NTFR 2018/2121 - Geen cassatieberoep tegen schadevergoeding onder de deelnemingsvrijstelling
Aflevering 38, gepubliceerd op 20-09-2018 met annotatie van mr. drs. R.J. BondragerBelanghebbende, met een middellijk belang via Y in A, heeft een schadevergoeding van € 25 miljoen ontvangen van B, de andere aandeelhouder van A, wegens de verkoop van de aandelen A na een lange (arbitrage)procedure (voor de complete casus zie NTFR 2018/1214). Bij het bepalen van de winst heeft belanghebbende dit bedrag met toepassing van de deelnemingsvrijstelling buiten aanmerking gelaten. De inspecteur heeft dit geweigerd. In hoger beroep voert de inspecteur aan dat naar zijn mening de additionele vergoeding niet valt onder de deelnemingsvrijstelling, omdat de vergoeding in een nauwer verband staat met de aan B toerekenbare tekortkoming in de nakoming van de Letter Agreement dan met het houden van de deelneming in A. De schade wordt veroorzaakt door contractbreuk en daarmee vloeit de vergoeding niet of onvoldoende voort uit de deelneming. Hof Den Haag 4 april 2018, nr. 17/00760, NTFR 2018/1214 overweegt dat B het additionele bedrag aan Y verschuldigd is geworden wegens het niet nakomen door B van een bindende koop-/verkoopovereenkomst met betrekking tot de aandelen A. Met het sluiten van de overeenkomst was de precontractuele fase afgerond. Het hof rekent de additionele vergoeding toe aan de door Y vervreemde deelneming (zie HR 23 september 2016, nr. 15/02428, NTFR 2016/2376). Ook de additionele vergoeding valt dus onder de deelnemingsvrijstelling. De staatssecretaris is van oordeel dat het hof is uitgegaan van de juiste rechtsopvatting en dat het causaliteitsoordeel niet onbegrijpelijk is. Het instellen van beroep in cassatie acht hij dan ook niet opportuun.