Aflevering 44

Gepubliceerd op 2 november 2017

NTFR 2017/2668 - Nota naar aanleiding van het verslag Belastingplan 2018

Aflevering 44, gepubliceerd op 02-11-2017
Op 24 oktober heeft de staatssecretaris van Financiën de nota naar aanleiding van het verslag inzake het Belastingplan 2018 naar de Tweede Kamer gestuurd. De staatssecretaris gaat in op vragen en opmerkingen vanuit de Kamer. Voor zover de vragen niet zien op het Belastingplan 2018 zelf, zal hij de vragen ter beantwoording overdragen aan zijn ambtsopvolger.

NTFR 2017/2673 - Antwoord op Kamervragen over maaltijdbezorger Deliveroo

Aflevering 44, gepubliceerd op 02-11-2017
Minister Asscher van Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft op 25 oktober 2017 gereageerd op nieuwe vragen van Kamerlid Van Kent (SP) over het bericht dat maaltijdbezorger Deliveroo alle koeriers in loondienst gaat vervangen door (schijn)zelfstandigen. Net als bij de beantwoording van de Kamervragen op 22 september 2017 over dit onderwerp NTFR 2017/2448, benadrukt de minister nogmaals dat hij het in zijn algemeenheid een zorgelijke ontwikkeling vindt als steeds meer werknemers worden vervangen door zelfstandigen wanneer deze zelfstandigen in een afhankelijke positie verkeren en zich gedwongen zien slechtere arbeidsomstandigheden en arbeidsvoorwaarden te accepteren. Wat betreft eventuele (schijn)constructies is de minister niet bekend met de specifieke situatie bij Deliveroo of andere bedrijven. De minister geeft aan dat de Inspectie SZW toezicht houdt op de naleving van de arbeidswetgeving, zoals de Arbeidsomstandighedenwet, de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag (WML), de Wet arbeid vreemdelingen (WAV) en de Arbeidstijdenwet (ATW). Over eventuele concrete onderzoeken van de Inspectie SZW doet hij geen mededelingen.

NTFR 2017/2674 - Besluitvorming compensatie Bbz-problematiek over 2014-2016 opnieuw doorgeschoven naar volgend kabinet

Aflevering 44, gepubliceerd op 02-11-2017
De staatssecretaris van Financiën heeft opnieuw de Besluitvorming compensatie Bbz-problematiek (Besluit bijstandsverlening zelfstandigen) over 2014-2016 doorgeschoven naar het volgende kabinet. Hij reageert op de vraag van de vaste commissie voor Financiën naar aanleiding van zijn eerdere brief van 4 juli 2017 over de motie van de leden Groot en Omtzigt (Kamerstukken II, 2016-2017, 31 066, nrs. 346 en 370). De motie verzocht de regering om een verkenning van de juridische mogelijkheden voor een compensatieregeling voor ondernemers die in de jaren 2014 tot en met 2016 nadeel hebben ondervonden van het probleem van het ‘papieren inkomen’ (door de gemeente verstrekte leenbijstand die was omgezet in een gift die doorwerkt in het inkomen). De staatssecretaris herhaalt zijn standpunt uit zijn brief van 4 juli jl. (nr. 2017-0000119416, NTFR 2017/1780). Een compensatieregeling over de jaren 2014, 2015 en 2016 zal juridisch gezien alleen stand kunnen houden als deze een wettelijke basis krijgt en goed gemotiveerd kan worden waarom voor deze drie jaar gekozen wordt. Ook dan zijn er geen garanties te geven dat er geen nadelige effecten kunnen ontstaan, zoals precedentwerking en het risico op nieuwe bezwaar- en beroepsprocedures. De compensatieregeling kost € 17 miljoen, een bedrag dat vanwege de juridische kwetsbaarheid van het afbakenen van de compensatieregeling tot drie jaar mogelijk kan oplopen tot € 57 miljoen. Mede gelet op de demissionaire status van het huidige kabinet laat de staatssecretaris de besluitvorming over een compensatieregeling over aan het nieuwe kabinet. De staatssecretaris sluit de brief af met de suggestie dat de Tweede Kamer het nieuwe kabinet ter wille kan zijn door aan te geven hoe de Kamer in de beoogde dekking wil voorzien.

NTFR 2017/2686 - Federal Express Europe: vervoersdiensten volgen in vrijstelling invoer kleine zendingen

Aflevering 44, gepubliceerd op 02-11-2017 met annotatie van mr. C.C. van den Berg
Federal Express Europe (‘FedEx’) voert vervoersdiensten uit waarbij zij internationale zendingen in ontvangst neemt en levert aan geadresseerden in Italië. Op de invoer van de zendingen die in geding zijn, past FedEx de vrijstelling bij invoer toe omdat sprake is van kleine zendingen. De verwijzende rechter vraagt zich af of FedEx de vrijstelling ook kan toepassen op de door haar verrichte vervoersdiensten ter zake van deze kleine zendingen.

NTFR 2017/2689 - In art. 181bis UCDW beschreven 'aanvullende informatie'-procedure kan ook nog in het kader van een controle achteraf worden toegepast

Aflevering 44, gepubliceerd op 02-11-2017 met annotatie van mr. B.A. Kalshoven
Op grond van art. 181bis UCDW kunnen de douaneautoriteiten, wanneer zij gegronde twijfel hebben of de aangegeven douanewaarde in overeenstemming is met de in art. 29 CDW omschreven transactiewaarde, om aanvullende informatie vragen. Blijft de twijfel bestaan, dan moet de betrokkene in kennis worden gesteld van de redenen voor die twijfel en de gelegenheid krijgen te reageren. Neemt de betrokkene de twijfel niet weg, dan kunnen de douaneautoriteiten beslissen de transactiewaardemethode te verwerpen. In deze zaak staat de vraag centraal of art. 181bis UCDW kan worden toegepast bij een ‘controle achteraf’ op de voet van art. 78 CDW. De staatssecretaris van Financiën beantwoordt deze vraag bevestigend, belanghebbende ontkennend.

NTFR 2017/2694 - Vragen naar aanleiding van het voorstel voor een richtlijn inzake automatische uitwisseling van inlichtingen op belastinggebied met betrekking tot te rapporteren grensoverschrijdende constructies

Aflevering 44, gepubliceerd op 02-11-2017 geschreven door mr. dr. E.A.M. Huiskers
De staatssecretaris van Financiën geeft – mede namens de minister van Financiën – antwoord op door de Eerste Kamer op 21 september 2017 gestelde vragen over het voorstel voor een richtlijn inzake automatische uitwisseling van inlichtingen op belastinggebied met betrekking tot te rapporteren grensoverschrijdende constructies (COM (2017) 335). De vragen hebben betrekking op de inhoud, de uitvoering en de implementatie van de voorgestelde richtlijn.

NTFR 2017/2695 - Voor 2003 en 2005 afzonderlijke immateriëleschadevergoeding (art. 81 Wet RO)

ECLI:NL:HR:2017:2780, datum uitspraak 27-10-2017, publicatiedatum 27-10-2017
Aflevering 44, gepubliceerd op 02-11-2017
Belanghebbende is t/m 31 december 2003 (mede)eigenaar van een schoonmaakbedrijf. Per 1 januari 2004 is een bv opgericht waarin het schoonmaakbedrijf is ingebracht. Belanghebbende heeft 50% van de aandelen van de bv. Belanghebbende heeft voor 2003 geen aangifte IB/PVV gedaan en voor 2005 een nihilaangifte gedaan. Nadat de rechtbank de beroepen niet-ontvankelijk had verklaard en het hof de uitspraak van de rechtbank had bevestigd, heeft de Hoge Raad de cassatieberoepen daartegen gegrond verklaard en de zaken verwezen naar Hof Amsterdam, dat het beroep ontvankelijk heeft verklaard en de zaak voor een inhoudelijke behandeling heeft teruggewezen naar Rechtbank Den Haag. Belanghebbende heeft tegen de uitspraken van Hof Amsterdam tevergeefs beroep in cassatie ingesteld. De rechtbank heeft daarna het beroep inhoudelijk behandeld en ongegrond verklaard, waarna de zaak nu opnieuw bij Hof Den Haag kwam te liggen. Volgens dit hof (1 maart 2017, nrs. 15/01095 en 15/01096, NTFR 2017/1732) moet de bewijslast worden omgekeerd. Met betrekking tot de schatting voor 2003 heeft het hof overwogen dat deze redelijk is. Ook de schatting voor 2005 is naar het oordeel van hof op een juiste wijze tot stand gekomen. Dat belanghebbende heeft aangetoond dat loonheffing is ingehouden en afgedragen, waarmee bij de vaststelling van de aanslag rekening dient te worden gehouden, maakt dat niet anders. Die stelling ziet immers op de berekening van de aanslag en niet op de schatting van het belastbaar inkomen. Belanghebbende heeft niet overtuigend aangetoond dat het belastbaar inkomen uit werk en woning lager moet worden vastgesteld. Partijen zijn het er wel over eens dat het belastbaar inkomen uit sparen en beleggen € 18.000 lager dient te worden vastgesteld waardoor de navorderingsaanslag te hoog is vastgesteld.

NTFR 2017/2697 - Hoge Raad stelt prejudiciële vraag over premieplicht inzake voor Nederlandse werkgever buiten EU werkzame Letse zeevarende op zeeschip onder vlag van Bahama's

ECLI:NL:HR:2017:2681, datum uitspraak 27-10-2017, publicatiedatum 27-10-2017
Aflevering 44, gepubliceerd op 02-11-2017 met annotatie van mr. A.H.W. Steijn
Belanghebbende, een Let die in Letland woont, was van 13 augustus t/m 31 december 2013 in dienstbetrekking werkzaam bij een in Nederland gevestigde bv. Hij was als zeevarende werkzaam op een zeeschip, varend onder de vlag van de Bahama’s. Het zeeschip lag boven het Duitse deel van het continentaal plat onder de Noordzee. In geschil is of belanghebbende in genoemde periode premieplichtig was voor de Nederlandse volksverzekeringen. Rechtbank Zeeland-West-Brabant (20 april 2017, nr. 16/1532, NTFR 2017/1440) had daarover Unierechtelijke twijfels en heeft twee prejudiciële vragen aan de Hoge Raad gesteld. De Hoge Raad deelt met betrekking tot een vraag de Unierechtelijke twijfel van de rechtbank. Daarom legt hij de zaak voor aan het HvJ met de volgende vraag:

NTFR 2017/2698 - Volgens A-G is inwoner van Letland die voor Nederlandse werkgever op een zeeschip werkt onderworpen aan sociale-zekerheidswetgeving van Letland

ECLI:NL:PHR:2017:723, datum uitspraak 03-08-2017, publicatiedatum 11-08-2017
Aflevering 44, gepubliceerd op 02-11-2017 met annotatie van mr. A.H.W. Steijn
Belanghebbende, een Let die in Letland woont, werkt voor een Nederlandse werkgever op een zeeschip dat buiten de EU onder de vlag van de Bahama’s vaart. In geschil is of hij in 2013 premieplichtig was voor de Nederlandse volksverzekeringen. De enige aanknopingspunten met EU-grondgebied zijn de woonplaats van belanghebbende (Letland) en de vestigingsplaats van zijn werkgever (Nederland). Naar intern Nederlands recht is hij niet in Nederland verzekerd omdat hij niet in Nederland heeft gewerkt, geen inwoner is (geweest), en niet onderworpen is aan Nederlandse loonbelasting. Als er geen EU-recht zou zijn, zou hij dus niet verzekerd zijn in Nederland maar wellicht wel in de woonstaat Letland. De vraag is of dat anders wordt door (de sterke werking van) Vo. 883/2004.