Aflevering 13

Gepubliceerd op 31 maart 2011

NTFR 2011/667 - Comparitie; een heilzame plicht?

Aflevering 13, gepubliceerd op 31-03-2011 geschreven door mr. L.J.A. Pieterse
Wat partijen beweegt om een geschil aan de rechter voor te leggen, is lang niet altijd duidelijk. Maar als het eenmaal zover is, dienen er zo weinig mogelijk barrières te bestaan om het proces zo goed en economisch mogelijk te laten verlopen. Om de vaart in de procedure te houden dan wel te brengen en de doelmatigheid van de gang van zaken te bevorderen, kan de belastingrechter een comparitie (verschijning van partijen) gelasten. Tijdens dat ‘samenzijn’ kan hij met partijen op een betrekkelijk informele wijze op zoek gaan naar een – soms creatieve – oplossing van het geschil. De ervaring in – vooral – het civiele recht leert dat een comparitie nogal eens uitmondt in een schikking. Dit instrument zou ook in belastingzaken goede diensten kunnen bewijzen.

NTFR 2011/668 - Investeringsaftrek gebaseerd op door samenwerkingsverband geïnvesteerd bedrag

ECLI:NL:HR:2011:BP8956, datum uitspraak 25-03-2011, publicatiedatum 25-03-2011
Aflevering 13, gepubliceerd op 31-03-2011 met annotatie van mr. J.A.G. van Es
Belanghebbende vormt met twee andere firmanten een vof. Per 1 juli 2002 is een van de firmanten uitgetreden en is een derde persoon als firmant toegetreden. De vof heeft in 2002 ongeveer € 300.000 aan investeringen gedaan. Belanghebbende heeft het standpunt ingenomen dat sprake is van twee verschillende samenwerkingsverbanden, zodat voor de kleinschaligheidsinvesteringsaftrek ook de geïnvesteerde bedragen per samenwerkingsverband moeten worden beoordeeld. Belanghebbende heeft in haar aangifte een kleinschaligheidsinvesteringsaftrek in aanmerking genomen van € 8.520. De inspecteur heeft dit niet geaccepteerd. Naar het oordeel van de Hoge Raad terecht. Voor de vraag of een onderneming deel uitmaakt van een samenwerkingsverband, is niet van belang of het samenwerkingsverband ongewijzigd is gebleven, dan wel als gevolg van wisseling van vennoten of om een andere reden in een nieuw samenwerkingsverband heeft geresulteerd.

NTFR 2011/669 - Het inbouwen van kto's leidt tot ondernemerschap voor zowel de IB als de OB

ECLI:NL:GHAMS:2011:BP6110, datum uitspraak 17-02-2011, publicatiedatum 02-03-2011
Aflevering 13, gepubliceerd op 31-03-2011 met annotatie van mr. J.S. van Daal
Belanghebbende was van 1998 tot medio 2000 betrokken bij het inbouwen van kto’s in taxi’s en ontving daarvoor een vergoeding per ingebouwde kto. Zowel voor de inkomstenbelasting als de omzetbelasting komt het hof tot het oordeel dat belanghebbende moet worden aangemerkt als ondernemer. Het inbouwen van kto’s in Mercedessen was een specialiteit van belanghebbende. Voor deze werkzaamheden heeft belanghebbende op zijn computer programmatuur ontwikkeld en heeft belanghebbende zelfstandig kto-schakelingen en kastjes ontworpen en ingebouwd. Deze kennis en vaardigheden heeft hij niet gedeeld met derden. Ter zake van de gegevens waarop de aanslagen zijn gebaseerd, is sprake van een redelijke schatting. Ten aanzien van de boetes is het hof van oordeel dat de omstandigheid dat de hoogte van de verschuldigde belasting door schatting is komen vast te staan, een omstandigheid is waarmee rekening moet worden gehouden bij de beoordeling of de opgelegde boete een passende en ook geboden sanctie is voor het begane vergrijp. In dit geval is de schatting tot stand gekomen aan de hand van gegevens die afkomstig zijn van derden en bij de schatting van de hoogte van de correcties is een onzekerheidsmarge aangehouden. Om die redenen en vanwege overschrijding van de redelijke termijn worden de boetes verminderd.

NTFR 2011/670 - Winst uit handel niet voor rekening en risico van Zwitserse AG maar van bv

ECLI:NL:GHAMS:2011:BP2606, datum uitspraak 06-01-2011, publicatiedatum 02-02-2011
Aflevering 13, gepubliceerd op 31-03-2011 met annotatie van mr. G.J.W. Kinnegim
Belanghebbende is een fiscale eenheid. Een van de onderdelen van de fiscale eenheid, A bv, houdt zich bezig met de inkoop en verkoop van papier. Y is dga van belanghebbende en directeur van A bv en verricht alle in- en verkoopactiviteiten. Y heeft tevens werkzaamheden verricht voor een Zwitserse AG die zich ook bezighoudt met de in- en verkoop van papier. Vooropgesteld dient te worden dat de Zwitserse AG zelfstandig en voor eigen rekening een onderneming drijft. De inspecteur heeft niet aannemelijk gemaakt dat het resultaat van de AG rechtstreeks aan belanghebbende moet worden toegerekend. Met Rechtbank Haarlem is het hof van oordeel dat de in- en verkoop van papier door de AG door Y is verricht en dat Y bepaalde of een handelstransactie hetzij via A bv, hetzij via de AG zou lopen. Daarbij heeft Y gebruikgemaakt van dezelfde kantoorruimte en dezelfde telefoonverbinding als waarmee hij zijn (overige) activiteiten in dienst van belanghebbende uitoefende. Gelet op alle feiten en omstandigheden en ook mede op de nauwe verwevenheid van de werkzaamheden van Y ten behoeve van belanghebbende/A bv en die waarvan het resultaat aan de AG is toegerekend, acht het hof het aannemelijk dat Y al zijn werkzaamheden op het gebied van de handel in papier – in dienstbetrekking – voor belanghebbende/A bv heeft verricht. Als uitgangspunt geldt dan ook dat de winst die is gerealiseerd met de door Y verrichte handel in papier als een voordeel verkregen uit de door belanghebbende gedreven onderneming dient te worden aangemerkt. De winst van A bv moet verhoogd met een gedeelte van het in Zwitserland behaalde resultaat. Het hof bepaalt het aan de Zwitserse AG toekomende resultaat in goede justitie op 15% van haar kosten (‘cost-plus-15’).

NTFR 2011/673 - Gebruikelijk loon gelijk aan door holding ontvangen managementvergoeding

ECLI:NL:GHAMS:2011:BP5120, datum uitspraak 17-02-2011, publicatiedatum 23-02-2011
Aflevering 13, gepubliceerd op 31-03-2011 met annotatie van mr. E.P.J. Dankaart
De heer X is directeur en enig aandeelhouder van belanghebbende (X Holding). Belanghebbende, in de persoon van de heer X, voert de directie in haar 50%-dochter Bouw bv. Bouw bv betaalt belanghebbende hiervoor jaarlijks een managementvergoeding. In geschil is of de inspecteur het gebruikelijk loon voor de door de heer X verrichte werkzaamheden op de juiste hoogte heeft vastgesteld.

NTFR 2011/675 - Deelneemster aan 'De Gouden Kooi' was werkzaam in privaatrechtelijke dienstbetrekking

Aflevering 13, gepubliceerd op 31-03-2011 met annotatie van mr. J.D. Schouten
Belanghebbende heeft deelgenomen aan het televisieprogramma ‘De Gouden Kooi'. Talpa en belanghebbende hebben de door hen gesloten overeenkomst benoemd als een overeenkomst van opdracht. Belanghebbende heeft ‘De Gouden Kooi' moeten verlaten, omdat zij is ‘weggestemd'. Belanghebbende heeft vervolgens een WW-uitkering aangevraagd die haar door het UWV is geweigerd. De Centrale Raad van Beroep (CRvB) heeft geoordeeld dat belanghebbende tot Talpa in privaatrechtelijke dienstbetrekking stond in de zin van art. 3 WW. In cassatie stelt de Hoge Raad voorop dat voor de vraag of belanghebbende tot Talpa in een zodanige privaatrechtelijke dienstbetrekking stond, maatgevend is of tussen beiden sprake was van een arbeidsovereenkomst in de zin van art. 7:610 BW. Hierbij moet worden getoetst of de inhoud van die rechtsverhouding voldoet aan de criteria die gelden voor het bestaan van een arbeidsovereenkomst. Daarbij moet acht worden geslagen op alle omstandigheden van het geval, in onderling verband bezien, en dienen niet alleen de rechten en verplichtingen in aanmerking te worden genomen die partijen bij het sluiten van de overeenkomst voor ogen stonden, maar dient ook acht te worden geslagen op de wijze waarop partijen uitvoering hebben gegeven aan hun overeenkomst en aldus daaraan inhoud hebben gegeven. De CRvB heeft als vereisten voor het aannemen van een dienstbetrekking gesteld een verplichting tot het persoonlijk verrichten van arbeid, een gezagsverhouding en een verplichting tot het betalen van loon. Aldus is de CRvB terecht uitgegaan van de criteria die gelden voor het bestaan van een arbeidsovereenkomst in de zin van art. 7:610 BW. Het oordeel van de CRvB is cassatieproof, aldus de Hoge Raad.

NTFR 2011/677 - Informatie over het gebruik van de aftrek wegens specifieke zorgkosten

Aflevering 13, gepubliceerd op 31-03-2011
De minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport stuurt een voortgangsrapportage aan de Tweede Kamer over de Regeling van een tegemoetkoming voor chronisch zieken en gehandicapten. De minister gaat in op de uitvoering van de eerste uitkeringsronde voor de algemene tegemoetkoming over 2009 en over de voorbereidingen voor de uitkeringsronde van 2011, als de tegemoetkoming over 2010 wordt uitgekeerd. Ook gaat de minister in op een aantal beleidsmatige ontwikkelingen die raken aan de Wtcg, waaronder de heroriëntatie van hulpmiddelen, de invoering van DOT, keten-dbc’s en revalidatie. Ten slotte informeert de minister de Tweede Kamer – mede namens de staatssecretaris van Financiën – over het gebruik van de fiscale Regeling specifieke zorgkosten.

NTFR 2011/678 - Antwoord op Tweede Kamervragen over informatieverstrekking van anbi's

Aflevering 13, gepubliceerd op 31-03-2011
De staatssecretaris beantwoordt Tweede Kamervragen over de informatie over algemeen nut beogende instellingen (anbi’s). Desgevraagd meldt de staatssecretaris dat hij bereid is met de anbi-sector te overleggen over uitbreiding van de informatie over de anbi’s die thans ter beschikking staat via www.belastingdienst.nl. Daarbij is de website van de Engelse overheid, waarop de vragenstellers de staatssecretaris attent maken, een mooi voorbeeld (www.charity173commission.gov.uk).

NTFR 2011/679 - Eenmalige verhoogde schenkvrijstelling voor eigen woning van kind

Aflevering 13, gepubliceerd op 31-03-2011
Vanaf 2011 geldt de eenmalig verhoogde vrijstelling voor de eigen woning van het kind wettelijk ook voor onder meer schuldaflossing, onderhoud en verbetering. De voorwaarden zijn uitgewerkt in art. 5 Uitv.reg. schenk- en erfbelasting. De schenking moet onder de opschortende voorwaarde van verwerving of aflossing worden gedaan. Alleen voor onderhoud en verbetering moet de schenking onder ontbindende voorwaarde plaatsvinden. Een notariële akte blijft nodig om de schenking vast te leggen. In het beleidsbesluit van 22 september 2010, nr. DGB2010/602M, NTFR 2010/2925, met commentaar van De redactie, was al goedgekeurd dat de eenmalig verhoogde vrijstelling ook in 2010 kan worden toegepast voor de doeleinden zoals deze in 2011 in de wet zijn opgenomen.

NTFR 2011/680 - Inspecteur moet bij twijfel over buitenlandse rechtsfiguur onderzoek doen

ECLI:NL:HR:2011:BM9219, datum uitspraak 18-03-2011, publicatiedatum 18-03-2011
Aflevering 13, gepubliceerd op 31-03-2011 met annotatie van mr. P.J. van Amersfoort
Belanghebbende is ‘Kommanditist’ van een Duitse CoKG. Zijn kapitaalinbreng bedraagt DM 25.000 (f 28.000). In zijn aangiften IB/PVV voor de jaren 1996 t/m 1998 heeft belanghebbende met betrekking tot zijn deelname in de CoKG verliezen uit onderneming aangegeven, ten bedrage van f 649.901 (1996), f 631.068 (1997) en f 181.482 (1998). De aanslagen zijn overeenkomstig de aangiften vastgesteld. Na onderzoek heeft de inspecteur het standpunt ingenomen dat belanghebbende slechts het bedrag van zijn commanditaire deelname van DM 25.000 als verlies in aanmerking kan nemen. Daarom heeft hij nagevorderd. Hof Arnhem (NTFR 2009/1546) heeft geoordeeld dat geen sprake is van een ambtelijk verzuim, ook al is in de aangiften met bijlagen vermeld dat belanghebbende als ‘Kommanditist’ een bedrag van DM 25.000 had ingebracht. Van een inspecteur kan namelijk niet op voorhand worden verwacht dat hij bekend is met de rechtsgevolgen naar het Duitse civiele recht van een Duitse rechtsfiguur en de toepassing van het Nederlandse belastingrecht daarop. Zo algemeen geformuleerd acht de Hoge Raad dit oordeel onjuist. Ook gegevens in de aangifte over (de rechtsgevolgen van) een buitenlandse rechtsfiguur kunnen aanleiding geven tot twijfel bij de inspecteur omtrent de juistheid ervan. Alsdan is hij gehouden daarnaar onderzoek te doen. Verder heeft de Hoge Raad over het materiële geschil nog geoordeeld dat een overtreding van het beheerverbod in dit geval niet meebrengt dat de verliezen van de CoKG bij belanghebbende in aanmerking kunnen worden genomen.

NTFR 2011/681 - Ambtshalve vernietiging vanwege overschrijding redelijke termijn leidt niet tot gegrondverklaring

ECLI:NL:PHR:2011:BP8053, datum uitspraak 16-09-2011, publicatiedatum 16-09-2011
Aflevering 13, gepubliceerd op 31-03-2011 met annotatie van mr. dr. R.M.P.G. Niessen-Cobben
Hof Amsterdam (NTFR 2010/1958) heeft van ambtswege geconstateerd dat door eigen toedoen de redelijke termijn van berechting ex art. 6 EVRM is overschreden en heeft op die grond de boete vermindert en de fiscus in de proceskosten en het griffierecht in beide feitelijke instanties veroordeeld, zulks na gegrondbevinding van het hoger beroep van de belanghebbende – hoewel dat op zijn eigen merites faalde – en gegrondbevinding van het beroep bij Rechtbank Haarlem, hoewel ook dat op eigen merites faalde en in die eerste instantie van termijnoverschrijding geen sprake was.

NTFR 2011/687 - Inspecteur moet onder verbeurte van een dwangsom alsnog op aanvraag teruggaaf BPM beslissen

ECLI:NL:RBARN:2011:BP2629, datum uitspraak 01-02-2011, publicatiedatum 01-02-2011
Aflevering 13, gepubliceerd op 31-03-2011 met annotatie van mr. M.H.W.N. Lammers
Belanghebbende heeft op 1 oktober 2008 en 12 maart 2010 op grond van art. 14a Wet BPM aanvragen voor teruggaaf van BPM ingediend. Op 6 april 2010 heeft belanghebbende bezwaar gemaakt tegen het niet-tijdig beslissen op deze aanvragen. De inspecteur heeft op 12 mei 2010 het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard. Hiertegen is belanghebbende in beroep gekomen bij de rechtbank.

NTFR 2011/688 - Verlengde navorderingstermijn ter zake van Zwitserse bankrekening geoorloofd

ECLI:NL:RBSGR:2010:BP0108, datum uitspraak 22-12-2010, publicatiedatum 07-01-2011
Aflevering 13, gepubliceerd op 31-03-2011 met annotatie van mr. M.H.W.N. Lammers
Belanghebbende bekende in augustus 2007 dat hij een bankrekening in Zwitserland had. De inspecteur wilde in eerste instantie de over de jaren 1996 tot en met 2004 verschuldigde belasting naheffen door middel van één navorderingsaanslag VB over het jaar 2000. Hierover konden partijen geen overeenstemming bereiken, waarna de inspecteur in april 2009 afzonderlijke navorderingsaanslagen IB 1996, 2002 en 2003 en een navorderingsaanslag VB 1997 had opgelegd. Uiteindelijk hebben partijen op 18 augustus 2009 een vaststellingsovereenkomst getekend over de hoogte van de verschuldigde belasting. In geschil is onder meer of de inspecteur de verlengde navorderingstermijn mocht gebruiken.

NTFR 2011/689 - A-G verduidelijkt regels belastingkrediet over dividenden in verband met buitenlandse vennootschapsbelasting in vervolgzaak Meilicke

Aflevering 13, gepubliceerd op 31-03-2011 met annotatie van mr. dr. E. Nijkeuter
De in Duitsland woonachtige Meilicke ontving van 1995 tot en met 1997 dividenden uit aandelen in Nederlandse en Deense vennootschappen en betaalt daarover in Duitsland inkomstenbelasting. Het Hof van Justitie EU heeft in het arrest Meilicke bepaald dat het in strijd is met art. 56 en 58 EG-Verdrag dat bij door deze vennootschappen betaalde dividenden geen belastingkrediet aan de aandeelhouder wordt verleend, terwijl dit krediet (3/7 van de dividenden) wel wordt verleend als de vennootschap die de dividenden uitbetaalt in Duitsland is gevestigd en daar aan de vennootschapsbelasting is onderworpen. In de vervolgzaak zijn opnieuw prejudiciële vragen gesteld. Volgens A-G Trstenjak is het vast te stellen belastingkrediet begrensd door de hoogte van de daadwerkelijk in de andere lidstaat over de dividenden geheven vennootschapsbelasting (bij bijvoorbeeld 20% is deze 2/8). Bij een tarief dat hoger is dan 30% hoeft het belastingkrediet echter niet meer te bedragen dan hetgeen bij binnenlandse dividenden zou gelden (3/7). Het kunnen verstrekken van een certificaat van betaling van vennootschapsbelasting, het ontbreken van de mogelijkheid van raming van de in de andere lidstaat betaalde vennootschapsbelasting en of het onherroepelijke karakter van de aanslag herziening verhindert, moeten beoordeeld worden met inachtneming van de procedurele autonomie van de lidstaat. Dergelijke formele eisen zijn in strijd met het gelijkwaardigheids- en doeltreffendheidsbeginsel als deze de verrekening van de in de andere lidstaat geheven vennootschapsbelasting in de praktijk onmogelijk of uiterst moeilijk maakt. Dit betekent dat de in de andere lidstaat betaalde vennootschapsbelasting ook met andere middelen dan een certificaat moet kunnen worden aangetoond. Vergeleken moet steeds worden hoe dit in binnenlandse situaties geschiedt. Dit geldt volgens de advocaat-generaal ook voor de verdeling van de bewijslast en het bewijsrisico, alsmede de vraag of ook indirecte heffingen medebepalend zijn voor de hoogte van het krediet. Het niet kunnen herzien van de aanslag inkomstenbelasting bij dividenden uit andere lidstaten is in strijd met de formele rechtsbeginselen. Dit is ook het geval voor het afschaffen van terugwerkende kracht zonder overgangsregeling van ten minste twaalf maanden waardoor uitoefening van het recht van de EU bemoeilijkt wordt.

NTFR 2011/690 - Beantwoording Kamervragen over belastingontwijkroutes in de VPB

Aflevering 13, gepubliceerd op 31-03-2011
Op 16 maart 2011 heeft de staatssecretaris van Financiën geantwoord op Kamervragen van het lid Braakhuis (GL) over belastingontwijkroutes (in de VPB). In de vragen wordt onder meer ingegaan op de Nederlandse ‘doorstroom'-praktijk, op de heffing van Nederlandse multinationals en op de positie van ontwikkelingslanden. In zijn beantwoording geeft de staatssecretaris de relevante uitgangspunten en uitwerking van het Nederlandse (internationale) fiscale stelsel weer. Tevens gaat hij in op het horizontaal toezicht en geeft hij aan dat belastingconstructies zullen worden bestreden. De antwoorden bevatten geen aankondigingen van nieuw beleid. Zo ziet de staatssecretaris geen aanleiding om de regelgeving rond royaltybetalingen aan te scherpen. Hij wijst verder op het belang van internationale gegevensuitwisseling en op de inspanningen die Nederland levert om de belastingadministratie in de ontwikkelingslanden te verbeteren. De onderhavige vragen (en antwoorden) zijn een vervolg op eerdere vragen over het door internationale concerns ontwijken van de Afrikaanse fiscus (zie ook NTFR 2011/467). De antwoorden op deze eerdere vragen zijn eveneens als brondocument opgenomen.

NTFR 2011/691 - Eén Europese heffingsgrondslag voor de vennootschapsbelasting

Aflevering 13, gepubliceerd op 31-03-2011
De Europese Commissie heeft een gemeenschappelijke regeling voorgesteld voor de berekening van de belastinggrondslag van bedrijven die in de EU actief zijn. Hiermee wil zij een stevig halt toeroepen aan de administratieve lasten, de nalevingskosten en de rechtsonzekerheid waar bedrijven in de EU thans tegen aanlopen nu zij moeten voldoen aan tot wel 27 verschillende nationale regimes voor de berekening van hun belastbare winsten. Met de door haar voorgestelde gemeenschappelijke geconsolideerde heffingsgrondslag voor de vennootschapsbelasting (Common Consolidated Corporate Tax Base (CCCTB)) zouden bedrijven gebruik kunnen maken van een onestopshop om hun belastingaangiften in te dienen en al hun winsten en verliezen in de gehele EU kunnen consolideren. De lidstaten zouden hun volledige soevereiniteit behouden bij de vaststelling van hun nationale vennootschapsbelastingtarief. De Commissie schat dat de CCCTB het bedrijfsleven in de EU elk jaar een besparing zal opleveren van 700 miljoen euro aan lagere nalevingskosten en 1,3 miljard euro door consolidatie. Bovendien zullen bedrijven die activiteiten in het buitenland willen ontplooien, tot 1 miljard euro kunnen besparen. De CCCTB zal ook de aantrekkingskracht van de EU voor buitenlandse investeerders aanzienlijk verhogen.

NTFR 2011/692 - EC verzoekt het Verenigd Koninkrijk om het regime van de onroerende zaakbelasting te wijzigen

Aflevering 13, gepubliceerd op 31-03-2011
De Europese Commissie heeft het Verenigd Koninkrijk verzocht om de regels op gemeentelijke onroerende zaakbelastingen voor studenten te wijzigingen. Deze belastingen discrimineren studenten die onderworpen zijn aan gemeentelijke belastingen, maar in een andere lidstaat studeren. De Commissie is van mening dat deze discriminerende bepalingen een inbreuk zijn op het vrije verkeer van personen en studenten ervan kan weerhouden hun recht uit te oefenen om in een ander EU-land te studeren. Het verzoek neemt de vorm aan van een ‘Met redenen omkleed Advies' (de tweede stap van de infractieprocedure). Bij gebrek aan een bevredigende reactie binnen twee maanden, kan de Commissie het Verenigd Koninkrijk voor het Hof van Justitie EU dagen.

NTFR 2011/693 - EC verzoekt Duitsland om de discriminerende bepalingen van de erfbelasting te wijzigen

Aflevering 13, gepubliceerd op 31-03-2011
De Europese Commissie heeft Duitsland verzocht om de erf- en schenkbelasting te wijzigen. Die belasting discrimineert ingezetenen van andere lidstaten en maakt inbreuk op het vrije verkeer van kapitaal. Inwoners van Duitsland hebben recht op een vrijstelling van maximaal € 500.000, terwijl deze vrijstelling slechts € 2.000 is als de overledene en de erfgenaam beide geen ingezetenen zijn van Duitsland. Het verzoek van de Commissie neemt de vorm aan van een ‘Met redenen omkleed Advies' (de tweede stap van de infractieprocedure). Bij gebrek aan een bevredigende reactie binnen twee maanden, kan de Commissie Duitsland voor het Hof van Justitie EU dagen.

NTFR 2011/694 - Bij onroerende zaak alleen integratieheffing in geval van nieuwbouw

Aflevering 13, gepubliceerd op 31-03-2011 met annotatie van prof. mr. dr. R.A. Wolf
Belanghebbende houdt zich bezig met kinderopvang. Haar prestaties zijn vrijgesteld van omzetbelasting. Begin 2001 is aan belanghebbende een woon-winkelpand geleverd, waarin tot dat moment een tandtechnisch laboratorium was gevestigd. Aan belanghebbende is een bouwvergunning verleend, waarin wordt toegestaan het pand te veranderen van winkelpand met woning in een kinderdagverblijf. In 2001 heeft de verbouwing plaatsgevonden. Bij de verbouwing is het uiterlijk van het pand nagenoeg onveranderd gebleven. De voorpui op de begane grond is vernieuwd en er is een speelterrein aangelegd. Het pand is in mei 2002 door belanghebbende in gebruik genomen. Volgens de inspecteur beschikt belanghebbende bij de ingebruikneming van het verbouwde pand over een in eigen bedrijf vervaardigd goed als bedoeld in art. 3, lid 1, letter h, Wet OB 1968 (integratieheffing). Hij legt daarvoor een naheffingsaanslag op. Volgens de Hoge Raad ten onrechte. Van vervaardiging in de zin van art. 3, lid 1, letter h, Wet OB 1968 is sprake indien een goed wordt voorgebracht dat tevoren niet bestond. Voor onroerende zaken betekent dit dat daarvan slechts sprake is indien door de werkzaamheden aan de onroerende zaak in wezen nieuwbouw heeft plaatsgevonden. In de onderhavige situatie zijn de ingrepen niet zodanig dat in wezen nieuwbouw heeft plaatsgevonden.

NTFR 2011/696 - Levering van levende dieren

Aflevering 13, gepubliceerd op 31-03-2011 geschreven door mr. H.J. de Boer
De staatssecretaris van Financiën informeert de Tweede Kamer in deze brief over het wetsvoorstel over de aanpassing van het tarief op levende dieren. Het Hof van Justitie EU heeft namelijk onlangs bepaald dat Nederland ten onrechte het 6%-tarief toepast op de levering van levende dieren en paarden in het bijzonder.

NTFR 2011/697 - Zaak over terugbetalingsverzoek douanerechten ter zake van Vietnamees schoeisel terug naar feitenrechter

ECLI:NL:HR:2011:BM3499, datum uitspraak 18-02-2011, publicatiedatum 18-02-2011
Aflevering 13, gepubliceerd op 31-03-2011 met annotatie van mr. A.A. Feenstra
Belanghebbende heeft via een douane-expediteur aangiften voor het vrije verkeer gedaan voor zendingen schoeisel afkomstig uit Vietnam. Daarbij is telkens aanspraak gemaakt op een preferentieel tarief van douanerechten onder overlegging van formulieren A. Na een door het European Anti-Fraud Office in Vietnam ingesteld onderzoek, heeft de inspecteur geconcludeerd dat de formulieren A ongeldig zijn. Daarom heeft hij van belanghebbende douanerechten nagevorderd. Het verzoek om terugbetaling door belanghebbende is door de inspecteur afgewezen. Belanghebbende heeft Hof Amsterdam echter aan haar zijde gekregen. Volgens het hof zijn er namelijk termen aanwezig om de verzoeken tot terugbetaling aan de Europese Commissie voor te leggen. Volgens het hof is belanghebbende in een bijzondere situatie komen te verkeren en bestaat onvoldoende steun voor de conclusie dat belanghebbende klaarblijkelijke nalatigheid moet worden verweten. Volgens de Hoge Raad is dat laatste oordeel niet cassatieproof. Daarom wordt de zaak teruggewezen naar hof Amsterdam.

NTFR 2011/698 - Motorrijtuigenbelasting kan worden nageheven met art. 76 Wet MRB 1994

ECLI:NL:HR:2011:BL6498, datum uitspraak 18-03-2011, publicatiedatum 18-03-2011
Aflevering 13, gepubliceerd op 31-03-2011 met annotatie van mr. J. Rolleman
Belanghebbende was werkzaam als taxiondernemer. Voor de door hem gebruikte personenauto heeft hij de taxivrijstelling toegepast. Na een ingesteld onderzoek heeft de inspecteur het standpunt ingenomen dat dit niet terecht was. De inspecteur heeft onder meer motorrijtuigenbelasting nageheven. Hof Amsterdam (NTFR 2010/2083) heeft de naheffingsaanslagen in stand gelaten. Volgens het hof is de naheffingsbevoegdheid van art. 76, lid 2, Wet MRB 1994 hier niet van toepassing. De Hoge Raad acht dit oordeel onjuist en verwijst daarvoor naar HR 26 november 2010, nr. 09/00749, NTFR 2010/2773. De zaak wordt verwezen naar Hof Den Haag.

NTFR 2011/700 - Herstelbeleid BPM niet van toepassing voor pick-up met overkapping

Aflevering 13, gepubliceerd op 31-03-2011 met annotatie van mr. H.A. Elbert
Belanghebbende is een leasemaatschappij en eigenaar van een pick-up van het merk Dodge. De auto is voorzien van een dubbele cabine en een open laadbak. In het kentekenregister is de auto als bestelauto geregistreerd. De gebruiker van de auto heeft in mei 2008 een overkapping op de auto geplaatst. De overkapping is aangebracht met bouten en is voorzien van een zijruit. Bij een controle in juli 2008 heeft de inspecteur de auto aangemerkt als een personenauto en een naheffingsaanslag BPM opgelegd.

NTFR 2011/701 - Gemeente mag OZB-tarief voor niet-woningen verhogen ten behoeve van ondernemersfonds

ECLI:NL:GHLEE:2011:BP6552, datum uitspraak 15-02-2011, publicatiedatum 03-03-2011
Aflevering 13, gepubliceerd op 31-03-2011 met annotatie van mr. R. van den Berg MRE
Aan belanghebbende is een aanslag OZB voor niet-woningen opgelegd door de gemeente Bolsward. De gemeente Bolsward heeft het OZB-tarief voor niet-woningen in 2009 verhoogd met 17,5%. De extra belastingopbrengst van circa € 100.000 is bestemd voor het ondernemersfonds. Belanghebbende acht deze verhoging niet toelaatbaar. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard. Het hof neemt het oordeel van de rechtbank dat geen sprake is van een onredelijke en willekeurige belastingheffing over. Het hof overweegt dat het de gemeente vrijstaat de belastingopbrengsten vrijelijk aan te wenden voor specifieke doelen. Nu het ondernemersfonds niet alleen de belangen van ondernemers dient, maar ook het algemeen belang door onder andere het beveiligen van bedrijventerreinen en het organiseren van de Sinterklaasoptocht en het verzorgen van straatverlichting, kan de vraag of de gemeente slechts als kassier optreedt voor een private partij in het midden blijven.

NTFR 2011/703 - Geen causaal verband tussen onbehoorlijk bestuur en niet betalen belastingschuld

ECLI:NL:GHARN:2011:BP6696, datum uitspraak 15-02-2011, publicatiedatum 04-03-2011
Aflevering 13, gepubliceerd op 31-03-2011 met annotatie van mr. M.C.J. Kop
Belanghebbende is dga van een bv. De ontvanger is vanaf begin 2004 ervan op de hoogte dat de bv haar belastingschulden niet kan betalen. In 2004 en 2005 heeft belanghebbende als bestuurder vanwege de slechte financiële situatie van de bv bewust meer vooraftrek omzetbelasting geclaimd. Op 5 april 2006 is de bv in staat van faillissement verklaard. Op 29 augustus 2006 is aan de bv een naheffingsaanslag omzetbelasting met boete opgelegd. Bij beschikking van 29 juni 2007 is belanghebbende hiervoor aansprakelijk gesteld. Rechtbank Arnhem heeft die beschikking vernietigd. Hiertegen komt de ontvanger vergeefs in appel. Weliswaar kan belanghebbende, omdat de bv opzettelijk te weinig omzetbelasting heeft voldaan, zich niet beroepen op de meldingsregeling van art. 7, lid 2, Uitv.besl. IW 1990, maar dat neemt niet weg dat de bv ook aan haar meldingsplicht op basis van art. 7, lid 1, Uitv.besl. IW 1990 kan voldoen. Nu de ontvanger begin 2004 op de hoogte was van de betalingsmoeilijkheden, behoeft een dergelijke melding niet (steeds) opnieuw te worden gedaan. Ook niet als het aan opzet of grove schuld van de bv is te wijten dat de materieel verschuldigde belasting meer heeft bedragen dan is aangegeven. Gelet hierop, rust op de ontvanger de last om aannemelijk te maken dat het niet betalen van de belastingschuld het gevolg is van aan belanghebbende te wijten kennelijk onbehoorlijk bestuur. Hierin slaagt de ontvanger volgens het hof niet. Weliswaar is sprake van onbehoorlijk bestuur, maar het causale verband tussen het kennelijk onbehoorlijk bestuur en de niet-betaling van omzetbelasting is volgens het hof niet aannemelijk gemaakt.