van buiten de normale bedrijfsvoering liggende handelingen, de verhaalsmogelijkheden van de ontvanger illusoir zou maken. Na verwijzing moet dus ook worden onderzocht of belanghebbende met succes een beroep kan doen op art. 40, lid 6, IW 1990.

NTFR 2015/2975 - Niet alleen ab-houders, maar ook lichamen kunnen op grond van art. 40 IW 1990 aansprakelijk worden gesteld

ECLI:NL:HR:2015:3081, datum uitspraak 16-10-2015, publicatiedatum 16-10-2015
Aflevering 47, gepubliceerd op 19-11-2015 met annotatie van mr. M.C.J. Kop
Dit arrest betreft het cassatieberoep dat door de staatssecretaris is ingesteld tegen de uitspraak van Hof Amsterdam (20 februari 2014, nrs. 12/00581 en 12/00582, NTFR 2014/1317), welke uitspraak ook in HR 16 oktober 2015, nr. 14/01684, aan de orde is. Hof Amsterdam had in zijn uitspraak het hoger beroep van twee belanghebbenden behandeld.