Aflevering 17

Gepubliceerd op 24 april 2014

NTFR 2014/1187 - DNB en AFM ook als hoeder van de fiscale integriteit?

Aflevering 17, gepubliceerd op 24-04-2014 geschreven door mr. J. Berns
De verwevenheid tussen de toezichthouders DNB en AFM en de fiscaliteit is groter dan menigeen onderkent. Het bestuursrechtelijke kader en het uitdijende toezicht naar aanleiding van de financiële crisis bieden daartoe allerlei aanknopingspunten, vooral op het gebied van integriteit en risicobeheersing. Mijn ervaring is dat dit aspect binnen het reguliere risicomanagement onvoldoende aandacht krijgt. Zeker nu de Belastingdienst boetes kan opleggen wegens het opzettelijke behulpzaam zijn bij of verschaffen van gelegenheid tot het niet nakomen van de fiscale verplichtingen van klanten en tuchtrecht binnen de (banken)sector aanstaande is. Na een schets van het wettelijk kader en de praktijkontwikkelingen poneer ik aan het slot een aantal conclusies en stellingen.

NTFR 2014/1188 - Invoering huishoudentoeslag niet mogelijk

Aflevering 17, gepubliceerd op 24-04-2014
De minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en de staatssecretaris van Financiën hebben een brief aan de Tweede Kamer gestuurd waarin zij meedelen dat de invoering van de huishoudentoeslag voor 2015 niet mogelijk is. Voor de periode daarna verkent het kabinet alternatieven voor de huishoudentoeslag en andere opties om het toeslagenstelsel te hervormen.

NTFR 2014/1189 - Brief over schijnzelfstandigheid naar de Tweede Kamer

Aflevering 17, gepubliceerd op 24-04-2014
De minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft, mede namens de staatssecretaris van Financiën, een brief aan de Tweede Kamer gestuurd over schijnzelfstandigheid. De bewindslieden gaan in op het verschil in belastingdruk tussen ondernemers en werknemers, schijnzelfstandigheid en de Verklaring arbeidsrelatie (VAR). Als laatste gaan zij in op het in dienst nemen van personeel door zzp’ers en op vermogensvrijstellingen voor zelfstandigen.

NTFR 2014/1190 - Belanghebbende maakt waarde tuinbouwgrond aannemelijk met vergelijkingstransacties

ECLI:NL:GHAMS:2014:662, datum uitspraak 20-02-2014, publicatiedatum 12-03-2014
Aflevering 17, gepubliceerd op 24-04-2014 met annotatie van mr. H. Roerdink
Belanghebbende exploiteert samen met zijn echtgenote in de vorm van een vof een glastuinbouwbedrijf. In 2006 staken zij hun onderneming en verkopen zij twee percelen tuingrond met kassen en installaties aan A bv. Daarnaast brengen zij 230 m2 grond, behorende bij het perceel bij het woonhuis over naar het privévermogen. In de aangifte IB/PVV 2006 brengt belanghebbende de volledige verkoopwinst op de tuingrond onder de landbouwvrijstelling en geeft hij voor de overbrenging naar privé van de andere grond € 3.300 winst aan. De inspecteur houdt voor de cultuurgrond echter rekening met een winst van € 64.670 en voor de andere grond een winst van € 31.855. Het hof verwerpt de primaire stelling van belanghebbende dat reeds de omstandigheid dat de bestemming van de verkochte grond niet is gewijzigd en dat die grond ook nu nog gebruikt wordt in het kader van de uitoefening van het landbouwbedrijf, meebrengt dat de WEVAB van die grond gelijk is aan de WEV ervan. Het hof oordeelt voorts dat belanghebbende met de door haar aangevoerde vergelijkingstransacties voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat A bv geen hogere prijs heeft betaald dan de (beste) op dat moment door agrariërs betaalde prijzen. De desbetreffende correctie van € 64.670 dient te vervallen. Ter zitting wordt een compromis bereikt over de WEV van de andere grond.

NTFR 2014/1191 - Afwaardering vordering op dochtermaatschappij wegens dreigend faillissement niet overtuigend aangetoond

ECLI:NL:GHARL:2014:995, datum uitspraak 11-02-2014, publicatiedatum 21-02-2014
Aflevering 17, gepubliceerd op 24-04-2014 met annotatie van dr. W. Bruins Slot
Belanghebbende heeft een 100%-dochtermaatschappij die internetactiviteiten in de pornobranche verricht. In september 2010 is het faillissement van de dochtermaatschappij aangevraagd. Belanghebbende heeft geen aangifte VPB over 2009 ingediend. De inspecteur heeft de aanslag zodoende ambtshalve vastgesteld, berekend naar een belastbare winst van € 64.806. De inspecteur heeft zich daarbij gebaseerd op de laatst bij hem bekende gegevens van belanghebbende over 2006. Belanghebbende heeft vergeefs bezwaar en beroep aangetekend. Ook in hoger beroep heeft zij geen succes. Het hof stelt voorop dat, nu ‘de vereiste aangifte’ niet is gedaan, de bewijslast moet worden omgekeerd en verzwaard. De schatting van de inspecteur acht het hof redelijk. Belanghebbende erkent een belastbare winst van € 136.436 te hebben behaald in 2009, maar volgens belanghebbende heeft zij een vordering op de dochtermaatschappij van ten minste € 435.804 die ten laste van het resultaat kan worden afgewaardeerd. Het hof acht echter niet overtuigend aangetoond dat reeds op de balansdatum (ultimo 2009) redelijkerwijs bekend was dat de – gestelde – vordering op de dochtermaatschappij vanwege een dreigend faillissement niet volwaardig meer was.

NTFR 2014/1194 - Beleidsbesluit loonheffingen geactualiseerd

Aflevering 17, gepubliceerd op 24-04-2014
De staatssecretaris van Financiën heeft het besluit over de tabel voor bijzondere beloningen, een studentenkaart, eindheffing en de pseudo-eindheffing voor hoog loon geactualiseerd (besluit van 16 september 2013, nr. BLKB2013/801M. NTFR 2013/1898). In het geactualiseerde besluit is de goedkeuring voor de pseudo-eindheffing voor hoog loon met een jaar verlengd.

NTFR 2014/1196 - Tegoeden op beleggingsrekening dga behoren niet tot het vermogen van de bv I

ECLI:NL:GHAMS:2013:4703, datum uitspraak 05-09-2013, publicatiedatum 24-12-2013
Aflevering 17, gepubliceerd op 24-04-2014 met annotatie van mr. A.J.M. Arends
Belanghebbende (X bv) heeft in 2000 aandelen in D bv verkocht. In november zijn ten name de dga (A) drie beleggingsrekeningen geopend waarop belanghebbende in totaal f 15.000.000 heeft gestort. A heeft de vermogensbeheerder van de drie beleggingsrekeningen een onbeperkte volmacht gegeven om de gestorte gelden te beleggen. Vanaf februari 2001 zijn er vanaf de drie beleggingsrekeningen substantiële bedragen overgeboekt naar een betaalrekening van belanghebbende voor het financieren van investeringen. Tussen partijen is in geschil of belanghebbende in het jaar 2000 al dan niet een dividenduitkering van f 15 miljoen aan A heeft gedaan en of de resultaten ter zake van de beleggingen en tegoeden op de drie beleggingsrekeningen in de jaren 2001 en 2002 tot de belastbare winst van belanghebbende hebben behoord. Het hof is van oordeel dat op grond van de tenaamstelling van de beleggingsrekeningen het uitgangspunt is dat de beleggingen en tegoeden op die rekeningen behoren tot het vermogen van A. De overboeking van f 15 miljoen door belanghebbende op de beleggingsrekeningen is niet geboekt als lening aan A. De overboeking heeft dan ook onvoorwaardelijk en zonder tegenprestatie plaatsgevonden. Het hof is van oordeel dat de beleggingen en tegoeden op de beleggingsrekeningen volledig en onverkort tot het vermogen van A moeten worden gerekend. De correcties zijn dus terecht toegepast. De inspecteur heeft echter onvoldoende aannemelijk gemaakt dat belanghebbende en A zich bewust waren of zich redelijkerwijs bewust behoorden te zijn dat belanghebbende gelden bestemd voor haar investeringen in het privévermogen van A heeft doen overgaan. Met betrekking tot het deel van de gelden waarvoor belanghebbende ten tijde van de overmaking naar de beleggingsrekeningen geen concrete investeringsplannen had, is er wel sprake van een bevoordeling van A waarvan A en belanghebbende zich bewust zijn geweest of zich redelijkerwijs bewust hadden moeten zijn.

NTFR 2014/1197 - Belastingverdragen staan niet in de weg aan vermogensrendementsheffing

ECLI:NL:PHR:2014:123, datum uitspraak 25-02-2014, publicatiedatum 14-03-2014
Aflevering 17, gepubliceerd op 24-04-2014 met annotatie van prof. dr. J.P. Boer
Belanghebbende is inwoner van Nederland. Tot zijn vermogen behoren onder meer (aandelen)participaties in verschillende beleggingsfondsen die zijn gevestigd in België, Luxemburg, Frankrijk, Duitsland en de Verenigde Staten van Amerika (hierna: de buitenlandse beleggingsfondsen). In geschil is de vraag of Nederland onder de toepasselijke belastingverdragen gerechtigd is belasting te heffen over een forfaitair berekend voordeel uit de participaties in de buitenlandse beleggingsfondsen, ongeacht of op de participaties dividend is uitgekeerd. Hof Arnhem-Leeuwarden (26 maart 2013, nr. 11/00302, NTFR 2013/1173) heeft belanghebbende in het ongelijk gesteld. Het hof overwoog dat de van toepassing zijnde belastingverdragen zich niet verzetten tegen een op de fictie (forfait) gebaseerde heffing.

NTFR 2014/1198 - Verhoging heffingskorting voor niet-premieplichtige niet-inwoner

ECLI:NL:HR:2014:782, datum uitspraak 04-04-2014, publicatiedatum 04-04-2014
Aflevering 17, gepubliceerd op 24-04-2014 met annotatie van mr. P.T. van Arnhem
Belanghebbende en haar partner wonen in het Verenigd Koninkrijk. Belanghebbende werkt in haar woonland, haar partner werkt in Nederland. Belanghebbende heeft op de voet van art. 2.5 Wet IB gekozen voor binnenlandse belastingplicht. Het inkomen van belanghebbende bedraagt € 6.001. Over dit inkomen is € 147 aan inkomensbelasting verschuldigd. De gecombineerde heffingskorting bedraagt € 147 met een verhoging op grond van art. 8:9 Wet IB van € 74. Art. 8.9a Wet IB bepaalt dat belanghebbende, als niet-premieplichtige inwoner van een EU-lidstaat, recht heeft op verhoging van de heffingskorting voor de inkomstenbelasting tot een bedrag dat gelijk is aan het bedrag van de gecombineerde heffingskorting waarop een premieplichtige inwoner van Nederland recht heeft. Een premieplichtige inwoner die verkeert in een situatie als die van belanghebbende zou een bedrag van € 2.016 verschuldigd zijn aan IB/PVV en dan zou ook de gecombineerde heffingskorting € 2.016 bedragen. Op de voet van art. 8.9 Wet IB zou dit bedrag worden verhoogd tot € 3.039. De verhoging van de gecombineerde heffingskorting zou dus € 1.023 bedragen. Nu belanghebbende op grond van art. 8.9 Wet IB reeds in aanmerking komt voor een verhoging van de heffingskorting met € 74, heeft zij recht op een bijzondere verhoging van (€ 1.023 –€ 74 =) € 949. De totale heffingskorting bedraagt daardoor (€ 147 + € 74 + € 949 =) € 1.170. De inspecteur heeft derhalve het bedrag van de uit te betalen heffingskorting terecht vastgesteld op (€ 1.170 verminderd met € 147 verschuldigde inkomstenbelasting =) € 1.023. Het cassatieberoep van de staatssecretaris is gegrond.

NTFR 2014/1200 - Internetconsultatie vennootschapsbelastingplicht overheidsondernemingen

Aflevering 17, gepubliceerd op 24-04-2014
De staatssecretaris heeft een brief aan het parlement gezonden over de vennootschapsbelastingplicht van overheidsbedrijven. Hij heeft daarbij een conceptwetsvoorstel gevoegd dat invulling geeft aan de dienstige maatregelen van de EU. Dit conceptwetsvoorstel is tevens voor internetconsultatie digitaal beschikbaar op http://www.internetconsultatie.nl/363. Einddatum van de consultatie is 12 mei 2014. Concurrerende overheidsondernemingen worden belastingplichtig, ongeacht de rechtsvorm. Een vrijstelling geldt voor overheidstaken, deze staan in art. 5a (directe overheidsondernemingen) en art. 5b (indirecte overheidsondernemingen) Wet VPB 1969. Specifieke vrijstellingen gelden voor door de overheid bekostigde onderwijsactiviteiten, voor UMC’s en voor de vijf zeehavenbedrijven.

NTFR 2014/1201 - Geen recht op inbrengvrijstelling omdat crediteringsmaximum is overschreden

ECLI:NL:HR:2014:686, datum uitspraak 28-03-2014, publicatiedatum 28-03-2014
Aflevering 17, gepubliceerd op 24-04-2014 met annotatie van drs. W. Brink
Belanghebbende is in 2007 opgericht door A en B. Bij de oprichting hebben zij hun aandeel in een vof ingebracht in belanghebbende. Tot het ondernemingsvermogen behoorden twee onroerende zaken. Ter zake daarvan is door belanghebbende een beroep gedaan op de inbrengvrijstelling van art. 15, lid 1, onderdeel e, Wet BRV. Voor de overinbreng zijn A en B gecrediteerd. In geschil is of belanghebbende een beroep toekomt op die inbrengvrijstelling, met name of het crediteringsmaximum (10% van de waarde van de inbreng) in art. 5 Uitv.besl. BRV onverbindend is wegens overschrijding van de aan de minister gedelegeerde uitvoeringsbevoegdheid. Hof Den Bosch (NTFR 2013/996) achtte art. 5 Uitv.besl. BRV niet onverbindend. De wetgever heeft situaties als de onderhavige onder ogen gezien en heeft er kennelijk mee ingestemd dat nadere voorwaarden als door de minister aangekondigd zouden worden gesteld, aldus het hof. Ook de Hoge Raad is van oordeel dat gelet op de wetsgeschiedenis niet kan worden gezegd dat de besluitgever met het stellen van het crediteringsmaximum de in art. 15 Wet BRV aan hem gedelegeerde bevoegdheid te buiten is gegaan.

NTFR 2014/1202 - Hoge Raad stelt prejudiciële vragen over het stellen van prejudiciële vragen en over de gebondenheid van Nederland aan een ten onrechte afgegeven E101-verklaring

ECLI:NL:HR:2014:683, datum uitspraak 28-03-2014, publicatiedatum 28-03-2014
Aflevering 17, gepubliceerd op 24-04-2014 met annotatie van mr. J. van de Merwe
Belanghebbende woont in Nederland. Hij is kapitein van een binnenvaartschip en is in 2007 in loondienst van een Luxemburgse onderneming. Het schip vaart voornamelijk op de Rijn en haar zijrivieren. Luxemburg heeft aan belanghebbende een E101-verklaring afgegeven, inhoudende dat op grond van Verordening 1408/71 op belanghebbende de sociale zekerheidwetgeving van Luxemburg van toepassing is. Hof Den Haag heeft geoordeeld dat op belanghebbende niet Verordening 1408/71 van toepassing is, maar het Rijnvarendenverdrag. Aan de E101-verklaring die is afgegeven op grond van Verordening 1408/71 kan derhalve geen waarde worden gehecht. In een soortgelijke zaak heeft de Hoge Raad in zijn arrest van 11 oktober 2013, NTFR 2013/2031, dit oordeel van het hof inmiddels bevestigd. Hof Den Bosch heeft evenwel in zijn uitspraak van 7 februari 2014, NTFR 2014/970, aanleiding gezien in een vergelijkbare zaak een prejudiciële vraag te stellen aan het HvJ. Nu de beantwoording van die vraag van betekenis kan zijn voor het onderhavige geval, vraagt de Hoge Raad zich af of hij onderhavige zaak kan beslissen in overeenstemming met zijn arrest van 11 oktober 2013 of dat hij dezelfde vraag als Hof Den Bosch aan het HvJ moet voorleggen dan wel het antwoord op de prejudiciële vraag van Hof Den Bosch moet afwachten . Deze vraag legt de Hoge Raad voor aan het HvJ. Daarnaast stelt de Hoge Raad de vraag of Nederland is gebonden aan een ten onrechte afgegeven E101-verklaring.

NTFR 2014/1204 - Laten indienen van valse aangifte door derde leidt terecht tot vergrijpboete bij belanghebbende

ECLI:NL:HR:2014:929, datum uitspraak 18-04-2014, publicatiedatum 18-04-2014
Aflevering 17, gepubliceerd op 24-04-2014
Belanghebbende heeft zijn aangifte IB/PVV 2005 laten invullen en indienen door een derde, die hem – zonder de relevante gegevens te hebben gezien – had beloofd dat hij tussen de € 500 en € 5.000 kon terugkrijgen. Uit onderzoek door de FIOD-ECD is gebleken dat deze persoon valse aangiften indient die leiden tot een veel hogere teruggave dan waar de belastingplichtige recht op heeft. Niet in geschil is dat de aangifte van belanghebbende niet juist was en onterecht resulteerde in een teruggaaf. De inspecteur heeft naar aanleiding van het onderzoek aan belanghebbende een navorderingsaanslag en een vergrijpboete opgelegd. In hoger beroep is uitsluitend de vergrijpboete in geschil. Hof Amsterdam (NTFR 2013/2386) is van oordeel dat belanghebbende kan worden verweten dat hij, op grond van die mededeling, die hem goed uitkwam wegens zijn uitstaande schulden maar die niet op voorhand te rijmen viel met zijn inkomen of met teruggaven in voorgaande jaren, een aangiftebiljet meegeeft en een handtekening plaatst zonder te weten welke verklaring hij daarmee bevestigt en zonder nadere vragen te stellen. Belanghebbende heeft ter zitting verklaard dat hij verbaasd was over de aanzienlijke omvang van de (beloofde) teruggave; dat hij daar niet op had gerekend mede omdat hij nooit eerder dergelijke bedragen van de Belastingdienst had teruggekregen en dat hij daar overigens ook geen verklaring voor had. Belanghebbende wist dan ook dat er een gerede kans was dat de teruggave die volgens de aangifte zou volgen te hoog was, maar hij was zozeer ingenomen met de in het vooruitzicht gestelde teruggave, dat hij die kans voor lief heeft genomen en niet verder heeft gevraagd. Het hof is op grond van het voorgaande van oordeel dat belanghebbende door zijn handelwijze willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat te weinig belasting zou worden geheven. Het beroep op het gelijkheidsbeginsel en het vertrouwensbeginsel faalde volgens het hof. Het hof heeft de boete verminderd in verband met de financiële omstandigheden van belanghebbende. Het hof heeft het onderzoek in verband met het verzoek om vergoeding van immateriële schade heropend.

NTFR 2014/1205 - Goedkeuring belastingverdrag met Duitsland; nota naar aanleiding van nader verslag

Aflevering 17, gepubliceerd op 24-04-2014
De staatssecretaris van Financiën heeft de nota naar aanleiding van het nader verslag inzake het wetsvoorstel tot (uitdrukkelijke) goedkeuring van het nieuwe belastingverdrag met Duitsland 2012 naar de Tweede Kamer gestuurd. In deze nota wordt een groot aantal nadere vragen over het nieuwe belastingverdrag beantwoord. Zo wordt aangegeven dat Duitsland positief heeft gereageerd op het voorstel om het heffingsrecht voor, kort gezegd, arbeidsinkomsten van lucht- en scheepvaartpersoneel weer toe te wijzen aan de staat waar de werkelijke leiding van de lucht- of scheepvaartonderneming zich bevindt. Een wijzigingsprotocol wordt binnenkort verwacht.

NTFR 2014/1206 - Europese Commissie lanceert verdere stappen om binnen de EU grensoverschrijdende belastingproblemen van natuurlijke personen aan te pakken

Aflevering 17, gepubliceerd op 24-04-2014
De Europese Commissie heeft op 10 april jl. bekend gemaakt dat zij verdere stappen neemt om problemen bij de grensoverschrijdende belastingheffing van natuurlijke personen binnen de EU aan te pakken. Er is een publieke raadpleging in de periode van 10 april tot en met 3 juli 2014 van de problemen op zowel het terrein van de inkomstenbelasting als van de erfbelasting. Verder wordt een groep van belastingexperts ingesteld die de problemen inventariseren en met oplossingen komen. Deze experts kunnen zich aanmelden en worden benoemd voor de periode van 1 juni tot en met 31 december 2014. Ten slotte heeft de Europese Commissie nieuwe internetpagina's uitgebracht met informatie over grensoverschrijdende belastingheffing. Deze informatie heeft betrekking op gepensioneerden, voorkoming van dubbele belasting, erfbelasting, dividendbelasting, autobelastingen en de omzetbelasting bij internetaankopen. Tevens is aangegeven wat de rechten zijn van EU-burgers binnen het EU-recht en met welke instanties contact kan worden opgenomen bij problemen met de belastingheffing. Er zijn verschillende voorbeelden opgenomen van individuele situaties waarin sprake is van problemen met de belastingheffing en er zijn ‘meest gestelde vragen’ opgenomen.