Aflevering 8

Gepubliceerd op 22 februari 2018

NTFR 2018/413 - Datasystemen van de Belastingdienst, open u!

Aflevering 8, gepubliceerd op 22-02-2018 geschreven door mr. J. Berns
Op 25 september 2017 heeft A-G IJzerman een zevental conclusies geschreven die met elkaar gemeen hebben dat zij op enigerlei wijze zien op de vraag of bepaalde fysieke stukken of computerbestanden zijn aan te merken als ‘op de zaak betrekking hebbende stukken’.Nr. 16/04325, NTFR 2017/2731; nr. 16/04497, NTFR 2017/2732; nr. 17/01448, NTFR 2017/2732; nr. 16/04237, NTFR 2017/2730; nr. 17/00879, NTFR 2017/2734; nr. 16/05120, NTFR 2017/2733; nr. 17/02730, NTFR 2017/2735. Een van deze conclusies had specifiek betrekking op de vraag of de database van de Belastingdienst als zodanig kan worden aangemerkt.Nr. 16/04237, NTFR 2017/2730. In een andere conclusie meenden de belanghebbenden dat de Belastingdienst onrechtmatig heeft gehandeld door niet te antwoorden op bij herhaling door hen gestelde vragen over de wijze waarop zij in de digitale bestanden van de Belastingdienst zijn vermeld.Nr. 16/04325, NTFR 2017/2731. Beide procedures roepen de vraag op wat er eigenlijk aan informatie in de computers van de Belastingdienst is opgeslagen. Niemand die het lijkt te weten. De inspecteur kennelijk ook niet. Zo is er per definitie sprake van een nieuw feit. Dat is in het huidige digitale tijdperk niet langer houdbaar. Of de Belastingdienst geeft openheid van zaken of de aanslagbelastingen worden omgezet in aangiftebelastingen.

NTFR 2018/414 - Kabinet is gestart met interbestuurlijk programma (IBP)

Aflevering 8, gepubliceerd op 22-02-2018
Het kabinet heeft de Tweede Kamer de programmastart aangeboden van het interbestuurlijk programma (IBP). Het Rijk, gemeenten, provincies en waterschappen hebben een akkoord gesloten om samen een aantal grote maatschappelijke opgaven aan te pakken, zoals de transitie naar duurzame energie en het terugdringen van het aantal mensen met problematische schulden. Inzet is een gezamenlijke bestuurlijke aanpak die past bij de maatschappelijke opgaven van deze tijd. De Belastingdienst is betrokken bij diverse onderwerpen zoals:

NTFR 2018/415 - CPB: belastingdruk eenverdieners loopt op

Aflevering 8, gepubliceerd op 22-02-2018
Het Centraal Planbureau (CPB) heeft de publicatie ‘Eenverdieners onder druk’ op internet geplaatst. Het CPB concludeert dat de belastingdruk voor eenverdieners in het afgelopen decennium sterk is opgelopen en dat deze in de toekomst nog verder zal toenemen. De belastingdruk voor tweeverdieners is daarentegen gedaald. Het CPB vindt dat opmerkelijk, omdat eenverdieners een lager bruto-inkomen hebben.

NTFR 2018/417 - Opzegging vaststellingsovereenkomst inzake aftrek extra vervoerskosten is volgens A-G IJzerman rechtsgeldig

ECLI:NL:PHR:2018:104, datum uitspraak 22-01-2018, publicatiedatum 09-02-2018
Aflevering 8, gepubliceerd op 22-02-2018 met annotatie van drs. N.E. Vis
Belanghebbende is betrokken geweest bij een ongeval. In verband hiermee heeft hij van een verzekeringsmaatschappij een schadevergoeding verkregen. In zijn aangiften IB/PVV 2011 heeft belanghebbende aanspraak gemaakt op aftrek van specifieke zorgkosten, bestaande uit extra vervoerskosten wegens invaliditeit. Op 21 februari 2005 hebben partijen een vaststellingsovereenkomst voor onbepaalde tijd gesloten over de aftrek van extra vervoerskosten wegens invaliditeit. Bepaald is dat in de aanslagen vanaf 2003 de aftrek voor kosten eigen vervoer zal worden berekend door de werkelijke kosten te verminderen met de kosten die een groep van qua inkomen, vermogenspositie en gezinssamenstelling vergelijkbare gezonde (niet gehandicapte) belastingplichtigen maakt, berekend op basis van door het CBS vastgestelde kosteninformatie. In 2010 heeft de inspecteur belanghebbende meegedeeld dat hem bekend is geworden dat een gedeelte van de ontvangen schadevergoeding specifiek is verleend voor geleden en te lijden materiële schade, en dat door hem daarom alsnog het standpunt is ingenomen dat voor de nog vast te stellen aanslagen de autokosten konden worden bestreden uit de ontvangen schadevergoeding. Er is volgens de inspecteur geen sprake van drukkende uitgaven, zodat aftrek aan zorgkosten niet aan de orde is. Op 20 oktober 2010 heeft de inspecteur de vaststellingsovereenkomst opgezegd per 1 januari 2011. De aanslag over 2011 is opgelegd zonder de ziektekosten in aanmerking te nemen.

NTFR 2018/420 - Hoge Raad stelt (aanvullende) prejudiciële vragen over AOW-rechten voor Nederlandse ingezetenen met mini-job in Duitsland

ECLI:NL:HR:2018:126, datum uitspraak 02-02-2018, publicatiedatum 02-02-2018
Aflevering 8, gepubliceerd op 22-02-2018
De Sociale Verzekeringsbank (SVB) heeft aan belanghebbenden ouderdomspensioen toegekend. Daarop is een korting toegepast omdat zij gedurende een aantal jaren niet verzekerd zijn geweest op grond van de AOW. In die jaren werkten belanghebbenden als zogeheten ‘geringfügig Beschäftigte’ (mini-job) in Duitsland. Bij een dergelijk dienstverband wordt minder dan een bepaald aantal dagen in een tijdvak gewerkt. Een dergelijke werknemer is in Duitsland niet verzekerd voor de sociale verzekeringen. In geschil is of het EU-recht verplicht om AOW-rechten toe te kennen over de periode waarin in Duitsland is gewerkt. De CRvB heeft hierover al eerder prejudiciële vragen gesteld aan het HvJ. Het HvJ heeft toen geantwoord dat Nederland als woonland bevoegd is ouderdomspensioen toe te kennen (HvJ 23 april 2015, zaak C-382/13, NTFR 2015/1564). Naar aanleiding daarvan heeft de CRvB geoordeeld dat art. 6a AOW zo moet worden uitgelegd dat hoewel het Duitse socialezekerheidsstelsel van toepassing is op de periode dat in Duitsland is gewerkt, toch verzekering voor de AOW wordt aangenomen op grond van het recht op vrij verkeer van werknemers. De Hoge Raad acht dit oordeel onjuist. De vraag is namelijk of het EU-recht meebrengt dat art. 6a AOW buiten toepassing moet blijven. In dat verband heeft het HvJ eerder weliswaar gezegd dat het EU-recht Nederland toestaat ouderdomspensioen toe te kennen, maar onduidelijk is of Nederland hiertoe als woonland ook verplicht is in afwijking van de nationale wetgeving (art. 6a AOW). Daarom stelt de Hoge Raad alsnog deze vraag aan het HvJ.

NTFR 2018/421 - Duitse pensioenen terecht tot bijdrage-inkomen Zvw gerekend (art. 80a Wet RO)

ECLI:NL:HR:2018:211, datum uitspraak 16-02-2018, publicatiedatum 16-02-2018
Aflevering 8, gepubliceerd op 22-02-2018
Belanghebbende, woonachtig in Nederland, heeft naast een AOW-uitkering een Duitse pensioenuitkering van €1.682 ontvangen en een uitkering van de Deutsche Rentenversicherung van €7.255. Deze Duitse uitkeringen zijn in de aan belanghebbende opgelegde aanslag Zvw 2013 betrokken (berekend naar een bijdrage-inkomen van €8.937). Volgens Hof Arnhem-Leeuwarden (7 juni 2017, nr. 16/00619, NTFR 2017/1629) is dat terecht. Het hof heeft uiteengezet dat belanghebbende als ingezetene verzekerd en bijdrageplichtig is voor de Zvw. Nederland is voorts bevoegd om over de Duitse inkomsten van belanghebbende Zvw-premies te heffen. Dit volgt uit Verordening (EEG) nr. 883/2004. Op grond van deze verordening is belanghebbende namelijk onderworpen aan de socialezekerheidswetgeving van Nederland. Aangezien belanghebbende onderworpen is aan de socialezekerheidswetgeving van Nederland, komen in dit geval kosten voor verstrekkingen bij ziekte voor rekening van Nederland. Dat brengt mee dat Nederland bevoegd is om ook over het Duitse pensioen Zvw-premies te heffen. De aanslag Zvw 2013 is verder ook tot het juiste bedrag opgelegd, aldus het hof.

NTFR 2018/422 - A-G Niessen concludeert tot nader onderzoek of box 3-heffing ter zake van onteigende SNS-aandelen leidt tot individuele en buitensporige last

ECLI:NL:PHR:2017:1397, datum uitspraak 15-12-2017, publicatiedatum 05-01-2018
Aflevering 8, gepubliceerd op 22-02-2018 met annotatie van mr. J. Nieuwenhuizen
Belanghebbende bezat op 1 januari 2013 een effectenportefeuille aandelen A ter waarde van € 275.434. Zijn totale vermogen bedroeg op 1 januari 2013 € 281.938. In de loop van januari 2013 heeft hij de aandelen in A verkocht. Op 31 januari 2013 heeft belanghebbende voor een bedrag van € 290.955 aandelen SNS Reaal N.V. gekocht. Bij besluit van 1 februari 2013 heeft de minister van Financiën op grond van art. 6:1 Wft de aandelen in SNS Reaal N.V. onteigend. Hij heeft een aanbod tot schadeloosstelling van € 0 gedaan. De civiele procedure daarover is nog aanhangig.

NTFR 2018/424 - Antwoorden Kamervragen innovatiebox-besluit

Aflevering 8, gepubliceerd op 22-02-2018 geschreven door mr. H. Lohuis
De staatssecretaris van Financiën beantwoordt vragen van Kamerleden Lodders en Veldman over de ‘nieuwe’ innovatiebox, zoals deze vanaf 2017 geldt. De vragen zijn gesteld naar aanleiding van een TaxLive column waarin een beleidsbesluit over de nieuwe innovatiebox bekritiseerd wordt omdat het nog veel vragen open laat. De staatssecretaris geeft aan dat in de komende tijd aan de hand van uitkomsten van vooroverleg met belastingplichtigen dergelijke vragen in een update van het beleidsbesluit zullen worden beantwoord.

NTFR 2018/425 - Kamervragen over art. 13, lid 17, Wet VPB 1969

Aflevering 8, gepubliceerd op 22-02-2018 geschreven door mr. M.H.C. Ruijschop
Staatssecretaris Snel van Financiën heeft nadere vragen van de CDA en VVD-fracties van de Eerste Kamer beantwoord inzake de uitleg van art. 13, lid 17, Wet VPB 1969 ten aanzien van dividenden uitgekeerd door buitenlandse vastgoeddochters. Het gaat om vastgoeddochters in landen met een speciaal regime voor dergelijke vastgoedbeleggingen (met name Japan en Zuid-Korea) op grond waarvan (verplicht uit te keren) dividend aftrekbaar is van de winst, terwijl dergelijke dividenduitkeringen volgens het reguliere stelsel niet aftrekbaar zouden zijn geweest. De staatssecretaris is van mening dat de deelnemingsvrijstelling niet van toepassing is in dergelijke gevallen, omdat de dividenduitkeringen binnen de context van het desbetreffende regime naar zijn aard aftrekbaar zijn. Volgens de staatssecretaris is de bepaling niet beperkt tot hybride instrumenten en is evenmin relevant of de dividenduitkering in het bronland aan een bronheffing onderhevig is.

NTFR 2018/428 - Geen schending van neutraliteitsbeginsel nu speelautomaten en tafelspelen voor gemiddelde consument niet inwisselbaar zijn

ECLI:NL:HR:2018:201, datum uitspraak 16-02-2018, publicatiedatum 16-02-2018
Aflevering 8, gepubliceerd op 22-02-2018 met annotatie van mr. M. Soltysik
Belanghebbende exploiteerde kansspelautomaten. Tot 1 juli 2008 waren met behulp van speelautomaten beoefende kansspelen niet vrijgesteld van omzetbelasting, terwijl kansspelen die aan een tafel onder leiding van een croupier worden beoefend, wel waren vrijgesteld. Belanghebbende moest dus over de opbrengsten uit de speelautomaten omzetbelasting voldoen. Belanghebbende betoogt dat daardoor het fiscale neutraliteitsbeginsel is geschonden. Volgens het verwijzingsarrest HR 25 maart 2016, nr. 14/04113, NTFR 2016/1067 dient daarvoor in positieve zin te worden vastgesteld dat het voor de gemiddelde consument geen verschil maakt of hij een kansspel beoefent aan een tafel onder leiding van een croupier dan wel met gebruikmaking van een speelautomaat. Na verwijzing heeft Hof Arnhem-Leeuwarden (21 februari 2017, nr. 16/00405, NTFR 2017/846) echter niet deze toets aangelegd. Het hof heeft een negatieve benadering gehanteerd door te oordelen dat niet is gebleken dat van het aanwezig zijn van een mechanisch, elektrisch of elektronisch proces een bepaalde aantrekkelijkheid uitgaat die ertoe leidt dat de categorieën kansspelen niet verwisselbaar zijn. Het oordeel van het hof geeft daarom blijk van een onjuiste rechtsopvatting. De Hoge Raad doet vervolgens de zaak zelf af door te oordelen dat hetgeen in de procedure is aangevoerd niet meebrengt dat het neutraliteitsbeginsel is geschonden.

NTFR 2018/429 - Heffing van definitieve antidumpingrechten met terugwerkende kracht

ECLI:NL:HR:2018:125, datum uitspraak 02-02-2018, publicatiedatum 02-02-2018
Aflevering 8, gepubliceerd op 22-02-2018 met annotatie van mr. G. van Dam
De Europese Commissie heeft met ingang van 30 juni 2011 een voorlopig antidumpingrecht van 71,5% ingesteld voor naadloze buizen van roestvrij staal uit China. Daarbij is tevens bepaald dat bij het in het vrije verkeer brengen van deze buizen een zekerheid moet worden gesteld ten bedrage van dit voorlopige recht. Belanghebbende heeft op 30 juni 2011 aangifte gedaan voor het in het vrije verkeer brengen van dergelijke buizen. De douane heeft de buizen vrijgegeven zonder zekerheid te eisen. Op 21 december 2011 heeft de Raad een definitief antidumpingrecht ingesteld dat met terugwerkende kracht geldt tot 30 juni 2011. De douane heeft daarom terecht van belanghebbende ‘definitieve antidumpingrechten’ nagevorderd van 71,5%. Dat belanghebbende eerder bij de vrijgave geen zekerheid had gesteld, staat navordering niet in de weg.

NTFR 2018/430 - Antwoorden op Kamervragen over duurdere nieuwe auto’s door hogere BPM

Aflevering 8, gepubliceerd op 22-02-2018 geschreven door mr. J. Rolleman
Staatssecretaris Snel van Financiën schrijft in antwoord op Kamervragen dat er op dit moment onvoldoende betrouwbare uitstootcijfers zijn om te beoordelen of de CO2–uitstoot volgens de WLTP, of zoals berekend door CO2mpas, over alle Nederlandse nieuwverkopen gemiddeld hoger of lager uitvalt. Zo snel als mogelijk is op basis van voldoende betrouwbare data wil hij de omslag naar de WLTP in de BPM budgettair neutraal realiseren.

NTFR 2018/432 - Wetsvoorstel Verdere modernisering van de Huurcommissie en introductie van een verhuurderbijdrage aangenomen

Aflevering 8, gepubliceerd op 22-02-2018
De Tweede Kamer heeft het wetsvoorstel Verdere modernisering van de Huurcommissie en introductie van een verhuurderbijdrage aangenomen. Het doel van het wetsontwerp is de positie van de Huurcommissie verder te verstevigen door de taken van de Huurcommissie uit te breiden. Nieuw is onder meer de introductie van een vaste bijdrage die verhuurders verschuldigd worden. Bijdrageplichtig voor de verhuurderbijdrage wordt op grond van art. 8d Uitvoeringswet huurprijzen woonruimte (Uhw) de verhuurder voor zijn verhuurde woningen waarvoor hij op grond van art. 1.9 Wet maatregelen woningmarkt 2014 II (Wmw) over het kalenderjaar voorafgaande aan het bijdragejaar in de verhuurderheffing is betrokken (de verhuurder). Op grond van art. 19c Uhw zal de Belastingdienst voor de heffing en de inning van de verhuurderbijdrage jaarlijks aan het bestuur van de Huurcommissie een overzicht verstrekken van de NAW-gegevens van de verhuurders met meer dan vijftig woningen. Per verhuurder wordt daarbij vermeld het aantal huurwoningen waarvoor hij over het kalenderjaar voorafgaande aan het bijdragejaar in de verhuurderheffing is betrokken. Hierbij wordt uitgegaan van de gegevens van de verhuurderheffing zoals die uiterlijk op 30 juni van het bijdragejaar luiden alsmede de aanvullingen en correcties die uiterlijk op die datum hebben plaatsgevonden. De bijdrage voor de verhuurder wordt op grond van art. 8e Uhw het geraamde bedrag op de begroting van de minister voor Wonen en Rijksdienst gedeeld door het aantal huurwoningen van de betreffende verhuurder waarvoor hij in de verhuurderheffing wordt betrokken, verminderd met vijftig huurwoningen: (aantal woningen – (50 woningen))* tarief per woning = bijdrage per verhuurder. De verhuurderbijdrage is verschuldigd op uiterlijk 31 december van het bijdragejaar (art. 8f Uhw). Het wetsvoorstel zal in werking treden op een bij Koninklijk Besluit te bepalen tijdstip.

NTFR 2018/438 - Rechtstekort nu Hoge Raad na intrekking principaal hoger beroep niet kan toetsen of bij verweerschrift incidenteel hoger beroep is ingesteld

ECLI:NL:PHR:2018:127, datum uitspraak 31-01-2018, publicatiedatum 16-02-2018
Aflevering 8, gepubliceerd op 22-02-2018 met annotatie van mr. A.E.H. van der Voort Maarschalk
Aan belanghebbende zijn naheffingsaanslagen opgelegd. Tevens is bij beschikking een boete opgelegd van € 71.555. De rechtbank heeft een boete van € 50.000 passend en geboden geacht, wegens termijnoverschrijding verminderd met 5% tot € 47.500.

NTFR 2018/440 - Antwoorden op Kamervragen over uitspraak dat Nederland 'fiscaal zwart gat' is

Aflevering 8, gepubliceerd op 22-02-2018
De staatssecretaris van Financiën antwoordt op vragen van het Kamerlid Leijten (SP) over de uitspraak van Eurocommissaris Moscovici dat Nederland, met andere landen, een ‘fiscaal zwart gat’ is dat belastingontwijking faciliteert, dat hij dit in het geheel niet kan plaatsen en ongepast vindt. Hij geeft vervolgens aan wat Nederland al heeft gedaan en nog gaat doen om belastingontwijking tegen te gaan en de fiscale transparantie te vergroten. De staatssecretaris herhaalt zijn toezegging dat hij in februari 2018 een afzonderlijke brief zal sturen waarin hij de Tweede Kamer uitgebreider zal informeren over de brede kabinetsinzet bij de aanpak van belastingontwijking en -ontduiking en brievenbusconstructies. Verder gaat hij in op de werkwijze van de EU-Gedragscodegroep en de beoordeling van Nederlandse regimes daarin en op het schrappen van een achttal landen, waaronder Panama, van de EU-lijst met non-coöperatieve jurisdicties.

NTFR 2018/441 - Antwoorden op Kamervragen over wetswijziging die grensarbeiders uit België en Duitsland benadeelt

Aflevering 8, gepubliceerd op 22-02-2018
De staatsecretaris van Financiën beantwoordt vragen van het Kamerlid Omtzigt (CDA) over het bericht dat een in de Wet Overige fiscale maatregelen 2018 opgenomen belastingwijziging grensarbeiders uit België en Duitsland zou benadelen. Het betreft een maatregel die per 1 januari 2019 ingaat en die tot doel heeft te voorkomen dat ongeveer 350.000 buitenlandse belastingplichtigen via de loonbelasting het belastingdeel van heffingskortingen ontvangen waarop ze in de inkomstenbelasting geen recht hebben (en die zij anders zouden moeten terugbetalen). De ongeveer 130.000 kwalificerende buitenlandse belastingplichtigen die wel recht op dezelfde heffingskortingen hebben als binnenlandse belastingplichtigen, kunnen – het belastingdeel van – deze heffingskortingen dan via de aangifte inkomstenbelasting achteraf te gelde maken. In voorkomende gevallen kunnen zij deze heffingskortingen via een voorlopige aanslag ook al gedurende het kalenderjaar effectueren. In verband met controle- en invorderingsmogelijkheden geldt dit laatste echter alleen voor buitenlandse belastingplichtigen, waaronder inwoners van Duitsland, waarbij voor ten minste één jaar is vastgesteld dat sprake is van kwalificerende buitenlandse belastingplicht en de omstandigheden, zoals bijvoorbeeld het dienstverband, niet zijn gewijzigd. Op die manier kan vanaf 2019 even snel als nu over de heffingskortingen worden beschikt. Voorlopige aanslagen kunnen verder automatisch worden gecontinueerd. Maar bij ‘nieuwe’ gevallen kunnen de heffingskortingen dus niet direct, maar alleen vanaf een later jaar, via een voorlopige aanslag worden geëffectueerd.

NTFR 2018/442 - Nieuwe ontwikkeling belastingverdrag met Malawi

Aflevering 8, gepubliceerd op 22-02-2018
De staatssecretaris van Financiën informeert de Tweede Kamer over een nieuwe ontwikkeling bij het belastingverdrag met Malawi. Hij heeft langs diplomatieke kanalen onverwacht het bericht ontvangen dat Malawi in overeenstemming met het voorstel van Nederland de gebruikelijke route wil volgen en de ratificatie van het nieuwe belastingverdrag wil afronden. Daarnaast zullen onderhandelingen geïnitieerd worden over een separaat wijzigingsprotocol. De staatssecretaris vraagt de Tweede Kamer om het verdrag niet langer aan te houden en om op korte termijn mee te werken aan de afronding van de goedkeuringswet.