Aflevering 15

Gepubliceerd op 15 april 2010

NTFR 2010/876 - Een nieuwe btw-wet

Aflevering 15, gepubliceerd op 15-04-2010 geschreven door mr. drs. W.A.P Nieuwenhuizen
Het begint na ruim 3 jaar eindelijk te wennen, de zogenoemde ‘recast’ van onze Btw-richtlijn. Na jarenlange Brusselse noeste arbeid werd op 28 november 2006 Richtlijn 2006/112/EG aangenomen die onze oude vertrouwde Zesde Richtlijn verving. Na bijna 30 jaar werden de 38 artikelen van de Zesde Richtlijn vervangen door 414 artikelen in een nieuwe btw-richtlijn. Deze vergelijking van aantallen is weliswaar niet eerlijk omdat de 38 artikelen allang waren uitgebreid met subartikelen met ‘welklinkende’ namen zoals artikel 28bis-bis en de overbekende 28quater,E,3, zodat het in feite veel meer artikelen waren dan de genoemde 38, maar toch was het een hele verandering. Laat ik er duidelijk over zijn: ik was ‘anti’. Inhoudelijk zou er niets veranderen en mocht er niets veranderen. Het begrijpen van de jurisprudentie werd er alleen ingewikkelder door omdat je twee teksten erop na zou moeten slaan en nog jarenlang de nasleep zou krijgen van de oude artikelen. Wie had baat bij een dergelijke nieuwe richtlijn, vroeg ik mij af.

NTFR 2010/880 - Administratieve dienstverlening vormt geen onderneming

ECLI:NL:GHARN:2009:BK4805, datum uitspraak 03-11-2009, publicatiedatum 30-11-2009
Aflevering 15, gepubliceerd op 15-04-2010
Belanghebbende dreef tot aan haar echtscheiding medio 1999 in firmaverband een hoveniersbedrijf. De echtgenoot heeft dat bedrijf voortgezet. Belanghebbende verrichtte ook werkzaamheden als administratieve dienstverlener. De inkomsten daaruit heeft zij verantwoord als andere inkomsten uit arbeid. Belanghebbende stelt dat de inkomsten uit de administratieve dienstverlening per 1 juli 1999 winst uit onderneming vormen. Zij claimt in dit verband investeringsaftrek.

NTFR 2010/881 - Geen dubbele belastingvrije vergoeding voor onder 30%-regeling vallende reiskosten

ECLI:NL:HR:2010:BM0451, datum uitspraak 09-04-2010, publicatiedatum 09-04-2010
Aflevering 15, gepubliceerd op 15-04-2010 met annotatie van mr. J. de Haan
Belanghebbende werft werknemers in Engeland en stelt deze ter beschikking aan opdrachtgevers voor projecten in de petrochemische industrie. De betrokken werknemers komen in aanmerking voor de zogenoemde 30%-regeling. Belanghebbende betaalt, naast deze 30%-regeling, ook nog de kosten van de werknemers voor de reizen van en naar Engeland zonder daarop loonheffing in te houden. De inspecteur ziet deze kosten als extraterritoriale kosten en heeft over deze betalingen loonbelasting nageheven.

NTFR 2010/882 - Werkgever verhaalt met succes nageheven loonbelasting

ECLI:NL:GHARN:2009:BL9137, datum uitspraak 01-12-2009, publicatiedatum 26-03-2010
Aflevering 15, gepubliceerd op 15-04-2010 met annotatie van mr. J.D. Schouten
X was als senior manager (Vice-President/Chief Financial Officer Snack Ventures Europe) in dienst bij Smiths Food Group bv. Smiths is een onderdeel van PepsiCo. Bij PepsiCo bestonden optieregelingen voor senior managers die ook golden bij dochterondernemingen als Smiths. X heeft aan die regelingen deelgenomen.

NTFR 2010/883 - Periode van feitelijk verblijf in Singapore komt niet in mindering op looptijd 30%-regeling

ECLI:NL:RBSGR:2010:BL7858, datum uitspraak 24-02-2010, publicatiedatum 17-03-2010
Aflevering 15, gepubliceerd op 15-04-2010 met annotatie van mr. J. de Haan
Belanghebbende is per 1 oktober 1997 uit het buitenland aangeworven en in Nederland tewerkgesteld. De inspecteur heeft in 1998 een beschikking afgegeven voor toepassing van de 35%-regeling (met ingang van 1 januari 2001 de 30%-regeling) voor de periode 1 oktober 1997 tot en met 30 september 2007. Vanaf 1 december 2001 tot en met 31 december 2003 is belanghebbende voor zijn werk uitgezonden naar Singapore. In deze periode verbleef hij veelal in Singapore, had hij een huis en een partner in Nederland en was hij in Nederland binnenlands belastingplichtig. In 2007 doet belanghebbende opnieuw een verzoek om toepassing van de 30%-regeling. In geschil is of belanghebbende voor de toepassing van de kortingsregeling van art. 9e Uitv.besl. LB 1965 gedurende de periode van 1 december 2001 tot en met 31 december 2003 in Nederland verblijf heeft gehouden. Rechtbank Den Haag oordeelt dat in dit geval de term `verblijven’ dient te worden uitgelegd naar de gewone betekenis die deze in het spraakgebruik heeft. Nu belanghebbende in de bewuste periode fysiek in Singapore aanwezig was, verbleef hij niet in Nederland maar in Singapore. Deze periode dient dus niet in mindering te komen op de looptijd van de bij beschikking verleende regeling.

NTFR 2010/887 - Geen cassatie tegen oordeel inzake waardering vordering op frauderende beleggingsadviseur

Aflevering 15, gepubliceerd op 15-04-2010 met annotatie van drs. M.P. de Lange-Snijders
De staatssecretaris deelt mede geen beroep in cassatie in te stellen tegen Hof Leeuwarden 8 december 2009, nr. 08/00202, NTFR 2010/144. In die uitspraak oordeelde het hof dat de waardering per 31 december 2004 en per 1 januari 2005 van een vordering op een malafide beleggingsadviseur naar objectieve maatstaven naar de werkelijke toestand op die data dient te geschieden. Het hof overwoog dat daarbij rekening moet worden gehouden met gegevens die na de peildata beschikbaar zijn gekomen, die licht werpen op de toestand op de peildata. Het hof kwam aldus tot een waardering op 50% van de nominale waarde. De staatssecretaris merkt ter toelichting op dat het oordeel van het hof naar zijn mening getuigt van een juiste rechtsopvatting. Voor de waardering van de onderhavige vordering is de financiële positie van de debiteur van belang. Uit het FIOD-onderzoek dat begin 2005 is uitgevoerd, is naar voren gekomen dat de beleggingsadviseur nauwelijks inleggelden belegde en nieuwe inleggelden hoofdzakelijk besteedde aan het uitbetalen van hoge rendementen en aan terugbetaling van ingelegde gelden aan andere inleggers. Hierdoor kon op de peildatum nimmer aan de financiële verplichtingen worden voldaan. Dat zelfs nog na de peildata nieuwe slachtoffers werden gevonden die gelden inlegden, zegt niets over de solvabiliteit van de debiteur. Het hof heeft volgens de staatssecretaris terecht geoordeeld dat de vordering op een lagere waarde dan de nominale waarde moet worden gewaardeerd.

NTFR 2010/888 - KB Lux-zaak: correcties IB 1991 in navorderingsaanslag terecht

ECLI:NL:HR:2010:BL9791, datum uitspraak 09-04-2010, publicatiedatum 09-04-2010
Aflevering 15, gepubliceerd op 15-04-2010
In het kader van het Rekeningenproject is aan belanghebbende onder andere een navorderingsaanslag 1991 opgelegd voor het aanhouden van bankrekeningen met vermogensinkomsten in Luxemburg. Daarbij is een verhoging van 100% opgelegd. Daaraan voorafgaand heeft de inspecteur een vragenbrief aan belanghebbende gestuurd. Belanghebbende klaagt erover dat de inspecteur geen concrete gegevens bezat die aanleiding zouden geven tot het stellen van vragen. Met een verwijzing naar HR 21 maart 2008, NTFR 2008/614, heeft Hof Leeuwarden (NTFR 2008/1380) die stelling afgewezen. Ditzelfde heeft het hof ook gedaan met de stelling dat de microfiches onrechtmatig zijn verkregen. Het beroep van belanghebbende op ‘undue delay’ kon hem evenmin baten. De overschrijding van de redelijke termijn is namelijk volgens het hof aan belanghebbende toe te rekenen. Bovendien is er ook, gelet op de ingewikkeldheid van de zaak, geen sprake van overschrijding van de redelijke termijn.

NTFR 2010/889 - Kamervragen over terugbetalen ouderschapsverlofkorting beantwoord

Aflevering 15, gepubliceerd op 15-04-2010
De minister beantwoordt, mede namens de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, Tweede Kamervragen over het terugbetalen van de ouderschapsverlofkorting (art. 8.14b Wet IB 2001). Het gaat in de Kamervragen over de terugbetaling van de ouderschapsverlofkorting in het geval niet is voldaan aan het vereiste dat door het ouderschapverlof sprake is geweest van een terugval in inkomen. De vragen draaien om de wijze waarop het vereiste wordt getoetst. De minister antwoordt dat hij geen reden ziet om de toets verfijnder te maken dan hij nu is.

NTFR 2010/890 - Geen aftrek scholingsuitgaven voor 64-jarige

ECLI:NL:HR:2010:BL9805, datum uitspraak 09-04-2010, publicatiedatum 09-04-2010
Aflevering 15, gepubliceerd op 15-04-2010
Belanghebbende heeft in 2003 een bedrag van € 2.000 aan scholingsuitgaven ter zake van een lerarenopleiding op zijn inkomen in mindering gebracht. De inspecteur heeft deze aftrek geweigerd en Rechtbank Leeuwarden heeft de juistheid hiervan bevestigd. Hof Leeuwarden (NTFR 2009/1424) overwoog dat gelet op de leeftijd van belanghebbende (geboren in 1939) en zijn scholingsverleden, niet aannemelijk is gemaakt dat hij in 2003 in redelijkheid kon verwachten dat hij na voltooiing van zijn opleiding zijn oogmerk om leraar wiskunde te worden zou kunnen verwezenlijken.

NTFR 2010/891 - Afzien van rente van directeur leidt niet tot een aftrekpost

ECLI:NL:HR:2010:BL4329, datum uitspraak 09-04-2010, publicatiedatum 09-04-2010
Aflevering 15, gepubliceerd op 15-04-2010 met annotatie van drs. N.M. Ligthart
Belanghebbende heeft per 1 januari 2001 een rekening-courantvordering op haar dga A renteloos gemaakt in het kader van het vaststellen van diens beloningspakket als directeur. Het rentevoordeel is bij A als in 2001 genoten inkomen uit werk en woning in aanmerking genomen. In geschil is of belanghebbende het rentebedrag als loonkosten ten laste van haar fiscale winst mag brengen. Hof Den Bosch (NTFR 2009/1159) heeft die vraag ontkennend beantwoord. De Hoge Raad is het eens met het hof. Het standpunt van belanghebbende, dat erop neerkomt dat enerzijds de winst niet wordt verhoogd met een zakelijke rente over de aan A verstrekte lening, maar anderzijds wel wordt verlaagd met het rentevoordeel voor A, is niet juist. De casus is niet vergelijkbaar met HR 16 oktober 1996, nr. 31.589, LJN: AA1719. Het door belanghebbende gedane beroep op de zogenoemde kostenarresten faalt eveneens, reeds omdat het aan A toekomende (rente)voordeel hem niet toekomt in zijn hoedanigheid van aandeelhouder van belanghebbende, maar in die van directeur.

NTFR 2010/894 - Verkrijging woning door huurder: bewoning vormt geen waardedrukkende factor

ECLI:NL:HR:2010:BL0105, datum uitspraak 09-04-2010, publicatiedatum 09-04-2010
Aflevering 15, gepubliceerd op 15-04-2010 met annotatie van mr. F.A.M. Schoenmaker
Belanghebbende erft tezamen met zijn zuster een woning van zijn moeder. Op het moment van overlijden huurt belanghebbende deze woning van zijn moeder. In geschil is of het door belanghebbende verkregen aandeel in de woning moet worden gewaardeerd naar de waarde in vrij opleverbare staat. De Hoge Raad beantwoordt deze vraag bevestigend. Op grond van art. 21 , lid 11, SW 1956 (tot 2010) wordt bij de verkrijging van een woning waarin de verkrijger woont, geen rekening gehouden met die bewoning. Volgens de Hoge Raad is deze bepaling ook van toepassing indien de bewoning is gebaseerd op een huurovereenkomst. Hij vindt daarvoor steun in de parlementaire geschiedenis. Dat belanghebbende als gevolg van deze uitleg zwaarder wordt belast dan zijn zuster, levert geen discriminatie op, nu geen sprake is van gelijke gevallen. Belanghebbende heeft immers, anders dan zijn zuster, de mogelijkheid de waarde in vrij opleverbare staat van zijn aandeel in de woning door middel van verkoop te realiseren. Evenmin is sprake van discriminatie ten opzichte van een vruchtgebruiker die de blote eigendom verkrijgt van een door hem bewoonde woning.

NTFR 2010/895 - Aangifteverzuim moet worden beoordeeld volgens normale bewijsregels

ECLI:NL:HR:2010:BL7957, datum uitspraak 19-03-2010, publicatiedatum 19-03-2010
Aflevering 15, gepubliceerd op 15-04-2010 met annotatie van mr. P.G.M. Jansen
Belanghebbende is in 1995 verhuisd naar België. Hij bezat alle aandelen in een bv. Op 1 april 1996 is de zetel van de bv verplaatst naar België. In de loop van 1997 is de bv geliquideerd. Belanghebbende heeft de ontvangen liquidatie-uitkering niet in de aangifte vermeld. Ook is in de aangifte de vraag niet beantwoord voor welke inkomsten een beroep wordt gedaan op de vrijstelling. Hof Arnhem heeft geoordeeld dat ten tijde van de liquidatie de bv in België was gevestigd, zodat Nederland geen belasting kan heffen over de liquidatie-uitkering. De staatssecretaris betoogt in cassatie dat het hof een oordeel heeft gegeven over de plaats van feitelijke leiding, zonder eerst te hebben gekeken of de bewijslast moet worden omgekeerd wegens het niet zijn gedaan van de vereiste aangifte. Volgens de Hoge Raad faalt dit betoog. De vraag of sprake is van een aangifteverzuim dient immers te worden beantwoord aan de hand van de normale bewijsregels. Nu deze vraag negatief is beantwoord, is het hof terecht niet toegekomen aan een omkering van de bewijslast.

NTFR 2010/896 - Kosten van rechtsbijstand zijn redelijkerwijs gemaakt, ook als een telefoontje had volstaan

ECLI:NL:HR:2010:BL8875, datum uitspraak 26-03-2010, publicatiedatum 26-03-2010
Aflevering 15, gepubliceerd op 15-04-2010 met annotatie van mr. T.A.D. van Wordragen
Aan belanghebbende zijn aanmaningskosten van € 6 in rekening gebracht. De gemachtigde van belanghebbende heeft op 2 november 2005 een bezwaarschrift ingediend tegen deze kosten. Op 10 november 2005 heeft de ontvanger telefonisch aan de gemachtigde meegedeeld de aanmaningskosten en de invorderingsrente van € 5 buiten invordering te stellen. Bij beschikking van 11 november 2005 is vervolgens niettemin invorderingsrente in rekening gebracht. De gemachtigde heeft ook hiertegen bezwaar gemaakt. De ontvanger heeft beide bezwaren gegrond verklaard maar geen kostenvergoeding voor de bezwaarfase toegekend. Hof Den Haag (NTFR 2009/774) vond dit terecht. Nu het foutje met een telefoontje naar de ontvanger had kunnen worden hersteld, zijn de kosten van rechtsbijstand niet in redelijkheid gemaakt, aldus het hof. De Hoge Raad vernietigt de hofuitspraak. Art. 6:4, lid 1, Awb schrijft voor dat schriftelijk bezwaar moet worden gemaakt. Dat een belanghebbende langs schriftelijke weg bezwaar maakt tegen een besluit waarmee hij het niet eens is, kan dan ook niet als onredelijk worden bestempeld.

NTFR 2010/897 - Geen interne compensatie binnen opgelegde boete

ECLI:NL:GHAMS:2010:BL6953, datum uitspraak 18-02-2010, publicatiedatum 10-03-2010
Aflevering 15, gepubliceerd op 15-04-2010 met annotatie van mr. H.J. Noordenbos
Belanghebbende (een bv) verzorgt presentaties van radio- en televisie-uitzendingen en van andere evenementen. Enig aandeelhoudster Y is tevens de enige werkneemster. In geschil is of de door belanghebbende gedane uitgaven of toegekende vergoedingen voor kleding, wassen/stomen/onderhoud van kleding en cosmetica/kapper behoren tot het loon en of interne compensatie mogelijk is voor de (enkelvoudige) belasting en voor de vergrijpboete. Volgens het hof staat de kleding de werkneemster in privé tot haar beschikking zodat er sprake is van een als belaste vergoeding dan wel van als loon in natura aan te merken verstrekking. De door belanghebbende gedane uitgaven voor kleding zijn terecht en voor het juiste bedrag tot het loon gerekend. Interne compensatie binnen de belastingaanslag is mogelijk omdat de positie van belanghebbende niet verslechtert. De opgelegde vergrijpboete acht het hof passend en geboden. Het hof acht interne compensatie binnen de opgelegde boete ter zake van de uitgaven voor wassen/stomen/onderhoud in dit geval wel in strijd met art. 6 EVRM, omdat aanvankelijk niet-bestrafte gedragingen alsnog bestraft zouden worden. Belanghebbende was immers niet op de hoogte gesteld over een eventuele naheffing inzake deze uitgaven.

NTFR 2010/898 - Meerderheidsregel niet geschonden bij belasten winst op verkoop agrarisch perceel

ECLI:NL:GHARN:2010:BL9023, datum uitspraak 16-03-2010, publicatiedatum 26-03-2010
Aflevering 15, gepubliceerd op 15-04-2010 met annotatie van mr. drs. A.J. Meijer
Belanghebbende drijft met zijn vader en broer in firmaverband een agrarische onderneming. De firma heeft aan de broer een perceel verkocht met het oog op de bouw van een woning. De boekwinst is door de drie firmanten gerangschikt onder de landbouwvrijstelling. Bij belanghebbende is de boekwinst door de inspecteur belast. Bij de vader en broer was navordering niet mogelijk. Rechtbank Arnhem heeft het beroep van belanghebbende op de meerderheidsregel gehonoreerd. Het hof is het daar niet mee eens. De vergelijkingsgroep bestaat volgens het hof namelijk niet uit drie maar uit negen gevallen, te weten alle onder de inspecteur ressorterende belastingplichtigen die een tot het vermogen van een landbouwbedrijf behorende bouwkavel hebben onttrokken of vervreemd. Nu zeven belastingplichtigen zijn aangeslagen, is de meerderheidsregel niet geschonden. Ook overigens brengt belanghebbende volgens het hof vergeefs het gelijkheidsbeginsel in stelling. Op het moment dat de firma de bouwkavel vervreemdde, was bij de fiscus namelijk nog niet bekend dat het beleid om bij onttrekking van een woning de landbouwvrijstelling toe te passen op de ondergrond, berustte op een onjuiste rechtsopvatting.

NTFR 2010/899 - Herroeping eerdere tussenuitspraak KB Lux; beperkte kennisneming draaiboek gerechtvaardigd

ECLI:NL:GHARN:2010:BL9025, datum uitspraak 16-03-2010, publicatiedatum 26-03-2010
Aflevering 15, gepubliceerd op 15-04-2010 met annotatie van mr. I.R.J. Thijssen
Deze zaak betreft een zogenoemde KB Lux-procedure. Op 20 april 2006 heeft de eerste meervoudige belastingkamer van het hof in een tussenbeslissing beslist dat de inspecteur de integrale versie van het draaiboek en nieuwsbrieven in de procedure diende in te brengen. De desbetreffende kamer had geen kennisgenomen van het gehele procesdossier. Omdat deze handelwijze niet door de beugel kan (HR 10 augustus 2007, nr. 42.715, NTFR 2007/1464) heeft het hof de eerder genomen tussenbeslissing herroepen. In de onderhavige tussenbeslissing bepaalt de tweede meervoudige belastingkamer dat beperkte kennisneming van het draaiboek gerechtvaardigd is. Ten opzichte van de zogenoemde Amsterdamse versie, zoals verbeterd door Rechtbank Breda, beslist het hof dat nog een aantal passages openbaar dient te worden gemaakt.

NTFR 2010/900 - Terechte boete voor verzwegen omzet die op KB Lux-rekening is gestort

ECLI:NL:GHSGR:2010:BL7072, datum uitspraak 05-02-2010, publicatiedatum 10-03-2010
Aflevering 15, gepubliceerd op 15-04-2010 met annotatie van mr. M.J.A. Castelijn
Belanghebbende drijft een kapsalon en is ondernemer voor de omzetbelasting. Belanghebbende heeft erkend omzet te hebben gestort op een rekening bij de KB Lux die zij niet in haar omzetbelastingaangiften heeft verantwoord. Naar aanleiding van de door belanghebbende verstrekte gegevens is een naheffingsaanslag omzetbelasting opgelegd, met een boete van 50%. In geschil is of de boete terecht is opgelegd.

NTFR 2010/901 - Ambtshalve vermindering in plaats van nadere voorlopige aanslag in strijd met evenredige belangenafweging

ECLI:NL:GHSGR:2010:BL6270, datum uitspraak 02-03-2010, publicatiedatum 03-03-2010
Aflevering 15, gepubliceerd op 15-04-2010 met annotatie van mr. P.G.M. Jansen
Nadat belanghebbende twee voorlopige aanslagen heeft betaald, verzoekt hij de inspecteur om die aanslagen te verminderen naar nihil. De inspecteur verleent aan belanghebbende twee ambtshalve verminderingen. Daarbij is aan belanghebbende invorderingsrente vergoed. In geschil is of belanghebbende recht heeft op heffingsrente in plaats van invorderingsrente. Op grond van het bepaalde in art. 3:4 Awb moet de inspecteur bij het nemen van een besluit de rechtstreeks bij het besluit betrokken belangen afwegen, en mogen de nadelige gevolgen van een besluit niet onevenredig zijn in verhouding tot de met het besluit te dienen doelen. Belanghebbende heeft door de keuze die de inspecteur heeft gemaakt een aanzienlijk rentenadeel (ruim € 2.500.000) geleden. De inspecteur had bij een juiste afweging van de belangen van belanghebbende versus de belangen van de Staat moeten besluiten de verminderingen van de voorlopige aanslagen te effectueren door het opleggen van nadere voorlopige aanslagen tot een negatief bedrag, aangezien in dat geval het rentenadeel van belanghebbende zou zijn gecompenseerd. Nu de inspecteur daartoe bevoegd was op grond van art. 13 AWR, was er voor de inspecteur geen redelijke grond om van die bevoegdheid geen gebruik te maken en de vermindering te verlenen op basis van art. 65 AWR.

NTFR 2010/903 - Verlengde navorderingstermijn tot twaalf jaar voldoende gerechtvaardigd

ECLI:NL:HR:2010:BM0469, datum uitspraak 09-04-2010, publicatiedatum 09-04-2010
Aflevering 15, gepubliceerd op 15-04-2010
X heeft naar aanleiding van een telefoongesprek met een medewerker van de Belastingdienst over zijn buitenlandse bankrekening bij brief bevestigd dat hij alsnog aangifte zou doen van de rente-inkomsten van een buitenlandse rekening over de laatste vijf jaren. De inspecteur verzoekt in navolging van die brief om nadere inlichtingen en geeft tevens aan dat de navorderingstermijn voor inkomsten uit het buitenland twaalf jaren bedraagt. Aan X zijn vervolgens navorderingsaanslagen opgelegd uitgaande van de twaalfjaarstermijn. Volgens X heeft de medewerker van de Belastingdienst hem toegezegd dat bij indiening van de aangifte slechts over vijf jaren zou worden nagevorderd. In navolging van de rechtbank heeft ook Hof Amsterdam (NTFR 2007/2042) het beroep op het vertrouwensbeginsel verworpen. Verder heeft het hof de verlenging van de navorderingstermijn tot twaalf jaren voldoende gerechtvaardigd geacht doordat die verlenging is gericht op de bestrijding van belastingontduiking waar doeltreffende fiscale controles ontbreken. Over de geclaimde proceskostenvergoeding heeft het hof geoordeeld dat als ondanks een duidelijke toezegging dat geen verhoging zal worden opgelegd toch een verhoging wordt opgelegd en in bezwaar gehandhaafd, dit een – tot integrale kostenvergoeding leidende – bijzondere omstandigheid vormt als bedoeld in art. 2, lid 3, BPB.

NTFR 2010/904 - Bij meerderheidsdeelnemingen wordt getoetst aan vestigingsvrijheid en niet aan kapitaalverkeer

ECLI:NL:HR:2010:BK6071, datum uitspraak 09-04-2010, publicatiedatum 09-04-2010
Aflevering 15, gepubliceerd op 15-04-2010 met annotatie van dr. mr. D.S. Smit
Belanghebbende heeft drie in landen buiten de EU gevestigde meerderheidsdeelnemingen (meer dan 50%) verkocht. De verkoopkosten heeft zij ten laste van het resultaat gebracht. De inspecteur heeft de kostenaftrek geweigerd op grond van de aftrekuitsluiting in art. 13, lid 1, Wet VPB 1969. Voor Hof Arnhem (NTFR 2009/839) heeft belanghebbende art. 56 EG-Verdrag – vrij kapitaalverkeer – in stelling gebracht, echter vergeefs. Volgens het hof is namelijk, gelet op de beslissende invloed van belanghebbende op de deelnemingen, de vestigingsvrijheid in het geding. Toetsing aan die vrijheid is echter niet aan de orde, aangezien het hier om derdelanden gaat. De Hoge Raad sluit zich aan bij de visie van het hof.

NTFR 2010/905 - Buitenlands belastingplichtige heeft geen recht op heffingsvrij vermogen

Aflevering 15, gepubliceerd op 15-04-2010 met annotatie van mr. G.J.W. Kinnegim
Belanghebbende woont in Duitsland. Belanghebbende heeft participaties in fiscaal transparante beleggingsfondsen die in Nederlands vastgoed beleggen. Zijn aangifte IB/PVV heeft hij gedaan als buitenlands belastingplichtige. Hij heeft verzocht om aftrek van het heffingvrij vermogen van € 20.014. De inspecteur heeft die aftrek niet toegestaan.

NTFR 2010/908 - Prestaties uitvaartverzorger jegens andere uitvaartverzorgers niet vrijgesteld

ECLI:NL:RBSGR:2010:BL7912, datum uitspraak 04-03-2010, publicatiedatum 24-03-2010
Aflevering 15, gepubliceerd op 15-04-2010 met annotatie van prof. dr. G.J. van Norden
Belanghebbende drijft een onderneming als uitvaartverzorger. In 2007 heeft hij grond aangekocht waarop hij een uitvaartcentrum heeft laten bouwen. Belanghebbende beschikt elders ook nog over een uitvaartcentrum. Deze uitvaartcentra of delen daarvan worden voor eigen uitvaarten gebruikt, en, al dan niet in combinatie met personele diensten, ter beschikking gesteld aan andere uitvaartverzorgers. De diensten van belanghebbende jegens andere uitvaartverzorgers zien kort gezegd op het beschikbaar stellen van de uitvaartcentra voor opbaren, voor bezoek, voor het houden van uitvaartdiensten, voor condoleance en voor vertrek naar begraafplaats of crematorium, al dan niet met familie. In geschil is of de prestaties die belanghebbende verricht jegens andere uitvaartverzorgers voor de heffing van btw belast, dan wel vrijgesteld zijn.

NTFR 2010/910 - Douanerechten voor babyfoons terecht geheven nu geen sprake is van vergissing van douaneautoriteiten

ECLI:NL:HR:2010:BL7964, datum uitspraak 19-03-2010, publicatiedatum 19-03-2010
Aflevering 15, gepubliceerd op 15-04-2010 met annotatie van mr. W.J. Benning
Belanghebbende importeert onder meer elektrische apparaten. Zij doet zelf, op eigen naam en voor eigen rekening, aangiften voor het vrije verkeer. Dit doet belanghebbende op vereenvoudigde wijze met toepassing van de domiciliëringsprocedure. Na afloop van elke kalendermaand doet zij een nadere opgave bij de douane door middel van het overleggen van een cd-rom, waarin de goederen met een unieke code zijn aangeduid. Gebleken is dat belanghebbende verschillende typen babyfoons ten onrechte steeds onder dezelfde GN-post heeft aangegeven. Daarom is de onderhavige uitnodiging douanerechten aan haar uitgereikt. Hof Amsterdam heeft die uitnodiging in stand gelaten, maar de Hoge Raad (NTFR 2007/1047) casseerde die beslissing en wees de zaak terug naar Hof Amsterdam. Na verwijzing oordeelde dit hof dat, anders dan belanghebbende betoogt, geen sprake is van een vergissing in de zin van art. 220, lid 2, onderdeel b, CDW. Het hof heeft de uitnodiging in stand gelaten. De Hoge Raad deelt de opvatting van het hof dat hier geen sprake is geweest van een vergissing van de douaneautoriteiten.

NTFR 2010/911 - Of sprake is van plezierluchtvaartuig is feitelijk gebruik door huurders bepalend

Aflevering 15, gepubliceerd op 15-04-2010 met annotatie van mr. W.J. Benning
Belanghebbende is eigenaresse van een vliegtuig dat zij op commerciële basis verhuurt aan derden. Gedurende het tijdvak waarin deze zaak speelt, bestond op grond van de art. 71d, jo. 66, lid 3, Wacc recht op teruggaaf van accijns voor vliegtuigbrandstof, indien deze brandstof door de eigenaar van het vliegtuig of door degene die het gebruik daarvan geniet door huur of anderszins, voor commerciële doeleinden wordt gebruikt. Van mening dat zij voldeed aan de voorwaarden voor de accijnsteruggaaf, heeft belanghebbende accijns teruggevraagd en gekregen. Naar aanleiding van de bevindingen bij een nadien ingesteld onderzoek, heeft de inspecteur zich op het standpunt gesteld dat belanghebbende geen recht heeft op teruggaaf van accijns en heeft hij een naheffingsaanslag en een vergrijpboete opgelegd aan belanghebbende.

NTFR 2010/913 - Zonder vergunning geen infiltratieaftrek

ECLI:NL:HR:2010:BG5390, datum uitspraak 26-03-2010, publicatiedatum 26-03-2010
Aflevering 15, gepubliceerd op 15-04-2010 met annotatie van mr. H Spaermon
Belanghebbende is houder van een aantal pompstations, bestemd voor het onttrekken van grondwater. Bij sommige pompstations heeft belanghebbende gebruikgemaakt van zogenoemde wateraanvoerplannen. Bij een aantal pompstations wordt drinkwater gebruikt voor het schoonspoelen van voorfilters. Het spoelwater wordt na zuivering geloosd op vijvers of via buizen die naar het grondwater leiden, dan wel op het oppervlaktewater. Hof Amsterdam heeft de in geschil zijnde vraag of belanghebbende terecht aanspraak maakt op een infiltratieaftrek ontkennend beantwoord. Het hof heeft daartoe geoordeeld dat met het infiltreren bij het bepalen van de infiltratieaftrek geen rekening kan worden gehouden indien, zoals hier, het infiltreren niet is voorzien in een vergunning voor het onttrekken van grondwater of in een afzonderlijke vergunning voor het infiltreren van water. Volgens de Hoge Raad is dat oordeel juist. Met betrekking tot vier pompstations heeft het hof in het midden gelaten of de desbetreffende vergunningen voldeden aan de eisen voor de infiltratiekorting, omdat de inspecteur reeds eerder in de procedure het standpunt zou hebben ingenomen dat belanghebbende eveneens niet in aanmerking komt voor de infiltratieaftrek omdat zij heeft nagelaten de aantallen kubieke meters van de door haar gestelde infiltratie van water vast te stellen op de door de wet voorgeschreven wijze, en belanghebbende voorts van de infiltraties van water niet een administratie heeft gevoerd. Volgens de Hoge Raad is het hof met dat oordeel, dat – gelet op de gedingstukken – onbegrijpelijk is, buiten de rechtsstrijd getreden.

NTFR 2010/914 - Oncontroleerbaar criterium in tarieventabel havengeld gemeente Urk is onverbindend

ECLI:NL:GHARN:2010:BL7940, datum uitspraak 09-03-2010, publicatiedatum 18-03-2010
Aflevering 15, gepubliceerd op 15-04-2010 met annotatie van mr. H. de Jong
Belanghebbende is eigenaar van een schip. Dit schip heeft een ruime maand in de haven van Urk gelegen voor reparatiewerkzaamheden. Ter zake van het gebruik van de haven is havengeld van belanghebbende geheven. In art. 5 Tarieventabel is bepaald dat de tarieven met 100% worden verlaagd, indien het gebruik van de havens plaatsvindt in verband met het doen verrichten van belangrijke werkzaamheden aan het vaartuig, zulks ter beoordeling van de havenmeester. Volgens het hof hanteert de verordening hiermee een zodanig onbepaald en oncontroleerbaar criterium dat onvoldoende kenbaar wordt gemaakt in welke gevallen (geen) belasting is verschuldigd. Dat is in strijd met art. 217 Gem.w. Art. 5 Tarieventabel is volgens het hof dan ook (partieel) onverbindend. Vervolgens beslist het hof wat onder belangrijke werkzaamheden moet worden verstaan en vermindert de aanslag.

NTFR 2010/915 - Opslagunits vormen geen garageboxen voor de heffing van rioolrechten

ECLI:NL:RBLEE:2009:BL8560, datum uitspraak 17-12-2009, publicatiedatum 23-03-2010
Aflevering 15, gepubliceerd op 15-04-2010 met annotatie van mr. dr. G. Groenewegen
Belanghebbende is eigenaar van een object, zijnde twee aaneengesloten opslagunits die onderdeel uit maken van een complex van twintig opslagunits. De beide units die belanghebbende in eigendom heeft en die hij tezamen als één geheel gebruikt hebben geen scheidingswand. Belanghebbende vindt dat het object gezien de breedte van drie meter van de toegangsdeur van de unit en gezien de oppervlakte moet worden aangemerkt als een garagebox.