Aflevering 18

Gepubliceerd op 1 mei 2014

NTFR 2014/1224 - ‘Vakkundig kwijt gemaakt’?!

Aflevering 18, gepubliceerd op 01-05-2014 geschreven door mr. dr. R.M.P.G. Niessen-Cobben
Contacten met de Belastingdienst kunnen verschillende vormen hebben. De meest directe is persoonlijk contact met klantcoördinatoren, tijdens hoorzittingen of bij overleg in het kader van horizontaal toezicht. Telefonisch contact behoort eveneens tot een directe vorm van contact. Met dien verstande dat na invoering van de BelastingTelefoon enige afstand in het contact met de klantcoördinatoren tot stand is gekomen.

NTFR 2014/1225 - Brief aan de Eerste Kamer over moties en toezeggingen

Aflevering 18, gepubliceerd op 01-05-2014
De staatssecretaris van Financiën heeft een brief aan de Eerste Kamer gestuurd over de uitvoering en stand van zaken van diverse openstaande fiscale moties en toezeggingen. In de brief geeft hij verder gevolg aan diverse toezeggingen en geeft hij een planning van de moties en toezeggingen die het komende halfjaar zullen worden afgedaan.

NTFR 2014/1226 - Tweede Kamervragen over de werkdruk van de Belastingdienst beantwoord

Aflevering 18, gepubliceerd op 01-05-2014
De staatssecretaris van Financiën heeft Tweede Kamervragen beantwoord over de werkdruk bij de Belastingdienst. De vragen zijn gesteld naar aanleiding van een signaal van de FNV. In zijn antwoorden wijst de staatssecretaris op de meerjarige taakstellingen die tot gevolg hebben dat hetzelfde werk met minder mensen moet worden gedaan. In de weg daar naartoe kan er tijdelijk van een hogere werkdruk sprake zijn als werkzaamheden al zijn verplaatst, terwijl de daarbij horende mensen nog niet voorhanden zijn. Via de dienstleiding van de Belastingdienst wordt de staatssecretaris op de hoogte gehouden van de werkdruk.

NTFR 2014/1227 - Handel in opties behoort niet tot normale bedrijfsuitoefening

ECLI:NL:GHAMS:2014:311, datum uitspraak 30-01-2014, publicatiedatum 12-02-2014
Aflevering 18, gepubliceerd op 01-05-2014 met annotatie van mr. J.S. van Daal
Belanghebbende houdt zich bezig met werkzaamheden op het gebied van interim management en consultancy op financieel gebied. Belanghebbende belegt de liquide middelen uit haar onderneming in AEX-opties. In de aangifte IB/PVV 2007 heeft belanghebbende een verlies op de handel in opties als ‘waarderingsverminderingen effecten’ aangegeven. Het hof overweegt dat de handel in opties – in de omvang en de wijze waarop belanghebbende dat deed – niet tot haar normale bedrijfsactiviteiten behoorde, tenzij 1. de aankopen gefinancierd zijn met tijdelijk overtollige middelen; en 2. redelijkerwijs moet worden aangenomen dat de aldus aangewende middelen weer tijdig in de onderneming beschikbaar zullen zijn. Naar het oordeel van het hof heeft belanghebbende niet aannemelijk gemaakt dat in 2007 sprake is geweest van tijdelijk overtollige middelen. Het betreft zodanig risicovolle beleggingen dat evenmin gezegd kan worden dat de middelen dusdanig belegd zijn dat aannemelijk is dat ze tijdig weer in de onderneming beschikbaar zullen komen. De resultaten uit de optiehandel mogen niet aan de onderneming van belanghebbende worden toegerekend. Het beroep op het vertrouwensbeginsel faalt.

NTFR 2014/1229 - Nieuwe brief over schijnzelfstandigheid naar de Tweede Kamer

Aflevering 18, gepubliceerd op 01-05-2014
Het kabinet heeft een brief aan de Tweede Kamer gestuurd over schijnzelfstandigheid. Aanleiding hiervoor is de publiciteit rondom de handhaving op schijnzelfstandigheid in de zorg en het onderwijs. Om deze materie breder te bezien, stelt het kabinet een interdepartementaal beleidsonderzoek (IBO) door een taskforce in, die voor het einde van het jaar zal rapporteren.

NTFR 2014/1234 - Antwoorden op Kamervragen over Stichting Meldpunt Collectief Onrecht

Aflevering 18, gepubliceerd op 01-05-2014
De minister van Veiligheid en Justitie beantwoordt, mede namens de minister van Economische Zaken en de staatssecretaris van Financiën, Kamervragen over claimstichtingen, met name over de werkwijze van Stichting Meldpunt Collectief Onrecht (SMCO). SMCO roept particulieren die in de periode 2005 tot heden erf- of schenkbelasting hebben betaald, op zich bij haar te melden. SMCO wil de vijf procedures van de Hoge Raad van 22 november 2013 (NTFR 2013/2322 t/m NTFR 2013/2326), waarin is geoordeeld dat de bedrijfsopvolgingsfaciliteit niet in strijd is met het gelijkheidsbeginsel, laten toetsen door het EHRM. Het kabinet geeft aan dat, anders dan SMCO suggereert, er geen relatie bestaat tussen aanmelding bij SMCO en behoud of verlies van rechten op teruggave van betaalde schenk- of erfbelasting. Iedereen die meent dat zijn of haar rechten onder het EVRM zijn geschonden kan een verzoekschrift indienen bij het EHRM. Het EHRM doet uitspraak in een individuele zaak en oordeelt niet in abstracto over nationale wetgeving. Een uitspraak van het EHRM kan ook leiden tot algemene maatregelen met gevolgen voor een grotere groep personen. Toezicht op het eindresultaat is voorbehouden aan het Comité van Ministers van de Raad van Europa.

NTFR 2014/1236 - Stichting, maatschap en bv treden niet gezamenlijk op als één btw-ondernemer

ECLI:NL:HR:2014:838, datum uitspraak 11-04-2014, publicatiedatum 11-04-2014
Aflevering 18, gepubliceerd op 01-05-2014 met annotatie van mr. P.F. Zijlstra
Een bv, een maatschap en een stichting zijn in 2001 een samenwerkingsverband aangegaan voor de exploitatie van prostitutiebedrijf A. De bv beschikt over de faciliteiten (het relaxhuis), de kennis en de organisatie en de maatschap beschikt over de gastvrouwen. Via de stichting betaalt de maatschap een vergoeding aan de bv voor de door de bv ter beschikking gestelde faciliteiten. In geschil is of voor de heffing van omzetbelasting de bv, de maatschap en de stichting tezamen moeten worden aangemerkt als één ondernemer in de zin van art. 7, lid 1, Wet OB 1968. Hof Amsterdam (NTFR 2012/1512) heeft de betrokken partijen als één ondernemer aangemerkt. De Hoge Raad casseert de hofuitspraak. Betrokken partijen kunnen als één ondernemer worden aangemerkt als zij hebben afgesproken dat zij welbepaalde economische activiteiten – zowel in de onderlinge verhoudingen als naar buiten toe – als één ondernemer verrichten en zij moeten ook dienovereenkomstig hebben gehandeld. In dit geval is niet duidelijk welke leveringen en diensten in gezamenlijkheid tegen vergoeding worden verricht. Bovendien houdt de samenwerkingsovereenkomst niet meer in dan dat de bv een vast bedrag in rekening brengt aan de stichting en de maatschap voor de door haar ter beschikking gestelde faciliteiten en werknemers. Niet is uitgesloten dat de maatschap de werkzaamheden van de leden (prostituees) zelfstandig jegens de klanten verricht.

NTFR 2014/1237 - Beschikking fiscale eenheid kan in bezwaar gedeeltelijk worden herroepen

ECLI:NL:HR:2014:785, datum uitspraak 04-04-2014, publicatiedatum 04-04-2014
Aflevering 18, gepubliceerd op 01-05-2014 met annotatie van E.H. van den Elsen
Belanghebbende, B en twee andere bv’s zijn bij beschikking van 21 oktober 2005 aangemerkt als fiscale eenheid per 1 november 2005. Na bezwaar heeft de inspecteur bij uitspraak van 15 juli 2008 beslist dat per 1 november 2005 slechts belanghebbende en B een fiscale eenheid vormen. Belanghebbende betoogt dat het niet mogelijk is om een beschikking waarbij vier entiteiten als fiscale eenheid zijn aangemerkt bij uitspraak op bezwaar te wijzigen in een beschikking waarbij slechts twee van de vier entiteiten blijven aangemerkt als fiscale eenheid. Dat betoog is volgens de Hoge Raad onjuist. De Hoge Raad zet uiteen dat de inspecteur een beschikking waarbij een aantal personen en/of lichamen gezamenlijk als een fiscale eenheid worden aangemerkt, bij uitspraak op bezwaar gedeeltelijk kan herroepen, in die zin dat de beschikking slechts betrekking heeft op enkele van die personen en/of lichamen.

NTFR 2014/1238 - Hofoordeel over overgang of overdracht van een algemeenheid van goederen is niet cassatieproof

ECLI:NL:HR:2014:834, datum uitspraak 11-04-2014, publicatiedatum 11-04-2014
Aflevering 18, gepubliceerd op 01-05-2014 met annotatie van E.H. van den Elsen
Belanghebbende is een belangenvereniging van ondernemers. Zij is op 1 januari 1995 ontstaan uit een fusie tussen B en C. Tot 1987 verrichtte zowel B als C ook activiteiten op het gebied van assurantiebemiddeling. Per 1 januari 1987 zijn zij met vof D een samenwerkingsovereenkomst aangegaan, waarbij B en C hun assurantieportefeuilles hebben ingebracht, onder behoud van eigendomsrecht. D heeft zich ertoe verbonden haar kennis, arbeid en vlijt met betrekking tot de portefeuilles in te brengen en bemiddeling te verlenen bij de totstandkoming van verzekeringsovereenkomsten. Overeengekomen is dat aan B en C 40% toekomt van de bemiddelingsprovisie die D van de verzekeringsmaatschappijen ontvangt. De inspecteur meent dat de door belanghebbende in 2001 van D ontvangen provisies belast zijn naar het algemene tarief en heeft een naheffingsaanslag opgelegd. Hof Den Haag heeft die naheffingsaanslag vernietigd omdat belanghebbende per 1 januari 1987 een algemeenheid van goederen aan D heeft overgedragen. De Hoge Raad casseert de hofuitspraak. De Hoge Raad stelt voorop dat in dit geval geen lichamelijke zaken (goederen) zijn overgedragen. Dit betekent dat het oordeel van het hof niet anders kan worden opgevat dan dat op 1 januari 1987 sprake is geweest van de overdracht van een geheel of een gedeelte van een algemeenheid van diensten in de zin van art. 6, lid 5, Zesde Richtlijn. Het hof heeft tot uitgangspunt genomen dat zowel B als C het eigendomsrecht van hun assurantieportefeuilles, welk recht is beperkt tot de omvang van de op 1 januari 1987 bestaande assurantieportefeuilles, heeft behouden. Dit zou kunnen betekenen dat het hof op grond hiervan heeft aangenomen dat zowel B als C met betrekking tot de bestaande verzekeringen niet het zogenoemde portefeuillerecht aan D heeft overgedragen dan wel heeft aangenomen dat dit recht naar D is overgegaan. Wanneer hiervan wordt uitgegaan, berust het oordeel van het hof op een onjuiste rechtsopvatting indien het hof aan dat oordeel ten grondslag heeft gelegd dat het door D – al dan niet als subagent – voortzetten van de feitelijke werkzaamheden van B en C als tussenpersoon volstaat voor de toepassing van de overdrachtsregeling in de zin van art. 31 Wet OB 1968. Deze bepaling is immers enkel van toepassing wanneer sprake is van de overdracht of overgang van lichamelijke zaken en/of onlichamelijke zaken (indien daarmee een autonome economische activiteit kan worden voortgezet). Indien het hof bij zijn oordeel is uitgegaan van de juiste rechtsopvatting, is dit oordeel onbegrijpelijk, aangezien het hof niets heeft vastgesteld met betrekking tot de overdracht of overgang van lichamelijke of onlichamelijke zaken.

NTFR 2014/1239 - Aan scholen doorbelaste kosten vormen geen kosten voor gemene rekening

ECLI:NL:HR:2014:981, datum uitspraak 25-04-2014, publicatiedatum 25-04-2014
Aflevering 18, gepubliceerd op 01-05-2014 met annotatie van E.H. van den Elsen
Belanghebbende, ondernemer, geeft onderwijs. Zij verzorgt sinds jaar en dag de administratie van de eigen school en de administraties van diverse andere scholen. Tot 2009 kon zij gebruik maken van de zogenoemde koepelvrijstelling. Vanaf 2009 is dat niet meer mogelijk en is belanghebbende een deel van de door haar begrote kosten zonder winstopslag gaan doorbelasten aan de bij haar aangesloten scholen. Dat geschiedde op basis van een verdeelsleutel die is neergelegd in een conceptkostenverdelingsovereenkomst. De scholen kunnen gebruikmaken van diverse administratiepakketten die belanghebbende aanbiedt. Volgens belanghebbende vormen de bedragen die zij aan de scholen berekent de omslag van voor gemeenschappelijke rekening gemaakte kosten. Hof Amsterdam (NTFR 2012/2046) oordeelde echter dat geen sprake is van kosten voor gemene rekening, omdat belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt dat het risico van de kosten belanghebbende en de andere scholen volgens de vaste verdeelsleutel aangaat. De Hoge Raad sluit zich hierbij aan.

NTFR 2014/1240 - Overdracht van aandelenpakket van 30% vormt geen overdracht algemeenheid van goederen

ECLI:NL:HR:2014:728, datum uitspraak 28-03-2014, publicatiedatum 28-03-2014
Aflevering 18, gepubliceerd op 01-05-2014 met annotatie van mr. P.F. Zijlstra
Belanghebbende bezit 30% van de aandelen in A bv. Als lid van de raad van bestuur verricht belanghebbende tegen vergoeding werkzaamheden als manager van A bv. Belanghebbende heeft de aandelen in A bv verkocht. Belanghebbende heeft voorts de managementwerkzaamheden voor A bv beëindigd en is X teruggetreden uit de raad van bestuur van A bv. De ter zake van de diensten bij de verkoop van deze deelneming berekende btw heeft belanghebbende volledig in aftrek gebracht. De fiscus weigert deze aftrek. Op prejudiciële vragen van de Hoge Raad (NTFR 2011/2865) heeft het HvJ (NTFR 2013/1293) voor recht verklaard dat de overdracht van 30% van de aandelen in een vennootschap waarvoor de overdrager aan de btw onderworpen diensten verricht, geen overgang van het geheel of een gedeelte van een algemeenheid van goederen of diensten in de zin van deze bepalingen vormt. De Hoge Raad overweegt naar aanleiding daarvan dat een zodanige aandelenoverdracht derhalve een economische activiteit vormt die ingevolge art. 13, B, Zesde Richtlijn en art. 11, lid 1, letter i, Wet OB 1968 is vrijgesteld van omzetbelasting. Verwijzing moet volgen voor de vraag of belanghebbende op grond van art. 15 Wet OB 1968 recht heeft op aftrek van de omzetbelasting.

NTFR 2014/1242 - Wegens valse inkoopfacturen geen recht op aftrek voorbelasting

ECLI:NL:HR:2014:992, datum uitspraak 25-04-2014, publicatiedatum 25-04-2014
Aflevering 18, gepubliceerd op 01-05-2014
Belanghebbende houdt zich bezig met de import en export van met name oosterse meubelen, tapijten en porselein. Praktisch alle aan- en verkopen worden contant afgerekend. Belanghebbende houdt echter geen kasboek bij. Per dag worden alle ontvangsten op een briefje genoteerd. De dagbriefjes worden aan de boekhouder gegeven die deze in de financiële administratie verwerkt. Soms worden de dagtotalen mondeling doorgegeven. De dagbriefjes worden weggegooid. De FIOD heeft geconstateerd dat belanghebbende op basis van valse inkoopfacturen voorbelasting in aftrek heeft gebracht. Daarop heeft de inspecteur een naheffingsaanslag omzetbelasting opgelegd. Hof Amsterdam (NTFR 2013/1714) achtte de verklaringen van de leveranciers dat de inkoopfacturen valselijk zijn opgemaakt, in die zin dat daaraan geen leveringen ten grondslag hebben gelegen, geloofwaardig. Belanghebbende heeft dan ook geen recht op aftrek van voorbelasting, omdat hij wist of had moeten weten dat de inkoopfacturen frauduleus zijn opgemaakt. Bovendien voldoen de inkoopfacturen niet aan de wettelijke vereisten. Door het ontbreken van de aantallen en (nadere) specificaties kan geen relatie worden gelegd met de geleverde goederen zodat een controle daarop in feite onmogelijk is.

NTFR 2014/1243 - Digitale videomultiplexers dienen in post GN 8521 90 00 te worden ingedeeld

ECLI:NL:PHR:2014:177, datum uitspraak 28-02-2014, publicatiedatum 21-03-2014
Aflevering 18, gepubliceerd op 01-05-2014 met annotatie van mr. B.A. Kalshoven
In deze procedure staat de vraag centraal of digitale videomultiplexers met ingebouwde digitale videorecorder (hierna: videomultiplexers) moeten worden ingedeeld als toestellen waarmee beelden kunnen worden opgenomen en/of weergegeven als bedoeld in tariefpostonderverdeling 8521 90 00 van de GN dan wel of zij als delen van alarmtoestellen tegen diefstal (tariefpostonderverdeling 8531 90 85 van de GN) moeten worden ingedeeld. Het hof concludeerde tot eerstgenoemde post. In cassatie is niet (meer) in geschil dat de videomultiplexers als zodanig geen alarmtoestellen zijn.

NTFR 2014/1244 - Naheffingssysteem bij gebruik van de weg tijdens schorsing is niet strijdig met Europees eigendomsrecht

ECLI:NL:HR:2014:691, datum uitspraak 28-03-2014, publicatiedatum 28-03-2014
Aflevering 18, gepubliceerd op 01-05-2014 met annotatie van mr. J. Rolleman
Belanghebbende is houder van een personenauto waarvan het kenteken van 7 januari 2010 tot 17 augustus 2010 om 11:29 uur is geschorst. Op 17 augustus 2010 om 10:45 uur is geconstateerd dat belanghebbende met de auto gebruik maakt van de weg. Dit heeft geleid tot een naheffingsaanslag MRB op de voet van art. 35 Wet MRB over de periode van 7 januari 2010 t/m 16 september 2010. Belanghebbende betoogt dat de naheffing moet worden beperkt tot een kortere periode. Onder verwijzing naar zijn arrest HR 25 oktober 2013, NTFR 2013/2238 kan dit betoog volgens de Hoge Raad niet slagen.

NTFR 2014/1245 - Multifunctionele bestelauto ingericht en uitsluitend gebruikt voor vervoer rolstoelgebruikers

ECLI:NL:HR:2014:690, datum uitspraak 28-03-2014, publicatiedatum 28-03-2014
Aflevering 18, gepubliceerd op 01-05-2014 met annotatie van mr. J. Rolleman
Belanghebbende heeft een bestelauto aangeschaft. De inrichting is aangepast om rolstoelgebruikers te vervoeren. Zo beschikt de bus over een rolstoellift en kan de inrichting worden aangepast aan de te vervoeren passagiers in die zin dat maximaal vier personen in een rolstoel kunnen worden vervoerd, ofwel maximaal acht personen in autostoelen, dan wel een combinatie van personen in een rolstoel en personen op een zitplaats. De autostoelen worden uitsluitend gebruikt door personen die rolstoelafhankelijk zijn en die de rolstoel ingeklapt in de bestelauto meenemen. De inspecteur heeft het verzoek van belanghebbende om teruggaaf van BPM op grond van art. 15, lid 1, g, Wet BPM afgewezen. Hof Amsterdam (NTFR 2012/2153) heeft de inspecteur in het gelijk gesteld. Daartoe heeft het hof geoordeeld dat gelet op de flexibele inrichting en de multifunctionele inzetbaarheid de bestelauto niet is ingericht en uitsluitend wordt gebruikt voor het vervoer van rolstoelgebruikers in groepsverband. De Hoge Raad casseert de hofuitspraak. Onder ‘vervoer van rolstoelgebruikers’ dient mede te worden verstaan het vervoer op een autostoel van personen die rolstoelafhankelijk zijn en hun rolstoel meenemen. Nu onderhavige bestelauto is ingericht voor het vervoer van rolstoelgebruikers en hun begeleiders en de bestelauto niet (mede) wordt gebruikt voor ander vervoer dan vervoer van rolstoelgebruikers (en hun begeleiders) in groepsverband, dient de op aangifte voldane BPM te worden teruggegeven.

NTFR 2014/1247 - Tariefonderscheid in legesverordening gemeente Heerlen is geoorloofd

ECLI:NL:HR:2014:780, datum uitspraak 04-04-2014, publicatiedatum 04-04-2014
Aflevering 18, gepubliceerd op 01-05-2014 met annotatie van mr. M.P. van der Burg
Hof Den Bosch (NTFR 2012/2718) heeft de aan belanghebbende opgelegde aanslag bouwleges vernietigd wegens onverbindendheid van de gemeentelijke verordening (Heerlen). Volgens het hof is het tariefonderscheid naar grootte van de bouwsom strijdig met het gelijkheidsbeginsel en is de opbrengstlimiet overschreden. In cassatie houden die oordelen geen stand. De Hoge Raad stelt voorop dat geen sprake is van een ongeoorloofde heffing naar draagkracht. Voorts benadrukt de Hoge Raad dat de gemeentelijke wetgever vrijheid toekomt bij het bepalen van de heffingsmaatstaf. Het hanteren van een vast, bescheiden percentage van de bouwkosten van 2,25%, zoals dat op grond van de verordening geldt voor de bouwkosten boven € 250.000, kan niet worden aangemerkt als onredelijk of willekeurig. De heffing naar lagere percentages van de bouwkosten beneden € 250.000 respectievelijk € 25.000 leidt niet tot schending van het gelijkheidsbeginsel. Die percentages zijn immers bij de vermelde bouwkosten zonder onderscheid van toepassing op alle belastingplichtigen. De omstandigheid dat bij hogere bouwkosten wordt geheven naar een ander percentage levert niet een ongelijke behandeling van gelijke gevallen op. Met betrekking tot het toetsen aan de opbrengstlimiet heeft het hof te vergaande eisen gesteld aan de raming van het bedrag van de baten dat in de gemeentelijke begroting is opgenomen en de onderbouwing daarvan. In het kader van de toetsing van de opbrengstlimiet kan het volgens de gemeentelijke begroting geraamde bedrag aan legesopbrengsten pas dan niet worden aanvaard indien de gemeente die opbrengsten in redelijkheid niet op dat bedrag heeft kunnen ramen.

NTFR 2014/1248 - Aanslag rioolrecht voor standplaats op camping vernietigd wegens schending vertrouwensbeginsel

ECLI:NL:HR:2014:873, datum uitspraak 11-04-2014, publicatiedatum 11-04-2014
Aflevering 18, gepubliceerd op 01-05-2014 met annotatie van mr. R. van den Berg MRE
Aan belanghebbende is op 17 maart 2010 voor 2008 een aanslag rioolrecht van de gemeente Roerdalen opgelegd wegens het gebruik van een door hem gehuurde standplaats op een camping in die gemeente. Per 1 januari 2007 heeft herindeling plaatsgevonden van de voormalige gemeenten Ambt Montfort en Roerdalen (de laatste hierna: Oud-Roerdalen) tot de nieuwe gemeente Roerdalen. In Oud-Roerdalen werden de aanslagen in het rioolrecht niet opgelegd aan de houders van standplaatsen, maar aan de exploitant van de camping. In een brief van november 2009 van de wethouder is aan belanghebbende bericht dat vanwege de herindeling voortaan aanslagen rioolrecht worden opgelegd aan houders van standplaatsen. Aan belanghebbende is op 17 maart 2010 de onderhavige aanslag voor 2008 opgelegd. Hof Den Bosch heeft geoordeeld dat belanghebbende terecht is aangemerkt als gebruiker in de zin van de Verordening. Dit oordeel is juist volgens de Hoge Raad. Voorts heeft het hof geoordeeld dat het bij belanghebbende gewekte vertrouwen dat ter zake van de door hem gehuurde standplaats geen aanslag in het rioolrecht zou worden opgelegd is beëindigd in november 2009, zodat, nu de aanslag voor 2008 met dagtekening 17 maart 2010 aan belanghebbende is opgelegd, hij zich niet meer met succes kan beroepen op gewekt vertrouwen. Dit oordeel is volgens de Hoge Raad echter onjuist. Nu het vertrouwen pas in november 2009 is beëindigd, kan belanghebbende namelijk voor 2008 niet worden aangeslagen. De Hoge Raad vernietigt de aanslag.

NTFR 2014/1249 - Hof stelt te strenge eisen aan gemeente inzake de opbrengstlimiet

ECLI:NL:HR:2014:938, datum uitspraak 18-04-2014, publicatiedatum 18-04-2014
Aflevering 18, gepubliceerd op 01-05-2014 met annotatie van mr. dr. G. Groenewegen
Aan belanghebbende zijn voor de jaren 2006 t/m 2009 aanslagen bouwleges opgelegd. Belanghebbende heeft gesteld dat niet is voldaan aan de zogenoemde opbrengstlimiet. Hof Amsterdam (NTFR 2013/207) heeft belanghebbende in het gelijk gesteld en heeft de aanslagen vernietigd. Onder verwijzing naar zijn arrest van 4 april 2014, nr. 12/02475, ECLI:NL:HR:2014:777, zet de Hoge Raad uiteen dat het hof in dit kader te strenge eisen heeft gesteld aan de gemeente. De zaak wordt voor de jaren 2007 t/m 2009 daarom in volle omvang verwezen. Dat geldt echter niet voor 2006. Voor dat jaar zijn namelijk geen gegevens verstrekt door de heffingsambtenaar. Dit brengt mee dat de heffingsambtenaar ten aanzien van de door belanghebbende gestelde overschrijding van de opbrengstlimiet voor 2006 geen inzicht heeft verschaft in de desbetreffende ramingen en aldus niet heeft voldaan aan hetgeen van hem wordt verlangd.

NTFR 2014/1250 - Hoge Raad preciseert jurisprudentie inzake opbrengstlimiet

ECLI:NL:HR:2014:777, datum uitspraak 04-04-2014, publicatiedatum 04-04-2014
Aflevering 18, gepubliceerd op 01-05-2014 met annotatie van mr. dr. G. Groenewegen
De stelling van belanghebbende dat de opbrengstlimiet is overschreden is door de rechtbank verworpen. In hoger beroep heeft de heffingsambtenaar aangaande de opbrengstlimiet in zijn verweerschrift en pleitnota nadere informatie verstrekt. Voorts heeft hij ter zitting aangeboden, indien nodig, meer stukken in te brengen. Aan dat aanbod is Hof Den Bosch (NTFR 2012/1245) voorbijgegaan en heeft vervolgens geoordeeld dat de opbrengstlimiet is overschreden. Deze aanpak door het hof kan volgens de Hoge Raad niet door de beugel. De Hoge Raad grijpt de onderhavige zaak aan om zijn jurisprudentie inzake de opbrengstlimiet te preciseren. De Hoge Raad overweegt in dat kader onder meer dat:

NTFR 2014/1252 - Reclamebelasting gemeente Harderwijk is discriminatoir

ECLI:NL:GHARL:2014:2266, datum uitspraak 18-03-2014, publicatiedatum 28-03-2014
Aflevering 18, gepubliceerd op 01-05-2014 met annotatie van mr. M.P. van der Burg
Belanghebbende, ondernemer, is aangeslagen in de reclamebelasting van de gemeente Harderwijk. In de verordening reclamebelasting van die gemeente is een vrijstelling opgenomen voor ‘het hebben van openbare aankondigingen in het inwendige gedeelte van een onroerende zaak, voor zover dat als winkel, toonzaal, café, restaurant, werkplaats, garage (…) wordt gebruikt’. Volgens het hof brengt die vrijstelling, naar belanghebbende terecht stelt, een schending van het gelijkheidsbeginsel met zich waarvoor geen redelijke rechtvaardiging bestaat. Daarom moet volgens het hof aan de verordening en bijbehorende tarieventabel verbindende kracht worden ontzegd. Ter motivering hiervan oordeelt het hof dat openbare aankondigingen die zich op enige plaats vóór of in het inwendige gedeelte van een onroerende zaak bevinden of die aangebracht zijn aan de gevel daarvan, voor de heffing van reclamebelasting als gelijke gevallen moeten worden aangemerkt. Toepassing van de vrijstelling leidt tot schending van het gelijkheidsbeginsel, omdat een deugdelijke rechtvaardigingsgrond ontbreekt. Hoge controlekosten kunnen, nog los van de vraag of daarvan sprake is, niet als rechtvaardiging voor het gemaakte onderscheid dienen. Ook andere, door de gemeente aangevoerde, argumenten vormen niet een dergelijke rechtvaardigingsgrond voor de vrijstelling. De aanslag is terecht door de rechtbank vernietigd, aldus het hof.

NTFR 2014/1253 - Legesverordening Dantumadiel verbindend; bij beoordeling opbrengstlimiet staat Wabo kruissubsidiëring niet in de weg

ECLI:NL:GHARL:2014:494, datum uitspraak 28-01-2014, publicatiedatum 31-01-2014
Aflevering 18, gepubliceerd op 01-05-2014 met annotatie van mr. dr. G. Groenewegen
Aan belanghebbende is door de gemeente Dantumadiel in 2011 een omgevingsvergunning verleend voor de bouw van een woning. Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen de daarbij in rekening gebrachte leges. Rechtbank Leeuwarden heeft de Legesverordening 2011 van de gemeente Dantumadiel onverbindend verklaard wegens strijd met de opbrengstlimiet (Rechtbank Leeuwarden 18 december 2012, nr. 11/02021, NTFR 2013/398). In hoger beroep stelt de heffingsambtenaar zich op het standpunt dat de opbrengstlimiet niet is beperkt tot de geraamde lasten en baten van de Wabo-titel van de tarieventabel, maar dat kruissubsidiëring van de geraamde lasten met alle geraamde baten van alle titels van de tarieventabel is toegestaan. Aldus overtreffen de geraamde lasten ter zake ruimschoots de geraamde baten, zodat aan de opbrengstlimiet is voldaan. Hof Arnhem-Leeuwarden volgt de gemeente hierin. De Legesverordering 2011 van de gemeente Dantumadiel is verbindend.

NTFR 2014/1254 - Aanslag baatbelasting voor bekostiging voorzieningen bedrijventerrein blijft in stand

ECLI:NL:HR:2014:988, datum uitspraak 25-04-2014, publicatiedatum 25-04-2014
Aflevering 18, gepubliceerd op 01-05-2014
Aan belanghebbende is voor het jaar 1998 – na vermindering – een aanslag baatbelasting tot een bedrag van € 212.388,76 opgelegd. Belanghebbende bepleit dat de aanslag dient te worden vernietigd. In een uitvoerige uitspraak is Hof Den Bosch (NTFR 2013/772) tot het oordeel gekomen dat geen sprake is van een onredelijke of willekeurige heffing. De heffingsambtenaar heeft volgens het hof voorts aannemelijk gemaakt dat belanghebbende in voldoende mate is gebaat bij de getroffen voorzieningen.

NTFR 2014/1255 - Door bestaand huurcontract beïnvloede prijs kantoorpand vormt niet de WOZ-waarde

ECLI:NL:HR:2014:982, datum uitspraak 25-04-2014, publicatiedatum 25-04-2014
Aflevering 18, gepubliceerd op 01-05-2014 met annotatie van mr. dr. G. Groenewegen
Belanghebbende heeft op 21 mei 2010 een verhuurd kantoorpand in eigendom verkregen voor € 18.600.000. De gemeente heeft de WOZ-waarde van het pand voor 2011, naar waardepeildatum 1 januari 2010, vastgesteld op € 18.410.000. Volgens Hof Arnhem-Leeuwarden (NTFR 2013/1618) is de vastgestelde waarde niet te hoog. Daarbij is het hof uitgegaan van de verkoopprijs van het pand die tot stand is gekomen met inachtneming van de op de waardepeildatum bestaande huurovereenkomst.

NTFR 2014/1256 - In vastgestelde WOZ-waarde woning is ten onrechte een afzonderlijke waarde voor een dakkapel meegenomen

ECLI:NL:HR:2014:872, datum uitspraak 11-04-2014, publicatiedatum 11-04-2014
Aflevering 18, gepubliceerd op 01-05-2014 met annotatie van mr. dr. G. Groenewegen
De WOZ-waarde van de woning van belanghebbende is vastgesteld op € 182.000. In het taxatieverslag is vermeld dat de woning een inhoud heeft van 385m3. Voorts is daarin vermeld dat de woning een dakkapel heeft waaraan een waarde van € 5.000 is toegekend. Belanghebbende heeft voor het hof onder mee gesteld dat de woning geen dakkapel heeft. Het hof heeft de gemeente in het gelijk gesteld. Die beslissing houdt in cassatie echter geen stand. De gedingstukken laten volgens de Hoge Raad namelijk geen andere conclusie toe dan dat bij de bepaling van de waarde van de onroerende zaak op € 182.000 naast de waarde op basis van de inhoud van de woning van 385m3 , waarin de inhoud van de ‘dakkapel’ volgens het hof reeds is begrepen, ter zake van een dakkapel een bedrag van € 5.000 in aanmerking is genomen. De vastgestelde waarde dient derhalve met dit bedrag te worden verminderd.

NTFR 2014/1259 - Onjuiste verrekening van voorlopige verliesverrekening; hoger beroep ontvankelijk ondanks dat aangevoerde gronden aanslag niet beïnvloeden

ECLI:NL:HR:2014:878, datum uitspraak 11-04-2014, publicatiedatum 11-04-2014
Aflevering 18, gepubliceerd op 01-05-2014 met annotatie van mr. J.S. van Daal en mr. E.C.G. Okhuizen
Belanghebbende, een bv, heeft de grond waarop haar oude bedrijfspand stond, verkocht aan haar aandeelhouders. Belanghebbende heeft voor de boekwinst een herinvesteringsreserve gevormd. De inspecteur heeft het standpunt ingenomen dat de waarde in het economische verkeer aanzienlijk hoger is dan de koopsom en heeft het een winstuitdeling in aanmerking genomen. Hof Arnhem (5 maart 2013, nr. 12/00371 t/m 12/00374, NTFR 2013/727) heeft de inspecteur in het gelijk gesteld. Nu de winstuitdeling volledig aan de herinvesteringsreserve wordt toegevoegd, wijzigt de aanslag zoals deze door de rechtbank is vastgesteld echter niet. Het hoger beroep van de inspecteur is terecht ontvankelijk verklaard, ondanks dat de door hem aangevoerde grond (winstuitdeling) niet tot een hogere aanslag kon leiden. Het hoger beroep had de inspecteur immers, op andere door de inspecteur (nader) aan te voeren gronden, in een betere positie kunnen brengen. In cassatie bestrijdt belanghebbende onder meer de hoogte van de winstuitdeling. Nu deze stelling, door de toepassing van de herinvesteringsreserve, per saldo de aanslag niet raakt, kan deze bij gebrek aan belang niet tot cassatie leiden. Geschillen over de herinvesteringsreserve kunnen aan de orde komen in het jaar waarin de omvang van de reserve van invloed is op het belastbare bedrag. De Hoge Raad vernietigt uiteindelijk de hofuitspraak omdat het hof heeft miskend dat de inspecteur de voorlopige verliesverrekeningen niet in overeenstemming met het bepaalde in art. 21, lid 3, Wet VPB 1969 heeft verrekend.

NTFR 2014/1260 - Financiële omstandigheden ten tijde van rechterlijke procedure van belang voor straftoemeting

ECLI:NL:HR:2014:685, datum uitspraak 28-03-2014, publicatiedatum 28-03-2014
Aflevering 18, gepubliceerd op 01-05-2014 met annotatie van mr. dr. R.M.P.G. Niessen-Cobben
Belanghebbende is strafrechtelijk veroordeeld tot een boete van € 50.000 voor het opzettelijk onjuist doen van aangiften LB 2006. Over de tijdvakken 2003 t/m 2005 en 2006 heeft de inspecteur naheffingsaanslagen LB opgelegd. Voor het tijdvak 2003 t/m 2005 is tevens een boete opgelegd. Hof Arnhem (NTFR 2013/153) heeft bij de beoordeling van de hoogte van de boete geen rekening gehouden met de negatieve vermogenspositie van belanghebbende omdat deze enkel wordt veroorzaakt door de verplichtingen tot betaling van de opgelegde naheffingsaanslagen. Volgens de Hoge Raad is dit evenwel geen reden om de slechte financiële positie van belanghebbende bij de bepaling van de hoogte van de boete buiten beschouwing te laten. Verder had het hof moeten uitgaan van de vermogenspositie waarin belanghebbende verkeerde op het moment van de rechterlijke procedure.

NTFR 2014/1261 - Bezwaar tegen niet-onderbouwde WOZ-beschikking behoeft nauwelijks te worden gemotiveerd

ECLI:NL:HR:2014:86, datum uitspraak 24-01-2014, publicatiedatum 24-01-2014
Aflevering 18, gepubliceerd op 01-05-2014 met annotatie van mr. D.N.N. Jansen
In het bezwaarschrift van belanghebbende tegen de WOZ-beschikking is vermeld dat de waarde te hoog is vastgesteld. Daarbij is verzocht om toezending van taxatieverslagen. De heffingsambtenaar heeft de verslagen bij brief van 6 april 2012 toegezonden en belanghebbende in de gelegenheid gesteld het bezwaarschrift ‘alsnog nader te motiveren’. Bij brief van 29 mei 2012 heeft de heffingsambtenaar belanghebbende opnieuw die gelegenheid geboden. Vervolgens heeft hij het bezwaar wegens het ontbreken van een motivering niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank is hierin meegegaan. De Hoge Raad casseert echter de rechtbankuitspraak. Ten tijde van het indienen van het bezwaarschrift was belanghebbende namelijk nog niet bekend met de taxatieverslagen. Evenmin was hij op dat moment anderszins op de hoogte van de onderbouwing van de vastgestelde waarden. Alsdan kan, nu de beschikking niet meer bevat dan de door de heffingsambtenaar vastgestelde waarde, met betrekking tot de motivering van het bezwaar geen verdere eis worden gesteld dan dat uit het bezwaarschrift blijkt dat de indiener daarvan zich met de vastgestelde waarde niet kan verenigen.

NTFR 2014/1262 - Schadevergoeding ex art. 8:73 Awb (oud) voor kosten van rechtsbijstand in bezwaarfase

ECLI:NL:HR:2014:836, datum uitspraak 11-04-2014, publicatiedatum 11-04-2014
Aflevering 18, gepubliceerd op 01-05-2014 met annotatie van mr. M.H.W.N. Lammers
Hof Amsterdam (NTFR 2012/1674) heeft onder het oude recht – dat wil zeggen vóór invoering van art. 7:15 Awb per 12 maart 2002 – in procedures over drie belastingaanslagen (1993, 1996 en 1997) op de voet van art. 8:73 Awb (oud) een schadevergoeding toegekend voor de kosten van rechtsbijstand in de bezwaarfase. De staatssecretaris heeft daartegen cassatieberoep ingesteld. De Hoge Raad overweegt dat ex art. 8:73 Awb (oud) schadevergoeding kan worden toegekend bij een gegrond beroep. Dit betekent echter niet dat de vergoeding is beperkt tot schade gerelateerd aan geschilpunten waarvoor de belanghebbende in beroep in het gelijk is gesteld. Een kostenveroordeling is ook mogelijk voor schade die is gerelateerd aan geschilpunten waarvoor de belanghebbende al bij uitspraak op bezwaar in het gelijk is gesteld. Verder oordeelt de Hoge Raad dat over de toegekende schadevergoeding wettelijke rente is verschuldigd vanaf de datum waarop het onrechtmatige besluit is genomen, althans vanaf het moment dat dat besluit schade tot gevolg heeft. Het recht op schadevergoeding ontstaat dus niet pas bij de veroordeling door de bestuursrechter.

NTFR 2014/1263 - Over schadevergoeding ex art. 8:73 Awb (oud) is wettelijke rente verschuldigd vanaf datum onrechtmatige besluit

ECLI:NL:HR:2014:837, datum uitspraak 11-04-2014, publicatiedatum 11-04-2014
Aflevering 18, gepubliceerd op 01-05-2014 met annotatie van mr. M.H.W.N. Lammers
Hof Amsterdam (31 mei 2012, nr. 11/00820, NTFR 2012/1749) heeft onder het oude recht – dat wil zeggen vóór invoering van art. 7:15 Awb per 12 maart 2002 – op de voet van art. 8:73 Awb (oud) een schadevergoeding toegekend voor de kosten van rechtsbijstand in de bezwaarfase. Het hof heeft in dat verband geoordeeld dat de schadevergoeding moet worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum waarop het onrechtmatige besluit is genomen, althans vanaf het moment dat het onrechtmatige besluit schade tot gevolg heeft. De staatssecretaris heeft daartegen cassatieberoep ingesteld. Het cassatiemiddel betoogt dat pas vanaf het moment waarop een verzoek tot vergoeding van in de bezwaarfase gemaakte kosten wordt gedaan, de wettelijke rente verschuldigd kan worden. Volgens de Hoge Raad faalt dit middel. De termijn waarover wettelijke rente vergoed moet worden, begint meteen te lopen na het ontstaan van de schade. Derhalve niet pas nadat een verzoek tot schadevergoeding is gedaan.

NTFR 2014/1266 - Inspecteur is wettelijke rente verschuldigd over heffingsrente

ECLI:NL:PHR:2014:228, datum uitspraak 20-03-2014, publicatiedatum 04-04-2014
Aflevering 18, gepubliceerd op 01-05-2014 met annotatie van mr. J.M. van der Vegt
Op 31 januari 2007 is aan belanghebbende een voorlopige aanslag VPB 2007 opgelegd die op 22 augustus 2009 door de inspecteur ambtshalve is verminderd. Belanghebbende heeft toen verzocht om vergoeding van heffingsrente, die de inspecteur heeft geweigerd. Daartegen heeft belanghebbende bezwaar gemaakt, dat door de inspecteur pas na het wijzen van HR 30 september 2011, nr. 10/02171, NTFR 2011/2370, BNB 2012/69 gegrond is verklaard. Op 21 december 2011 heeft de inspecteur alsnog een beschikking heffingsrente genomen. Op dezelfde dag is de heffingsrente aan belanghebbende vergoed.

NTFR 2014/1267 - Samenloop belastingheffing en ontneming wederrechtelijk verkregen voordeel

ECLI:NL:HR:2014:990, datum uitspraak 25-04-2014, publicatiedatum 25-04-2014
Aflevering 18, gepubliceerd op 01-05-2014
Belanghebbende is door Rechtbank Alkmaar veroordeeld wegens teelt en verkoop van hennepplanten. Rechtbank Alkmaar heeft het door belanghebbende wederrechtelijk verkregen voordeel vastgesteld op een bedrag van € 76.160. In hoger beroep is het te ontnemen voordeel verhoogd tot een bedrag van in totaal € 139.160. Op basis van de berekeningen van Rechtbank Alkmaar heeft de inspecteur navorderingsaanslagen opgelegd en de inkomsten uit hennepteelt in aanmerking genomen als resultaat uit overige werkzaamheden. Belanghebbende heeft geen bedrag ter zake van de ontnemingsvordering voldaan. Hof Amsterdam (NTFR 2014/542) heeft de stelling van belanghebbende verworpen dat geen belastingaanslagen meer kunnen worden opgelegd ter zake van wederrechtelijk verkregen voordelen nadat (onherroepelijke) veroordeling tot betaling van die voordelen aan de Staat heeft plaatsgevonden. Het opleggen van de navorderingsaanslagen is niet strijdig met art. 6 EVRM of enige andere rechtsregel dan wel de algemene beginselen van behoorlijk bestuur. Met Rechtbank Haarlem is het hof van oordeel dat de door belanghebbende in de onderhavige jaren genoten inkomsten dienen te worden aangemerkt als winst uit onderneming. De omstandigheid dat belanghebbende geen voorziening mag vormen voor een op te leggen ontnemingsmaatregel is volgens het hof niet in strijd met de verdragsrechtelijke discriminatieverboden en levert evenmin een inbreuk op op het in art. 1 EP vastgelegde eigendomsgrondrecht. De vergrijpboete van 50% achtte het hof passend en geboden.

NTFR 2014/1269 - Goedkeuring belastingverdrag met Ethiopië; memorie van antwoord EK

Aflevering 18, gepubliceerd op 01-05-2014
De staatssecretaris van Financiën heeft de memorie van antwoord inzake het wetsvoorstel tot goedkeuring van het nieuwe belastingverdrag met Ethiopië naar de Eerste Kamer gestuurd. In deze memorie wordt ingegaan op de stand van zaken rond het opnemen van een anti-misbruikbepaling in het verdrag, op de planning inzake actiepunt 6 (prevent treaty abuse) van het OESO BEPS-actieplan, op de relatie met de nieuwe internationale standaard inzake automatische gegevensuitwisseling en op de betrokkenheid van stakeholders bij de onderhandelingen.

NTFR 2014/1270 - Goedkeuring belastingverdrag met China; memorie van antwoord EK

Aflevering 18, gepubliceerd op 01-05-2014
De staatssecretaris van Financiën heeft de memorie van antwoord inzake het wetsvoorstel tot goedkeuring van het nieuwe belastingverdrag met China (2013) naar de Eerste Kamer gestuurd. In deze memorie wordt ingegaan op de relatie met de nieuwe (G20-)standaard inzake automatische gegevensuitwisseling en de door de OESO in dit kader ontwikkelde Common Reporting Standard (CRS). De juridische basis voor een dergelijke gestandaardiseerde automatische gegevensuitwisseling is gelegen in het WABB-verdrag en art. 26 van het verdrag. Zowel Nederland als China zijn aangesloten bij de zogenoemde ‘early adopters’-groep, die fungeert als kopgroep bij de invoering van CRS. Daarnaast wordt in de memorie ingegaan op de betrokkenheid van ngo’s en mensenrechtenorganisaties bij de onderhandelingen over het verdrag. Volgens de staatssecretaris staat een bilateraal belastingverdrag de uitvoering van het Nederlandse mensenrechtenbeleid geenszins in de weg.

NTFR 2014/1271 - EC verzoekt Nederland om een einde te maken aan de discriminerende belastingheffing op betaalde dividenden uit Nederlandse bron

Aflevering 18, gepubliceerd op 01-05-2014
De Europese Commissie heeft Nederland verzocht om een einde te maken aan de discriminerende belastingheffing op dividenden van aandelen die in het bezit zijn van verzekeringsmaatschappijen die zijn gevestigd in een andere lidstaat of in een EER-land (Noorwegen, Liechtenstein en IJsland). Nederlandse verzekeringsmaatschappijen betalen geen belasting over de dividenden uit aandelen die zij houden in het kader van fondsgebonden verzekeringen. Zij kunnen de grotere verplichting tot betaling van de dividenden aan hun verzekeringnemers aftrekken van de ontvangen dividenden. Dit verlaagt de grondslag voor de vennootschapsbelasting over deze dividenden tot nihil, terwijl een eventuele bronbelasting wordt verrekend. Verzekeringsmaatschappijen die zijn gevestigd in de EU of de EER en Nederlandse dividenden ontvangen uit aandelen die zij houden in het kader van fondsgebonden verzekeringen, worden in Nederland echter belast op het brutobedrag van de dividenden, zonder mogelijkheid van een belastingkrediet. Overeenkomstig het arrest in zaak C-342/10, Commissie/Finland, acht de Commissie de hogere belasting van elders in de EU/EER gevestigde verzekeringsmaatschappijen onverenigbaar met het vrije verkeer van kapitaal overeenkomstig art. 63 VWEU en art. 40 EER-Verdrag. Het verzoek heeft de vorm van een met redenen omkleed advies. Als de Commissie binnen de twee maanden geen bevredigend antwoord ontvangt, kan zij Nederland voor het HvJ dagen.