Aflevering 7

Gepubliceerd op 14 februari 2019

NTFR 2019/341 - Kosten van rechtsbijstand ter bestrijding van een boete

Aflevering 7, gepubliceerd op 14-02-2019 geschreven door prof. dr. mr. P.G.H. Albert
In deze Opinie onderzoek ik of een arrest van 7 december 2018 van belang zou kunnen zijn voor de uitleg van art. 3.14, lid 1, onderdeel c, Wet IB 2001 (kosten die verband houden met geldboeten zijn niet aftrekbaar) en art. 3.14, lid 1, onderdeel d, Wet IB 2001 (kosten die verband houden met een misdrijf zijn niet aftrekbaar).HR 7 december 2018, nr. 17/01211, NTFR 2018/2822 (met commentaar van Van Horzen).

NTFR 2019/342 - Reactie op informatiebeveiliging en stand toepassing AVG bij Belastingdienst

Aflevering 7, gepubliceerd op 14-02-2019
De staatssecretaris van Financiën stuurt zijn reactie op de vragen en opmerkingen die de vaste commissie voor Financiën heeft gesteld op 1 november 2018 naar aanleiding van zijn brief van 28 september 2018 met het afschrift van de brief van de Autoriteit Persoonsgegevens (AP) over het onderzoek naar de informatiebeveiliging bij de Broedkamer en de afdeling Data & Analytics (D&A) van de Belastingdienst en de reactie van de directeur-generaal Belastingdienst daarop.

NTFR 2019/343 - Beantwoording overige vragen pakket Belastingplan 2019

Aflevering 7, gepubliceerd op 14-02-2019
De staatssecretaris van Financiën heeft vragen beantwoord die tijdens de behandeling van het pakket Belastingplan 2019 zijn gesteld. De vragen hadden geen directe relatie met de maatregelen uit het pakket Belastingplan 2019 en zijn om die reden onbeantwoord gebleven. Een aantal punten hebben wij hieronder samengevat. De complete vragen en antwoorden treft u aan in het brondocument.

NTFR 2019/347 - Funderingsherstel kan worden aangemerkt als een herinvestering

ECLI:NL:HR:2019:33, datum uitspraak 11-01-2019, publicatiedatum 11-01-2019
Aflevering 7, gepubliceerd op 14-02-2019 met annotatie van mr. D.C. Simonis
Belanghebbende verhuurt tot 14 april 2006 een oud pand aan een advocatenmaatschap. De maatschap is verhuisd naar een nieuw kantoorpand dat van een derde wordt gehuurd. Op 28 september 2007 heeft belanghebbende de onverdeelde helft van zijn oude pand verkocht. Op dezelfde datum heeft belanghebbende het nieuwe kantoorpand gekocht van deze derde. Sindsdien verhuurt belanghebbende dit nieuwe pand aan de maatschap. In april 2012 heeft belanghebbende de resterende onverdeelde helft van het oude pand verkocht. Het nieuwe kantoorpand heeft funderingsproblemen. In 2012 is een offerte uitgebracht waaruit blijkt dat de kosten voor het herstel van de fundering € 101.992 bedragen. In 2013 is de achtergevel van het nieuwe kantoorpand voorzien van een nieuwe fundering voor € 53.201. Voor de in 2012 gerealiseerde boekwinst op het oude pand van € 215.253 heeft belanghebbende eind 2012 een herinvesteringsreserve (HIR) gevormd. De inspecteur beperkt de vorming van de HIR tot € 53.201. Volgens Hof Den Haag (13 juni 2017, nr. 16/00344, NTFR 2017/1941) mag daarnaast ook een HIR worden gevormd van driekwart van € 101.992, omdat belanghebbende eind 2012 het voornemen had een bedrag van € 101.992 aan te wenden voor het herstel van de gehele fundering van het kantoorpand, en het kantoorpand voor driekwart eenzelfde economische functie vervult als het oude pand. De Hoge Raad onderschrijft dit hofoordeel. Nu het voornemen bestaat tot herinvestering in een lang afschrijfbaar bedrijfsmiddel, is vereist dat het nieuwe bedrijfsmiddel eenzelfde economische functie vervult. Verder kan het funderingsherstel worden aangemerkt als een herinvestering, ook als dit herstel niet plaatsvindt in samenhang met de aankoop van het desbetreffende bedrijfsmiddel, maar ook als dit herstel later plaatsvindt. Voorts is voldaan aan de voorwaarde dat het kantoorpand na het funderingsherstel in de onderneming van belanghebbende (voor driekwart) dezelfde economische functie is gaan vervullen als (de onverdeelde helft van) het oude pand en het kantoorpand in de oude staat tezamen.

NTFR 2019/349 - Wetsvoorstel Arbeidsmarkt in balans aangenomen door Tweede Kamer

Aflevering 7, gepubliceerd op 14-02-2019
De Tweede Kamer heeft op 5 februari 2019 de Wet arbeidsmarkt in balans aangenomen. Het doel van de wet is de kosten- en risicoverschillen tussen contractvormen te verminderen. Dit moet ervoor zorgen dat flexibel werk wordt gebruikt wanneer de aard van het werk daarom vraagt en niet alleen omdat het een kostenvoordeel oplevert. Door het wetsvoorstel wijzigt Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek, de Wet allocatie arbeidskrachten door intermediairs, de Wet financiering sociale verzekeringen en enige andere wetten (onder meer de Wet Inkomstenbelasting 2001 en de Wet op de Loonbelasting 1964). Het wetsvoorstel maakt onderdeel uit van een breder pakket van maatregelen dat moet leiden tot een verbetering van de balans op de arbeidsmarkt. Deze maatregelen zien onder meer op de positie van zelfstandigen, de verplichtingen van werkgevers in verband met arbeidsongeschiktheid en ziekte en het stimuleren van een leven lang ontwikkelen. Naar aanleiding van de behandeling van het wetsvoorstel in de Tweede Kamer is het wetsvoorstel op een aantal punten gewijzigd. De beoogde datum van inwerkingtreding van de wet is 1 januari 2020.

NTFR 2019/350 - Door verzekeraar in 2015 achtergehouden bedrag inzake uitkering kapitaalverzekering met lijfrenteclausule kan niet in 2013 als voorheffing worden verrekend

ECLI:NL:HR:2019:188, datum uitspraak 08-02-2019, publicatiedatum 08-02-2019
Aflevering 7, gepubliceerd op 14-02-2019 met annotatie van mr. M. Wolff
Belanghebbende heeft bij verzekeraar A een kapitaalverzekering met lijfrenteclausule afgesloten. Einddatum was 29 december 2012. Het verzekerde kapitaal beliep toen € 65.345. Belanghebbende heeft voor dat bedrag geen lijfrente aangekocht. In 2015 heeft de verzekeraar aan belanghebbende bericht dat het bedrag van € 65.345 wordt uitgekeerd onder inhouding van € 33.979 aan loonheffing. De verzekeraar heeft ter zake niets afgedragen aan de Belastingdienst. De inspecteur heeft voor het jaar 2013 tot het inkomen gerekend een fictieve afkoop van lijfrente van € 65.345. In geschil is of belanghebbende het bedrag van € 33.979 kan verrekenen met de verschuldigde inkomstenbelasting 2013. Hof Arnhem-Leeuwarden (28 november 2017, nr. 17/00399, NTFR 2018/174) heeft geoordeeld dat belanghebbende geen recht heeft op die verrekening. De Hoge Raad onderschrijft dat oordeel. Het bedrag dat belanghebbende als ingehouden loonheffing wil verrekenen, is in 2015 door verzekeraar A achtergehouden bij de uitbetaling aan belanghebbende. Zo al sprake is van ingehouden loonheffing, is die loonheffing niet ingehouden ter zake van de fictieve uitkering in 2013, en daarom niet in 2013 als voorheffing verrekenbaar.

NTFR 2019/352 - Waarde van stamrechtaanspraak is terecht tot inkomen gerekend (art. 81.1 Wet RO)

ECLI:NL:HR:2019:179, datum uitspraak 08-02-2019, publicatiedatum 08-02-2019
Aflevering 7, gepubliceerd op 14-02-2019
Belanghebbende heeft in 1991 van zijn werkgever een ontslagvergoeding gekregen in de vorm van een stamrecht. Het stamrecht is ondergebracht bij de bv. De bv heeft in de periode 1994 – 2013 als loon aangeduide betalingen gedaan aan belanghebbende. Deze betalingen zijn tot en met het jaar 2008 ten laste van de winst van de bv gebracht. Belanghebbende heeft in zijn aangifte IB/PVV 2007 de in dat jaar van de bv ontvangen betaling van € 46.182 aangegeven als loon uit tegenwoordige dienstbetrekking, zonder de gegevens van de bv in het daartoe bestemde vakje ‘werkgever’ in te voeren. De inspecteur heeft de aanslag IB/PVV 2007 overeenkomstig de aangifte opgelegd, zonder daarbij de aangifte VPB van de bv voor dat jaar te raadplegen. De aangifte VPB 2007 van de bv gaf aan het einde van dat jaar als waarde van de stamrechtverplichting aan € 691.773, hetgeen een afname van € 227.967 inhield ten opzichte van de waarde einde 2006. Deze afname werd niet tot de fiscale winst gerekend, maar rechtstreeks ten gunste van het eigen vermogen geboekt. Na verwijzing door de Hoge Raad was in geschil of de inspecteur het inkomen uit werk en woning over het onderhavige jaar 2007 terecht heeft verhoogd met de waarde van de stamrechtaanspraak. Het hof (Hof Amsterdam 27 juli 2018, nr. 17/00129 NTFR 2017/2675) acht het niet aannemelijk dat vóór 2007 (al dan niet bedoeld) stamrechtuitkeringen waren gedaan. Hof Amsterdam is ervan uitgegaan dat belanghebbende in 2007 een stamrechtuitkering heeft ontvangen van € 5.950 waarop echter geen nadere stamrechtuitkeringen zijn gevolgd, terwijl hij op grond van de stamrechtovereenkomst gedurende de rest van zijn leven recht had op dergelijke uitkeringen. Het hof heeft dan ook geoordeeld dat belanghebbende zijn aanspraak in 2007 heeft prijsgegeven. De inspecteur heeft de waarde van de stamrechtaanspraak overeenkomstig de wettelijke bepalingen tot het inkomen van belanghebbende uit werk en woning over het jaar 2007 gerekend en de waarde van die aanspraak is niet tot een te hoog bedrag vastgesteld.

NTFR 2019/353 - Vervolgvragen beantwoord over het risicogehalte van aandelen en vastgoed in box 3-procedure

Aflevering 7, gepubliceerd op 14-02-2019
De staatssecretaris van Financiën heeft Tweede Kamervragen beantwoord over het risicogehalte van aandelen en vastgoed. De vragen zijn gesteld in verband met de massaalbezwaarprocedure box 3 en zijn een vervolg op eerdere vragen hierover (zie NTFR 2019/28). Uit de antwoorden blijkt onder meer dat de uitwerking van een heffingstelsel op basis van het werkelijke rendement op vermogen op korte termijn nog niet is te verwachten.

NTFR 2019/357 - Aanpassing vrijstelling kavelruil in voorstel Aanvullingswet grondeigendom Omgevingswet

Aflevering 7, gepubliceerd op 14-02-2019
In het wetsvoorstel Aanvullingswet grondeigendom Omgevingswet is een aanpassing opgenomen van de ruilverkavelingsvrijstelling van art. 15, lid 1, onderdeel l, Wet BRV. Het wetsvoorstel Aanvullingswet grondeigendom Omgevingswet regelt de integratie in de Omgevingswet van een aantal instrumenten van grondbeleid, te weten voorkeursrecht, onteigening, landinrichting en kavelruil in het landelijk gebied. Daarnaast maakt het toepassing van de privaatrechtelijke faciliteit van kavelruil ook mogelijk in het stedelijk gebied. De vrijstelling voor de overdrachtsbelasting blijft echter beperkt tot kavelruil in het landelijk gebied. Daarom wordt in het wetsvoorstel kavelruil in het landelijk gebied onderscheiden van andere vormen van kavelruil. Het wetsvoorstel vervangt onder meer de Wet inrichting landelijk gebied (hierna: WILG). De kwalificatie ‘kavelruil landelijk gebied’ is een voortzetting van art. 31a van het Besluit inrichting landelijk gebied.

NTFR 2019/358 - Arrest A Oy: Levering metaalschroot aan sloper is gedeeltelijke tegenprestatie voor sloopdienst

Aflevering 7, gepubliceerd op 14-02-2019 met annotatie van mr. C.C. van den Berg
A Oy is gespecialiseerd in milieudiensten voor de industrie en de bouw. In het kader van haar activiteiten verricht A sloopwerkzaamheden voor haar klanten. Volgens de algemene contractvoorwaarden voor bouwwerkzaamheden is A tevens verplicht om het te verwijderen materiaal en afval juist af te voeren en te verwerken. Het materiaal en het afval bestaan deels uit metaalschroot en afval waarop de verleggingsregeling van toepassing is. A tracht op voorhand in te schatten om hoeveel van deze goederen het gaat en tegen welke prijs zij deze zal kunnen doorverkopen. Hier houdt zij in het kader van de offerte voor de sloopwerkzaamheden rekening mee zodat de aan de klant voorgestelde prijs zo concurrerend mogelijk is. De geschatte prijs van de goederen wordt in het kader van de sloopovereenkomst echter niet met de klant besproken of in overleg met hem vastgelegd. De klant wordt steeds een totaalprijs voor de sloopwerkzaamheden aangeboden.

NTFR 2019/359 - Arrest Morgan Stanley: pro-ratamethodiek bij inkoop door vaste inrichting en gebruik door hoofdhuis

Aflevering 7, gepubliceerd op 14-02-2019 met annotatie van prof. mr. dr. R.A. Wolf
Morgan Stanley is gevestigd in het Verenigd Koninkrijk. Zij heeft een filiaal (vaste inrichting) in Frankrijk. Dit filiaal heeft twee belastingcontroles gehad. Bij deze controles is vastgesteld dat dit filiaal handelingen voor zijn lokale klanten verrichtte, waarvoor het opteerde voor btw-heffing. Daarnaast verricht dit filiaal diensten voor het hoofdhuis in het Verenigd Koninkrijk. Het filiaal heeft de volledige btw over de uitgaven die verband hielden met deze twee categorieën van handelingen afgetrokken. De verwijzende rechter vraagt zich enerzijds af welke pro-ratamethodiek moet worden gehanteerd voor de uitgaven van het filiaal die uitsluitend worden gebruikt voor zowel btw-belaste als btw-vrijgestelde handelingen van het hoofdhuis. Anderzijds vraagt de verwijzende rechter zich af welke pro-ratamethodiek moet worden gehanteerd voor de algemene kosten van het filiaal, die zowel worden gebruikt voor het filiaal zelf als voor het hoofdhuis.

NTFR 2019/361 - Aanpassing BUA

Aflevering 7, gepubliceerd op 14-02-2019
Op 1 januari 2019 is het verlaagde btw-tarief verhoogd van 6% naar 9%. Deze maatregel heeft gevolgen voor ondernemers die aan hun werknemers eten en drinken verkopen tegen een gereduceerde prijs. Wettelijk is bepaald dat dit kostenvoordeel niet meer mag zijn dan € 227 per werknemer per jaar. Hierbij moet er gerekend worden met 9% in plaats van 6%. Ten onrechte is het percentage van 6% niet in de regelgeving aangepast. Het Ministerie van Financiën zal dit percentage dan ook met terugwerkende kracht per 1 januari 2019 aanpassen naar 9%.

NTFR 2019/362 - Uitlenen van personeel (zonder btw)

Aflevering 7, gepubliceerd op 14-02-2019
In dit besluit is nader toegelicht en verduidelijkt wanneer bij het ter beschikking stellen van personeel een btw-vrijstelling geldt dan wel wordt goedgekeurd dat btw-heffing achterwege mag blijven. In de gevallen waarin btw-heffing achterwege mag blijven, dient te worden gehandeld als ware sprake van een btw-vrijstelling en bestaat er in zoverre geen aanspraak op aftrek van voorbelasting.

NTFR 2019/363 - Btw en pensioen en digitaledienstenbelasting

Aflevering 7, gepubliceerd op 14-02-2019
Staatssecretaris Snel van Financiën stuurt de Tweede Kamer zijn reactie op de vragen en opmerkingen in het kader van het schriftelijk overleg volgend uit het algemeen overleg Europese fiscale zaken van 7 juni 2018. De vragen en antwoorden zien op de btw-heffing bij pensioenfondsen en de zogenoemde digitaledienstenbelasting.

NTFR 2019/364 - Update over btw-dossiers en belastingheffing in de digitale economie

Aflevering 7, gepubliceerd op 14-02-2019
De staatssecretaris van Financiën informeert de Tweede Kamer over de stand van zaken van Europese btw-voorstellen. Nederland is verheugd dat de Europese Commissie met nieuwe voorstellen is gekomen op het gebied van e-commerce. Ten aanzien van de belastingheffing van de digitale economie meldt de staatssecretaris dat alle lidstaten voorkeur hebben voor een mondiale oplossing. Nederland blijft zich constructief opstellen, maar blijft aandacht vragen voor een horizonbepaling en voldoende tijd voor implementatie.

NTFR 2019/365 - Kamervragen btw-behandeling langs elektronische weg verstrekte boeken, kranten en tijdschriften

Aflevering 7, gepubliceerd op 14-02-2019
Naar aanleiding van Kamervragen heeft de staatssecretaris van Financiën geantwoord dat de beoogde inwerkingtredingsdatum voor het verlaagde btw-tarief voor e-publicaties 1 januari 2020 is. E-publicaties zijn langs elektronische weg geleverde boeken, kranten en tijdschriften. De eerste gesprekken met de sector hebben inmiddels plaatsgevonden. De staatssecretaris is van plan om in de eerste helft van 2019 een conceptwetsvoorstel breed te consulteren via een internetconsultatie.

NTFR 2019/366 - Prejudiciële vragen bij HvJ over antidumpingrechten voor ijzeren schroeven

ECLI:NL:HR:2019:152, datum uitspraak 08-02-2019, publicatiedatum 08-02-2019
Aflevering 7, gepubliceerd op 14-02-2019 met annotatie van mr. G. van Dam
Belanghebbende heeft aangiften gedaan voor het in het vrije verkeer brengen van ijzeren bevestigingsmiddelen (gipsplaat- en spaanplaatschroeven). De inspecteur heeft antidumpingrechten geheven ingevolge Verordening 91/2009 van de Raad van 26 januari 2009 tot instelling van een antidumpingrecht op bepaalde soorten ijzeren of stalen bevestigingsmiddelen van oorsprong uit de Volksrepubliek China. In geschil is of Vo. 91/2009 ongeldig is omdat de commissie haar onderzoek naar het bestaan van dumpingmarges voor de betrokken producten heeft uitgevoerd in strijd met art. 2, lid 11, Basisverordening. Verder is in geschil of de prijsvergelijking is uitgevoerd in strijd met art. 2, lid 10, Basisverordening. Omdat niet buiten redelijke twijfel is dat schending van deze bepalingen heeft plaatsgevonden, stelt de Hoge Raad prejudiciële vragen aan het HvJ.

NTFR 2019/367 - Legesverordening gemeente Groningen voldoet aan kenbaarheidsvereiste

ECLI:NL:HR:2019:143, datum uitspraak 01-02-2019, publicatiedatum 01-02-2019
Aflevering 7, gepubliceerd op 14-02-2019 met annotatie van mr. drs. C.M. Dijkstra
Van belanghebbende zijn door de gemeente Groningen leges geheven voor het in behandeling nemen van een omgevingsvergunningaanvraag. De hoogte daarvan is afhankelijk van de bouwkosten. Voor de inhoud van dit begrip wordt in de tarieventabel bij de Legesverordening verwezen naar de ‘Uniforme Administratieve Voorwaarden voor de uitvoering van werken 2012 (UAV 2012)’. Bij het Besluit vaststelling Uniforme administratieve voorwaarden voor de uitvoering van werken en van technische installatiewerken 2012 (UAV 2012) (hierna: het Besluit) hebben twee ministers de in de als bijlage 1 bij dat besluit vervatte ‘Uniforme Administratieve Voorwaarden voor de uitvoering van werken en van technische installatiewerken 2012’ (hierna: de UAV 2012) vastgesteld. Het Besluit en de UAV 2012 zijn gepubliceerd in de Staatscourant (2012, nr. 1567; www.overheid.nl, www.officielebekendmakingen.nl). Omdat de gemeente deze UAV 2012 niet bekend heeft gemaakt, ook de vindplaats ervan in de Staatscourant niet heeft vermeld en in de verwijzing de toevoeging ‘en technische installaties’ achter ‘werken’ niet heeft opgenomen, is volgens belanghebbende niet voldaan aan art. 217 Gem.w. Hof Arnhem-Leeuwarden (13 februari 2018, nr.16/01372 NTFR 2018/555) heeft dat standpunt verworpen. De Hoge Raad is het daarmee eens. Art. 139 en 217 Gem.w. stellen eisen aan de kenbaarheid van de maatstaven waarnaar gemeentebelastingen worden geheven. Zij strekken ertoe dat de belastingverordening alle essentialia bevat waaruit de belastingschuldige de omvang van zijn belastingschuld kan afleiden. Tot die essentialia behoren bij de heffing van bouwleges mede de voorschriften voor het vaststellen van de bouwkosten, waarop de hoogte van die leges wordt gebaseerd. Aan de kenbaarheidseisen zal in het algemeen zijn voldaan indien een gemeentelijke belastingverordening voor de toepasbare voorschriften verwijst naar een in de Staatscourant gepubliceerde tekst als de onderhavige, en in die belastingverordening de correcte volledige titel van die tekst alsmede het publicatiejaar en -nummer van de Staatscourant worden vermeld. Wanneer, zoals in dit geval, de volledige correcte titel noch het publicatiejaar en -nummer van de Staatscourant in de gemeentelijke verordening zijn vermeld, zal van geval tot geval moeten worden beoordeeld of toch aan de kenbaarheidseisen is voldaan. De vaststelling van het hof dat de aanduiding UAV 2012 een niet voor misverstand vatbare aanduiding is van de als ‘UAV 2012’ in de Staatscourant gepubliceerde tekst, is toereikend gemotiveerd en niet onbegrijpelijk. Het hof heeft op basis van die vaststelling terecht geoordeeld dat in dit geval aan de kenbaarheidseis is voldaan.

NTFR 2019/368 - Verwijzing in legesverordening naar UAV 2012 betekent niet dat UAV 2012 met legesverordening integraal in gemeenteblad moet worden gepubliceerd

ECLI:NL:PHR:2018:1277, datum uitspraak 12-11-2018, publicatiedatum 25-01-2019
Aflevering 7, gepubliceerd op 14-02-2019 met annotatie van mr. drs. C.M. Dijkstra
Belanghebbende heeft een aanvraag voor een omgevingsvergunning ingediend bij de gemeente Groningen. Voor het in behandeling nemen van die aanvraag heeft de heffingsambtenaar leges geheven, waarbij het bedrag is gebaseerd op de door belanghebbende geraamde bouwkosten. Belanghebbende heeft zich op het standpunt gesteld dat de Legesverordening 2013 van de gemeente Groningen onverbindend is waar het betreft de verschuldigdheid van leges voor het in behandeling nemen van de aanvraag van een omgevingsvergunning voor een bouwactiviteit. De hoogte van die leges is afhankelijk van de bouwkosten. Voor de inhoud van het begrip ‘bouwkosten’ wordt in de tarieventabel bij de Legesverordening 2013 verwezen naar de ‘Uniforme Administratieve Voorwaarden voor de uitvoering van werken 2012 (UAV 2012)’. Omdat de gemeente Groningen, in de visie van belanghebbende, deze UAV 2012 niet bekend heeft gemaakt, ook de vindplaats ervan in de Staatscourant niet heeft vermeld en in de verwijzing de toevoeging ‘en technische installaties’ achter ‘werken’ niet heeft opgenomen, zou niet zijn voldaan aan het vereiste ex art. 217 Gem.w. dat de maatstaf van een gemeentelijke belasting uit de gemeentelijke belastingverordening moet blijken. Daarvan uitgaande acht belanghebbende deze legesverordening onverbindend, met als gevolg dat de aan haar opgelegde aanslag nietig is.

NTFR 2019/369 - Bij intrekking beroep in algemene bewoordingen gevraagde kostenvergoeding ziet zowel op bezwaar als op beroep

ECLI:NL:HR:2019:144, datum uitspraak 01-02-2019, publicatiedatum 01-02-2019
Aflevering 7, gepubliceerd op 14-02-2019 met annotatie van mr. drs. A.J. Meijer
Belanghebbende heeft tegen een naheffingsaanslag parkeerbelasting bezwaar gemaakt. Daarbij heeft hij verzocht om een proceskostenvergoeding. Het bezwaar is afgewezen. Nadat daartegen beroep was ingesteld, waarbij is verzocht om een proceskostenvergoeding, heeft de gemeente belanghebbende alsnog gelijk gegeven. Daarop heeft belanghebbende het beroep ingetrokken en wederom verzocht om een proceskostenvergoeding. De rechtbank heeft belanghebbende alleen een kostenvergoeding voor de beroepsfase toegekend. Met belanghebbende is de Hoge Raad van oordeel dat ook voor de bezwaarfase een proceskostenvergoeding moet worden toegekend. Anders dan de rechtbank heeft geoordeeld, volgt uit de wettelijke bepalingen (art. 8:75a, 8:75, 7:15 en 7:28 Awb) namelijk niet dat bij de intrekking van het beroep expliciet om een kostenvergoeding voor de bezwaarfase moet worden gevraagd. Uit de omstandigheid dat belanghebbende in bezwaar, bij het instellen en bij het intrekken van het beroep, telkens in algemene bewoordingen heeft verzocht om vergoeding van de proceskosten, kon de rechtbank niets anders afleiden dan dat het verzoek ook zag op de in bezwaar gemaakte kosten. De Hoge Raad wijst de zaak niet terug, maar kent belanghebbende alsnog een kostenvergoeding voor de bezwaarfase toe.

NTFR 2019/370 - Wrakingsverzoek belastingraadsheren Hoge Raad voldoet niet aan motiveringseis en wordt buiten behandeling gelaten

ECLI:NL:HR:2019:145, datum uitspraak 01-02-2019, publicatiedatum 01-02-2019
Aflevering 7, gepubliceerd op 14-02-2019 met annotatie van mr. F.C. van der Bogt
Nadat door de Hoge Raad aan belanghebbende was medegedeeld dat in haar belastingzaken arresten zullen worden gewezen door de raadsheren M.A. Fierstra, J. Wortel en A.F.M.Q. Beukers-van Dooren, heeft zij deze raadsheren gewraakt. Belanghebbende heeft in het kader van dat verzoek weliswaar een uiteenzetting gegeven van verschillende feiten en omstandigheden, maar niet van feiten of omstandigheden die kunnen meebrengen dat de rechterlijke onpartijdigheid bij de behandeling van het beroep in cassatie schade zou kunnen lijden. Daarmee voldoet het verzoek niet aan de eis dat een verzoek tot wraking gemotiveerd moet geschieden. Daarom bepaalt de Hoge Raad – zonder een zitting te houden – dat het verzoek niet in behandeling wordt genomen.

NTFR 2019/378 - Gemiste inkomsten ontwikkelingslanden door belastingontwijking

Aflevering 7, gepubliceerd op 14-02-2019
De minister van Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking gaat in deze brief in op het verlies aan overheidsinkomsten in ontwikkelingslanden door belastingontwijking van internationaal actieve ondernemingen en door illegale geldstromen (corruptie, illegale handel, wapenhandel). In vervolg op een eerdere brief van 20 maart 2017 hierover worden nog enkele recentere onderzoeken beschreven met ramingen over de misgelopen overheidsinkomsten door belastingontwijking of illegale geldstromen. Daarnaast wordt kort ingegaan op de internationale aanpak van belastingontwijking en illegale geldstromen en op de technische assistentie door Nederland aan ontwikkelingslanden op belastinggebied.

NTFR 2019/379 - Technische briefing rulingpraktijk

Aflevering 7, gepubliceerd op 14-02-2019
De staatssecretaris heeft de Tweede Kamer een brief gestuurd over de besloten, vertrouwelijke technische briefing over de rulings die zijn gesloten tussen de Belastingdienst en Nike. De Kamer had om die briefing gevraagd in de procedurevergadering van 23 januari jl. De besloten, vertrouwelijke technische briefing over Nike kan plaatsvinden zodra de niet-vertrouwelijke versie van het openingsbesluit wordt gepubliceerd in het Publicatieblad van de Europese Unie.

NTFR 2019/380 - Antwoorden op vragen Tweede Kamer over Protocol tot wijziging belastingverdrag met Denemarken

Aflevering 7, gepubliceerd op 14-02-2019
De staatssecretaris van Financiën beantwoordt vragen van de vaste commissie voor Financiën van de Tweede Kamer over het Protocol tot wijziging van het belastingverdrag met Denemarken. Dit Protocol is op 2 oktober 2018 ter stilzwijgende goedkeuring aan het parlement voorgelegd (zie NTFR 2018/2306) en is op 31 december 2018 in werking getreden (zie NTFR 2019/88). In de antwoorden wordt onder meer ingegaan op de afwijkingen van het OESO-Modelverdrag, op de budgettaire aspecten van het Protocol, op de verhouding met het Multilateraal Instrument (MLI), op de vormgeving van de nieuw opgenomen principal purpose test (PPT), op het overgangsrecht voor (lopende) pensioenen en lijfrenten en op de inlichtingenuitwisseling met Denemarken. Met betrekking tot het MLI wordt opgemerkt dat als er met een land, zoals met Denemarken, onderhandelingen lopen, de gewenste BEPS-aanpassingen kunnen worden meegenomen in die onderhandelingen. Het voordeel van de bilaterale aanpak is ook dat de verdragsgerelateerde BEPS-maatregelen in de doorlopende tekst van het belastingverdrag worden opgenomen. Bij de niet in het Protocol opgenomen bepalingen van het MLI, zoals die met betrekking tot het vaste-inrichtingsbegrip, bestond geen ‘match’ met Denemarken.

NTFR 2019/381 - EC verzoekt Spanje om wijziging van voorschriften inzake rapportage per land door multinationals

Aflevering 7, gepubliceerd op 14-02-2019
De Europese Commissie heeft besloten Spanje een aanmaningsbrief te sturen met het verzoek om volledige uitvoering van de EU-regels inzake de rapportage per land door multinationals (de 4e richtlijn inzake administratieve samenwerking (Richtlijn (EU) 2016/881 van de Raad). In de huidige Spaanse regels ontbreekt een aantal elementen betreffende de rapportageverplichtingen van multinationals. Als Spanje binnen twee maanden geen maatregelen neemt, kan de Commissie de Spaanse autoriteiten een met redenen omkleed advies toesturen.

NTFR 2019/382 - EC daagt Italië voor HvJ wegens voorkeursbehandeling bij registratiebelasting voor onroerende zaken

Aflevering 7, gepubliceerd op 14-02-2019
De Europese Commissie heeft besloten Italië voor het HvJ te dagen omdat het land heeft verzuimd zijn wettelijke voorschriften te wijzigen op grond waarvan in het buitenland wonende Italianen bij de aankoop van hun eerste voor bewoning bestemd onroerend goed op Italiaans grondgebied onder een verlaagd belastingtarief vallen. Voor die Italiaanse emigranten geldt voor de registratiebelasting een preferentieel tarief zonder dat zij aan het woonplaatsvereiste moeten voldoen. Onderdanen van andere lidstaten hebben geen recht op een dergelijke voorkeursbehandeling wanneer zij niet daadwerkelijk woonachtig zijn in de gemeente waar het onroerend goed is gelegen of daar niet binnen achttien maanden daadwerkelijk hun woonplaats vestigen. Een dergelijke discriminerende behandeling, rechtstreeks op grond van nationaliteit, is krachtens het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) niet toegestaan. Evenzo zijn in het buitenland wonende Italiaanse gepensioneerden onder bepaalde voorwaarden vrijgesteld van een gemeentelijke onroerendgoedbelasting (‘IMU’) of kunnen zij voor hun onroerend goed in Italië in aanmerking komen voor vermindering van lokale dienstenbelastingen. De Commissie heeft derhalve vandaag tevens besloten Italië een aanmaningsbrief te sturen omdat het land aan Italiaanse gepensioneerden die in de EU of in een EER-land wonen nog steeds gunstiger voorwaarden voor bepaalde gemeentelijke belastingen op hun eerste huis in Italië toekent.

NTFR 2019/383 - EC verzoekt Frankrijk belastingvoorschriften betreffende persoonlijkeverzorgingsdiensten en thuishulp in overeenstemming met EU-recht te brengen

Aflevering 7, gepubliceerd op 14-02-2019
De Europese Commissie heeft besloten Frankrijk een met redenen omkleed advies te sturen wegens de fiscale benadeling van bepaalde ingezeten en niet-ingezeten belastingplichtigen in verband met persoonlijkeverzorgings- en thuishulpdiensten. Momenteel wordt voor verzorgingsdiensten aan huis die aan belastingplichtigen of, onder bepaalde voorwaarden, aan hun bloedverwanten in opgaande lijn worden verleend, alleen een belastingvermindering toegekend als deze diensten worden verleend in een in Frankrijk gelegen woonplaats. Deze voorwaarde druist in tegen de beginselen van het EU-recht, omdat Franse ingezeten belastingplichtigen die in een andere EU-lidstaat of een ander EER-land wonen nadeliger worden behandeld. Ook niet-ingezeten belastingplichtigen die zich in een vergelijkbare situatie als ingezeten belastingplichtigen bevinden omdat zij het grootste deel van hun inkomsten uit hun werkzaamheden in Frankrijk halen, worden benadeeld. Als Frankrijk binnen twee maanden geen maatregelen neemt, kan de Commissie de zaak aanhangig maken bij het HvJ.

NTFR 2019/384 - EC verzoekt Duitsland om wijziging van restrictieve bepalingen inzake exitheffing bij vermogenswinst

Aflevering 7, gepubliceerd op 14-02-2019
De Europese Commissie heeft besloten Duitsland een met redenen omkleed advies te sturen omdat het land een onmiddellijke exitheffing legt op de overdracht van activa naar een EU/EER-land. De overdracht van Duitse activa van Duitse ondernemingen aan een ontvanger die is gevestigd in een EVA-staat die aan de EER deelneemt (Noorwegen, IJsland en Liechtenstein), wordt minder gunstig behandeld dan bij zuiver binnenlandse transacties het geval zou zijn. Dit komt doordat volgens de Duitse wettelijke regeling niet-gerealiseerde vermogenswinsten moeten worden opgenomen in de heffingsgrondslag van het belastingjaar waarin die overdrachten plaatsvinden. Bovendien kunnen niet-ingezeten belastingplichtigen niet voor dat uitstel in aanmerking komen, maar worden zij in plaats daarvan onmiddellijk belast, wat neerkomt op een inbreuk op de vrijheid van vestiging. Derhalve kunnen de betrokken Duitse voorschriften belastingplichtigen ervan afhouden gebruik te maken van hun vrijheid van vestiging (art. 49 VWEU en de overeenkomstige bepaling van de EER-Overeenkomst). Als Duitsland binnen twee maanden geen maatregelen neemt, kan de Commissie de zaak aanhangig maken bij het HvJ.

NTFR 2019/385 - EC verzoekt het VK voorschriften betreffende inkomstenbelasting in overeenstemming met EU-recht te brengen

Aflevering 7, gepubliceerd op 14-02-2019
De Europese Commissie heeft besloten het Verenigd Koninkrijk een met redenen omkleed advies te sturen met betrekking tot zijn nationale wettelijke voorschriften inzake vermindering van inkomstenbelasting voor verliezen bij vervreemding van aandelen. Momenteel komen enkel aandelen in ondernemingen die hun zakelijke activiteiten geheel of voornamelijk in het VK uitvoeren in aanmerking voor de vermindering. Dit voorschrift leidt tot de benadeling van belastingplichtigen die investeren in daartoe in aanmerking komende aandelen van ondernemingen die hun zakelijke activiteiten in andere EU-lidstaten dan het VK uitvoeren. Het vormt tevens een beperking van het vrije verkeer van kapitaal (art. 63 VWEU). Als er binnen twee maanden geen bevredigend antwoord van het Verenigd Koninkrijk komt, kan de Commissie de zaak aanhangig maken bij het HvJ.

NTFR 2019/386 - EC verzoekt VK voorschriften betreffende belastingvermindering voor leningen aan handelaren in overeenstemming met EU-recht te brengen

Aflevering 7, gepubliceerd op 14-02-2019
De Europese Commissie heeft besloten het Verenigd Koninkrijk een met redenen omkleed advies te sturen met betrekking tot zijn nationale wettelijke voorschriften inzake belastingvermindering voor leningen aan handelaren. De wettelijke voorschriften van het VK voorzien momenteel in een specifieke vermindering voor gevallen waarin een ‘in aanmerking komende lening’ oninbaar is geworden. In dit geval heeft de kredietgever het recht om te vorderen dat het bedrag van de lening kan worden afgetrokken van de door hem over belastbare winsten te betalen vermogenswinstbelasting of vennootschapsbelasting. De voorschriften maken echter een onderscheid tussen de fiscale behandeling van ‘oninbare leningen’ aan ingezetenen van het VK en aan niet in het VK ingezeten kredietnemers. Dit vormt een ongerechtvaardigde beperking van het vrij verkeer van kapitaal (art. 63 VWEU). Als er binnen twee maanden geen bevredigend antwoord van het VK komt, kan de Commissie de zaak aanhangig maken bij het HvJ.

NTFR 2019/387 - EC verzoekt Portugal belastingvoorschriften betreffende verkoop van onroerende zaken door niet-ingezetenen in overeenstemming met EU-recht te brengen

Aflevering 7, gepubliceerd op 14-02-2019
De Europese Commissie heeft besloten Portugal een met redenen omkleed advies te sturen met het verzoek om wijziging van de restrictieve bepalingen inzake exitheffing bij vermogenswinst, en zo voor overeenstemming met de desbetreffende arresten van het HvJ te zorgen. In Portugal werd de vermogenswinst van niet-ingezeten belastingplichtigen belast tegen een vast tarief van 28%, terwijl voor ingezeten belastingplichtigen een progressief inkomstenbelastingtarief werd toegepast. Het HvJ heeft dit verschil in behandeling in twee zaken (HvJ 11 oktober 2007, zaak C-443/06 (Hollmann), NTFR 2007/1970, en HvJ 6 september 2018,zaak C-184/18 (Fazenda Pública)) onverenigbaar geacht met het vrij verkeer van kapitaal zoals gewaarborgd bij art. 63 VWEU en de EER-Overeenkomst. Portugal heeft voor niet-ingezetenen een mogelijkheid ingevoerd om als ingezetenen te worden behandeld, die inhoudt dat 50% van die vermogenswinst uit Portugese bron tegen een progressief inkomstenbelastingtarief wordt belast. Volgens de rechtspraak van de EU heft de loutere mogelijkheid om als ingezeten belastingplichtige te worden behandeld de inbreuk echter niet op wanneer niet-ingezeten belastingplichtigen in de basisbelasting nog steeds zwaarder worden belast. Als er binnen twee maanden geen bevredigend antwoord van Portugal komt, kan de Commissie de zaak aanhangig maken bij het HvJ.

NTFR 2019/388 - EC verzoekt Spanje om afschaffing van restrictieve voorwaarden voor belastinguitstel bij splitsingen van ondernemingen

Aflevering 7, gepubliceerd op 14-02-2019
De Europese Commissie heeft besloten Spanje een aanmaningsbrief te sturen met het verzoek om afschaffing van voorwaarden in de Spaanse wettelijke voorschriften die in strijd zijn met de fusierichtlijn (Richtlijn 90/434/EEG van de Raad). Die richtlijn beoogt te waarborgen dat bedrijfsreorganisaties zoals fusies en splitsingen niet worden belemmerd door belastingheffing op het tijdstip van herstructurering. De belastingheffing over de vermogenswinst die het resultaat is van een dergelijke reorganisatie wordt derhalve uitgesteld tot de latere verkoop of vervreemding van de activa en de aandelen. De Spaanse wettelijke voorschriften voorzien echter in buitensporig restrictieve voorwaarden voor bepaalde soorten splitsingen van ondernemingen: er wordt geen belastinguitstel verleend als de aandeelhouders van de gesplitste vennootschap niet hetzelfde percentage van de aandelen in alle uit de splitsing voortkomende vennootschappen krijgen, tenzij de verworven activa takken van bedrijvigheid zijn. Als Spanje binnen twee maanden geen maatregelen neemt, kan de Commissie de Spaanse autoriteiten een met redenen omkleed advies toesturen.