Aflevering 37

Gepubliceerd op 13 september 2018

NTFR 2018/2049 - Enkele fiscale aspecten van een Initial Coin Offering in het Nederlandse belastingrecht

Aflevering 37, gepubliceerd op 13-09-2018 geschreven door prof. dr. J.P. Boer
Het fenomeen van de Initial Coin Offering (ICO) – de term is afgeleid van een Initial Public Offering (IPO) – mag sinds enige tijd rekenen op belangstelling van beleggers en toezichthouders wereldwijd. Een ICO – ook wel een token sale – is de uitgifte van digitale tokens door (startende) bedrijven om daarmee financiering vanuit de markt te verkrijgen. Deze financiering kan betrekking hebben op een specifiek project of de ontwikkeling van een (virtueel) concept. Een ICO wordt ook wel crowdfunding 2.0 genoemd.J. Baukema, ‘Initial Coin Offerings (ICO’s): crowdfunding 2.0?’, FR 2018/3.

NTFR 2018/2053 - Beslissing WOB-verzoek externe en interne contacten inzake afschaffing dividendbelasting

Aflevering 37, gepubliceerd op 13-09-2018 geschreven door drs. F.W.G. Kam
In een WOB-verzoek van 1 mei 2018 heeft de indiener verzocht om informatie over, kort gezegd, interne en externe contacten van het Ministerie van Financiën over de afschaffing van de dividendbelasting. De minister van Financiën heeft de gevraagde informatie (deels) openbaar gemaakt. Grote delen van de informatie zijn echter weggelakt vanwege bijvoorbeeld het belang van internationale betrekkingen, eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer, persoonlijke beleidsopvattingen en het voorkomen van onevenredige bevoordeling of benadeling.

NTFR 2018/2054 - Beslissing WOB-verzoek gesprek staatssecretaris van Financien met Shell op 15 maart 2018

Aflevering 37, gepubliceerd op 13-09-2018 geschreven door drs. F.W.G. Kam
In een WOB-verzoek van 27 juni 2018 heeft de indiener verzocht om informatie over een gesprek tussen de staatssecretaris van Financiën en Shell op 15 maart 2018. De minister van Financiën heeft de gevraagde informatie (deels) openbaar gemaakt. Grote delen van de informatie zijn echter weggelakt vanwege bijvoorbeeld het belang van internationale betrekkingen, eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer, persoonlijke beleidsopvattingen en het voorkomen van onevenredige bevoordeling of benadeling.

NTFR 2018/2055 - Maaltijdbezorger is niet in dienstbetrekking werkzaam voor Deliveroo

ECLI:NL:RBAMS:2018:5183, datum uitspraak 23-07-2018, publicatiedatum 23-07-2018
Aflevering 37, gepubliceerd op 13-09-2018 met annotatie van mr. E. van Waaijen
Deliveroo is een bedrijf waarbij mensen via een online platform maaltijden kunnen laten bezorgen. Begin dit jaar spande een student die als maaltijdbezorger werkzaam was voor Deliveroo een rechtszaak aan tegen zijn opdrachtgever. Eerst was de bezorger in dienstbetrekking werkzaam geweest bij Deliveroo, maar na afloop van het dienstverband kon hij via een zzp-contract voor Deliveroo aan de slag. Dat aanbod accepteerde hij, maar hij claimde ook dat er nog steeds sprake was van een dienstbetrekking.

NTFR 2018/2057 - Stand van zaken opleggen aanslagen erf- en schenkbelasting

Aflevering 37, gepubliceerd op 13-09-2018
De staatssecretaris van Financiën heeft schriftelijk gereageerd op de vragen en opmerkingen van de vaste commissie voor Financiën van 24 juli 2018 over de brief van 4 juli 2018 over de stand van zaken van het inlopen van de achterstanden in de aanslagoplegging erf- en schenkbelasting (Kamerstukken II, 2017-2018, 31 066, nr. 420).

NTFR 2018/2059 - Marle Participations: verhuur pand door holding aan dochter vormt inmenging in beheer dochter

Aflevering 37, gepubliceerd op 13-09-2018 met annotatie van drs. M.J.M.A. Toet FB
Marle Participations is een holding van het concern Marle. Haar doel is met name het beheer van deelnemingen in verschillende dochterondernemingen van het concern, waaraan zij bovendien een gebouw verhuurde. Marle Participations heeft vanaf 2009 een herstructurering uitgevoerd, in het kader waarvan zij effecten heeft aangekocht en verkocht. Zij heeft de btw ter zake van de diverse kosten waarmee deze herstructurering gemoeid ging, volledig in aftrek gebracht. De verwijzende rechter vraagt zich af of de verhuur door Marle Participations aan haar dochters kwalificeert als inmenging in het beheer van die dochters, zodat recht op aftrek van btw op de kosten ontstaat voor Marle Participations.

NTFR 2018/2060 - Scheepsbouwer is onbevoegdelijk vertegenwoordigd door douane-expediteur: utb's vernietigd

ECLI:NL:HR:2018:1314, datum uitspraak 17-08-2018, publicatiedatum 17-08-2018
Aflevering 37, gepubliceerd op 13-09-2018 met annotatie van mr. B.A. Kalshoven
Douane-expediteur A heeft namens belanghebbende aangiften gedaan voor het in het vrije verkeer brengen van scheepscasco’s. A heeft aan de douane een ‘volmacht-akte’ overgelegd. De akte vermeldt als vertegenwoordigde de naam van belanghebbende en is ondertekend door B. Belanghebbende wordt bestuurd door C bv en D Beheer bv. De bestuurders zijn, zoals ook blijkt uit het Handelsregister, uitsluitend gezamenlijk bevoegd namens belanghebbende op te treden. B is uitsluitend bevoegd namens D Beheer bv op te treden. Na onderzoek heeft de inspecteur douanerechten van belanghebbende geheven. De inspecteur heeft A als direct vertegenwoordiger van belanghebbende aangemerkt. Hof Amsterdam (31 mei 2016, nrs. 15/00037 t/m 15/00040, NTFR 2016/1925) heeft geoordeeld dat A belanghebbende rechtsgeldig als direct vertegenwoordiger heeft vertegenwoordigd, en dat belanghebbende daarom als aangever op grond van art. 201, lid 3, eerste volzin, CDW douaneschuldenaar is. Hiertegen komt belanghebbende met succes in cassatie. De akte – die namens belanghebbende uitsluitend is ondertekend door B – kan namelijk niet volstaan als volmacht aan A om de douaneaangiften in naam van belanghebbende te doen. Om te kunnen oordelen dat A belanghebbende bevoegd heeft vertegenwoordigd als direct vertegenwoordiger moet een van de volgende situaties zich hebben voorgedaan:

NTFR 2018/2061 - Toepassing preferentieel tarief beoordelen naar moment van aangifte tot plaatsing van goederen onder regeling actieve verdeling

ECLI:NL:PHR:2018:828, datum uitspraak 29-06-2018, publicatiedatum 17-08-2018
Aflevering 37, gepubliceerd op 13-09-2018 met annotatie van mr. B.A. Kalshoven
Douanerechten worden in beginsel vastgesteld aan de hand van de heffingsgrondslagen die gelden ten tijde van het in het vrije verkeer brengen van goederen. In art. 121, lid 1, CDW is een uitzondering opgenomen voor goederen die bij binnenkomst in de Unie onder de douaneregeling actieve verdeling zijn geplaatst, maar later alsnog in het vrije verkeer worden gebracht. Die bepaling regelt dat het bedrag van de douaneschuld dan wordt vastgesteld aan de hand van de heffingsgrondslagen geldend voor de (invoer)goederen op het tijdstip waarop de aangifte tot plaatsing van deze goederen onder de regeling actieve verdeling is aanvaard.

NTFR 2018/2067 - UBS-rekeninghouder: geen verlengde navorderingstermijn voor box 1-correcties, inkeerregeling niet van toepassing

ECLI:NL:RBDHA:2018:5920, datum uitspraak 22-05-2018, publicatiedatum 29-05-2018
Aflevering 37, gepubliceerd op 13-09-2018 met annotatie van mr. V.S. Huygen van Dyck-Jagersma
Op 23 juli 2015 heeft de Belastingdienst informatie over Nederlandse UBS-rekeninghouders bij de Zwitserse autoriteiten opgevraagd (het groepsverzoek). Bij brief van 16 september 2015 heeft de UBS haar rekeninghouders over het groepsverzoek geïnformeerd. Vanaf september 2015 heeft de Belastingdienst diverse gegevens van de Zwitserse autoriteiten ontvangen over Nederlandse UBS-rekeninghouders. Op 27 september 2015 is voor het eerst in diverse Nederlandse media over het groepsverzoek bericht. Bij brief van 1 oktober 2015, door de inspecteur ontvangen op 6 oktober 2015, heeft belanghebbende een inkeerverzoek ingediend ter zake van zijn UBS-rekening en een Duitse rekening. De inspecteur legt vervolgens navorderingsaanslagen met vergrijpboetes op. In geschil is of de verlengde navorderingstermijn op de box 1-correcties van toepassing is en of de inkeerregeling van toepassing is. De rechtbank oordeelt dat de verlengde navorderingstermijn niet van toepassing is op de box 1-correcties, omdat de inspecteur niet aannemelijk heeft gemaakt dat de verzwegen inkomsten op het gebied van de woninginrichting in het buitenland zijn opgekomen. De rechtbank verminderde daarom een aantal navorderingsaanslagen. Voorts oordeelt de rechtbank dat de inkeerregeling niet van toepassing is. Belanghebbende had op 1 oktober 2015, gelet op de aandacht in de Nederlandse media die aan het groepsverzoek was besteed, objectief gezien redelijkerwijs moeten vermoeden dat de inspecteur door het groepsverzoek van zijn UBS-rekening op de hoogte zou komen en dat de inspecteur ook van de Duitse rekening op de hoogte zou komen, aangezien belanghebbende de gelden van zijn Duitse rekening naar zijn UBS-rekening had overgeboekt.

NTFR 2018/2068 - Geen toepassing inkeerregeling voor UBS-rekeninghouder

ECLI:NL:RBDHA:2018:5931, datum uitspraak 15-05-2018, publicatiedatum 29-05-2018
Aflevering 37, gepubliceerd op 13-09-2018 met annotatie van mr. V.S. Huygen van Dyck-Jagersma
Op 23 juli 2015 heeft de Belastingdienst informatie over Nederlandse UBS-rekeninghouders bij de Zwitserse autoriteiten opgevraagd (het groepsverzoek). Bij brief van 16 september 2015 heeft de UBS haar rekeninghouders over het groepsverzoek geïnformeerd. Vanaf september 2015 heeft de Belastingdienst diverse gegevens van de Zwitserse autoriteiten ontvangen over Nederlandse UBS-rekeninghouders. Op 27 september 2015 is voor het eerst in diverse Nederlandse media over het groepsverzoek bericht. Bij brief van 4 januari 2016, door de inspecteur ontvangen op 6 januari 2016, heeft belanghebbende een inkeerverzoek ingediend ter zake van onder meer een UBS-rekening. De inspecteur legt vervolgens navorderingsaanslagen met vergrijpboetes op. Bij brief van 7 november 2017 hebben de Zwitserse autoriteiten naar aanleiding van een aanvullend informatieverzoek aan de inspecteur bericht dat belanghebbende niet tot de onder het groepsverzoek vallende personen valt. In geschil is of de inkeerregeling van toepassing is. De rechtbank oordeelt dat de inkeerregeling niet van toepassing is. Belanghebbende had op 4 januari 2016, gelet op de aandacht in de Nederlandse media die aan het groepsverzoek was besteed, objectief gezien redelijkerwijs moeten vermoeden dat de inspecteur door het groepsverzoek van zijn UBS-rekening op de hoogte zou komen. Dat belanghebbende, naar later is gebleken, niet onder het groepsverzoek viel, maakt dit niet anders. Niet beslissend is of belanghebbende zelf – subjectief – vermoedde dat de inspecteur zijn UBS-rekening op het spoor zou komen, maar of hij dit – objectief – redelijkerwijs had moeten vermoeden. Belanghebbende heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij anderszins kon menen dat de inspecteur van een nader onderzoek met betrekking tot de zwartspaarders bij de UBS zou afzien. Daarbij acht de rechtbank van belang dat een onderzoek naar aanleiding van het groepsverzoek, gelet op de aard van het groepsverzoek alsmede de betrokkenheid van een ander land, lang kan duren. De rechtbank vernietigt nog wel de boetes over de jaren 2004 tot en met 2007 die zien op een andere bankrekening, aangezien deze is strijd met het legaliteitsbeginsel waren opgelegd.

NTFR 2018/2069 - Informatiebeschikking ontkenner UBS-rekeninghouder na groepsverzoek is terecht

ECLI:NL:RBDHA:2018:4989, datum uitspraak 22-03-2018, publicatiedatum 25-05-2018
Aflevering 37, gepubliceerd op 13-09-2018 met annotatie van mr. V.S. Huygen van Dyck-Jagersma
Op 23 juli 2015 heeft de Belastingdienst informatie over Nederlandse UBS-rekeninghouders bij de Zwitserse autoriteiten opgevraagd (het groepsverzoek). Op 18 december 2015 heeft de Belastingdienst informatie van de Zwitserse autoriteiten ontvangen, waarna de inspecteur belanghebbende als UBS-rekeninghouder heeft geïdentificeerd. Het saldo van die rekening bedroeg op 1 februari 2013 € 1.121.030, op 1 januari 2014 € 1.135.778 en op 31 december 2014 was op die rekening geen saldo meer aanwezig. De inspecteur heeft aan belanghebbende vragen over de UBS-rekening gesteld. Belanghebbende heeft ontkend een buitenlandse bankrekening te hebben gehad. Vervolgens heeft de inspecteur een informatiebeschikking over de jaren 2004 tot en met 2015 gegeven. In geschil is of de informatiebeschikking terecht is gegeven. De rechtbank oordeelt dat een groepsverzoek op grond van het belastingverdrag met Zwitserland mogelijk is, tenzij sprake is van een fishing expedition. Volgens de rechtbank was in dit geval geen sprake van een fishing expedition, aangezien het groepsverzoek voldoende concreet en onderbouwd was. De inspecteur mocht het groepsverzoek doen en mocht voorts de gegevens die hij naar aanleiding van het groepsverzoek had ontvangen, gebruiken om een nader onderzoek naar de vermeende UBS-rekening van belanghebbende in te stellen, aangezien deze gegevens op rechtmatige wijze van de Zwitserse belastingdienst waren verkregen. De rechtbank oordeelt verder dat de inspecteur, gelet op de uit het BVR-systeem naar voren komende gegevens, zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat belanghebbende houder van een UBS-rekening was/is en dat de gevraagde informatie van belang kon zijn voor de belastingheffing van belanghebbende. Belanghebbende had niet aan zijn informatieverplichting voldaan, zodat de informatiebeschikking over de jaren 2004 tot en met 2014 terecht was gegeven. Voor het jaar 2015 was dat niet het geval, omdat de inspecteur over dat jaar geen vragen had gesteld.

NTFR 2018/2071 - Internetconsultatie herziening rulingpraktijk

Aflevering 37, gepubliceerd op 13-09-2018 geschreven door prof. dr. J. Vleggeert
De staatssecretaris van Financiën heeft betrokkenen uitgenodigd om mee te denken over de toekomst van de rulingpraktijk. Doel is dat vanaf 1 januari 2019 de nieuwe inrichting van de rulingpraktijk kan worden vormgegeven. De directe aanleiding voor de herziening is gelegen in de uitkomsten van een intern onderzoek naar procedurele aspecten bij de afgifte van rulings. Tegelijkertijd geven ook Europese richtsnoeren over de afgifte van rulings en beleidskeuzes van het kabinet op het gebied van belastingontwijking aanleiding om de rulingpraktijk voor rulings met een internationaal karakter te herzien. Bovendien is het de vraag of zekerheid vooraf nog moet worden gegeven aan bedrijven die een beperkte bijdrage leveren aan de reële economie. De staatssecretaris vraagt input op een herziening van de rulingpraktijk op de onderdelen inhoud, proces en transparantie. Hiertoe is een werkdocument opgesteld dat de kaders en uitgangspunten van de herziening en de huidige praktijk beschrijft. Bij de hiervoor genoemde onderdelen schetst het werkdocument verschillende opties en de dilemma’s die hierbij spelen. In dit kader komen de volgende vragen op:

NTFR 2018/2072 - OESO rapporteert over belastinghervormingen in 38 landen

Aflevering 37, gepubliceerd op 13-09-2018
In een 127 pagina’s tellend rapport met de naam ‘Tax Policy Reforms 2018’ beschrijft de OESO de laatste belastinghervormingen van 35 OESO-leden plus Argentinië, Indonesië en Zuid-Afrika. De OESO concludeert dat landen belastinghervormingen hebben gebruikt om hun belastingen te verlagen voor ondernemingen en particulieren om investeringen, consumptie en arbeidsparticipatie te stimuleren.

NTFR 2018/2073 - Winstcorrecties ter zake van fraude van gastouderbureau terecht aan belanghebbende toegerekend

ECLI:NL:RBDHA:2018:9039, datum uitspraak 14-06-2018, publicatiedatum 10-08-2018
Aflevering 37, gepubliceerd op 13-09-2018
Winstcorrecties ter zake van fraude van gastouderbureau terecht aan belanghebbende toegerekendWinstcorrecties ter zake van fraude van gastouderbureau terecht aan belanghebbende toegerekendInstantieRechtbank Den HaagDatum uitspraak14-06-2018Datum publicatie13-09-2018PublicatieNTFR 2018/2073, aflevering 37, 2018ECLIECLI_NL_RBDHA_2018_9039ZaaknummerAWB - 17 _ 1413Belastingjaar01-01-2012 t/m 31-12-2013Overige publicatiesNTFR 2018/2073Viditax (FutD), 13-08-2018V-N Vandaag 2018/1712FutD 2018-2226V-N 2018/62.2.5NLF 2018/1828 met annotatie van RegelgevingAlgemene wet inzake rijksbelastingen art. 16, 27e; Algemene wet bestuursrecht art. 8:42

NTFR 2018/2079 - Geen zelfstandigenaftrek en aftrek scholingskosten voor juridisch adviseur I

ECLI:NL:GHDHA:2018:2076, datum uitspraak 15-08-2018, publicatiedatum 23-08-2018
Aflevering 37, gepubliceerd op 13-09-2018
Belanghebbende heeft in de periode 1 mei 2009 t/m 31 december 2009 in de vorm van een eenmanszaak een onderneming gedreven. De onderneming is per 31 december 2009 gestaakt. De activiteiten van de onderneming bestonden uit het verlenen van juridische adviezen. In geschil is onder meer of belanghebbende aan het urencriterium voor de zelfstandigenaftrek heeft voldaan en of hij in aanmerking komt voor een aftrek van scholingskosten. Het hof oordeelt dat er aanzienlijke kosten in aftrek zijn gebracht terwijl hiervan geen bewijsstukken zijn en dat er omzet is verzwegen en dat belanghebbende niet de vereiste aangifte heeft gedaan. Het hof komt tot omkering van de bewijslast. Met betrekking tot het urencriterium oordeelt het hof dat belanghebbende met de door hem overgelegde weekstaten niet heeft doen blijken dat hij aan het urencriterium voldeed. Ook met betrekking tot de scholingskosten heeft belanghebbende niet voldaan aan de verzwaarde bewijslast.

NTFR 2018/2096 - Informatiebeschikking ter zake van UBS-rekening deels terecht

ECLI:NL:RBDHA:2018:9035, datum uitspraak 21-06-2018, publicatiedatum 10-08-2018
Aflevering 37, gepubliceerd op 13-09-2018
Aan belanghebbenden, die met elkaar zijn gehuwd, is een informatiebeschikking voor de jaren 2004 t/m 2014 afgegeven ter zake van een door de echtgenote aangehouden Zwitserse UBS-rekening. De rechtbank oordeelt dat de informatiebeschikking, voor zover het de jaren 2005 t/m 2014 betreft, terecht is. De inspecteur kon zich in redelijkheid op het standpunt stellen dat de door hem gevraagde informatie van belang kon zijn voor de belastingheffing van belanghebbenden voor de jaren 2004 t/m 2014. De door de inspecteur ontvangen renseignementen bevatten onder meer de correcte voornaam, achternaam, adres en geboortedatum van de echtgenote als (vermeende) rekeninghouder. Daarnaast was de echtgenote op grond van art. 2.17, Wet IB 2001 gehouden om aan haar echtgenoot inzicht te geven in haar vermogenspositie. De rechtbank vernietigt wel de informatiebeschikking, voor zover die ziet op het jaar 2004, aangezien de inspecteur over dat jaar niet meer kan navorderen.