NTFR 2012/2649 - HvJ zaait verwarring over maatstaf integratielevering
Aflevering 47, gepubliceerd op 22-11-2012 met annotatie van prof. mr. dr. R.A. WolfVlaardingen, verhuurder van grasvelden voor sportbeoefening, heeft aannemers opdracht verleend deze velden om te vormen tot kunstgrasvelden, welke ook na de oplevering vrijgesteld worden verhuurd aan sportverenigingen. De ter zake van deze werkzaamheden door de aannemers berekende btw is bij Vlaardingen – in beginsel – niet aftrekbaar, omdat sprake is van gebruik voor vrijgestelde activiteiten. Dit bestemmen door Vlaardingen van de velden moet in de ogen van de fiscus evenwel worden aangemerkt als ‘het beschikken voor bedrijfsdoeleinden over (…) goederen welke in opdracht zijn vervaardigd onder terbeschikkingstelling van stoffen, waaronder grond is begrepen’ in de zin van art. 3, lid 1, sub h, Wet OB 1968 en doet per saldo € 116.099 btw verschuldigd worden, berekend over zowel de kosten van de bewerking van de betrokken velden als de waarde van de grond waarop zij liggen (kosten van bewerking van de velden –€ 1.547.440 plus waarde grond –€ 610 940) onder aftrek van de ter zake van de werkzaamheden door de aannemers berekende btw –€ 293.993. Op de prejudiciële vraag van de verwijzende rechter verklaart het HvJ voor recht dat art. 5, lid 7, sub a, Zesde Richtlijn, gelezen in samenhang met art. 11, A, lid 1, sub b, van die richtlijn, in die zin moet worden uitgelegd dat het door een belastingplichtige voor een vrijgestelde economische activiteit bestemmen van velden in zijn eigendom die hij door een derde heeft laten bewerken, onderworpen kan worden aan een heffing van btw met als maatstaf van heffing de som van de waarde van de grond waarop deze velden liggen en de kosten van de bewerking, voor zover die belastingplichtige over die waarde en kosten nog geen btw heeft betaald en mits de betrokken terreinen niet onder de in art. 13, B, sub h, van deze richtlijn bedoelde vrijstelling vallen.