Aflevering 16

Gepubliceerd op 17 april 2014

NTFR 2014/1115 - De civielrechtelijke vorm en de uitzonderingen

Aflevering 16, gepubliceerd op 17-04-2014 geschreven door mr. drs. A.J. van den Bos
Op 7 februari 2014 heeft de Hoge Raad twee arresten gewezen waarin de vraag aan de orde was of een geldverstrekking beschouwd moet worden als een kapitaalverstrekking dan wel als een lening, in een situatie waarin aan de geldverstrekking de vorm van een kapitaalverstrekking was gegeven. Het oordeel van de Hoge Raad luidde dat in beginsel beslissend is de civielrechtelijke vorm die partijen aan de geldverstrekking hebben gegeven. Het maken van een uitzondering op die hoofdregel, afhankelijk van het risico dat het kapitaal daadwerkelijk zou worden aangesproken voor de betaling van schulden, zou volgens de Hoge Raad tot rechtsonzekerheid leiden over de vraag waar bij naamloze en besloten vennootschappen de grens moet worden getrokken tussen het verstrekken van risicodragend kapitaal en het verstrekken van een geldlening.

NTFR 2014/1118 - Hoge Raad geeft waarderingsregels voor samenhangende waardering effecten van marketmaker

ECLI:NL:HR:2014:635, datum uitspraak 21-03-2014, publicatiedatum 21-03-2014
Aflevering 16, gepubliceerd op 17-04-2014 met annotatie van drs. N.M. Ligthart
Belanghebbende is marketmaker. Zij is verplicht de beurshandel in opties te onderhouden. Uit dien hoofde neemt belanghebbende posities in derivaten en onderliggende waarden (hierna: effecten) in. Daarnaast verricht zij hedgeactiviteiten en doet zij aan ‘arbitrage’. Belanghebbende en de fiscus hebben in 1993 een beperkte samenhangende waardering van de posities van belanghebbende afgesproken. Met ingang van het boekjaar 2001 heeft de inspecteur die afspraak opgezegd. Met Hof Amsterdam (NTFR 2012/1565) en A-G Wattel (NTFR 2013/998) acht de Hoge Raad die opzegging gerechtvaardigd. Met betrekking tot de waardering van de effecten per 31 december 2001 stelt de Hoge Raad voorop dat:

NTFR 2014/1119 - Advies Commissie Dienstverlening aan huis

Aflevering 16, gepubliceerd op 17-04-2014
De Commissie Dienstverlening aan huis heeft op verzoek van het kabinet en de sociale partners de beleidsopties voor de markt voor dienstverlening aan huis onderzocht. Het gaat hierbij om een mogelijke verbetering van de positie van de dienstverleners en de gevolgen van eventuele ratificatie van het ILO-verdrag 189 in relatie tot de Regeling dienstverlening aan huis.

NTFR 2014/1121 - Stamrechtvrijstelling is niet van toepassing op onderhavige ontslagvergoeding

ECLI:NL:HR:2014:890, datum uitspraak 11-04-2014, publicatiedatum 11-04-2014
Aflevering 16, gepubliceerd op 17-04-2014
Aan belanghebbende is door zijn voormalige werkgever een ontslagvergoeding toegekend. Het bedrag van die vergoeding is betaald aan een door belanghebbende opgerichte coöperatie. Belanghebbende heeft niets ter zake van de ontslagvergoeding in zijn aangifte vermeld. De inspecteur legt een navorderingsaanslag op. Belanghebbende betwist de navorderingsbevoegdheid en stelt dat de stamrechtvrijstelling op de ontslaguitkering van toepassing is. De rechtbank heeft belanghebbende in het ongelijk gesteld. In hoger beroep heeft Hof Den Bosch (NTFR 2013/2063) overwogen dat de inspecteur bij bestudering van de aangifte geen aanleiding had voor nader onderzoek en dat hij mocht navorderen. Dat aan de voormalige werkgever geen naheffingsaanslag LB is opgelegd ter zake van de ontslaguitkering, staat niet in de weg aan het opleggen van de navorderingsaanslag. Omdat de overeenkomst tussen de coöperatie en belanghebbende niet voldoet aan de eisen van art. 11, lid 1, onderdeel g, Wet LB 1964 is de stamrechtvrijstelling niet van toepassing op de ontslaguitkering. Het gelijk is aan de inspecteur.

NTFR 2014/1123 - Memorie van antwoord pensioenwetgeving

Aflevering 16, gepubliceerd op 17-04-2014
De staatssecretaris van Financiën heeft, mede namens de staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, de memorie van antwoord inzake het wetsvoorstel ‘Wijziging van de Wet verlaging maximumopbouw- en premiepercentages pensioen en maximering pensioengevend inkomen’ aan de Eerste Kamer gestuurd.

NTFR 2014/1124 - Binnenvaartschipper is Rijnvarende maar niet premieplichtig voor de volksverzekeringen

ECLI:NL:GHARL:2014:1293, datum uitspraak 18-02-2014, publicatiedatum 28-02-2014
Aflevering 16, gepubliceerd op 17-04-2014 met annotatie van mr. A.H.W. Steijn
Belanghebbende, inwoner van Nederland, verricht arbeid op een binnenvaartschip in Europa. De inspecteur heeft belanghebbende in de heffing van premie volksverzekeringen betrokken. Belanghebbende bestrijdt dat hij premieplichtig is. Het hof stelt belanghebbende in het gelijk. Volgens het hof is belanghebbende een zogenoemde Rijnvarende, omdat het schip mede op de Rijn voer. Aan de afgegeven E 106-verklaring kan geen betekenis worden toegekend, omdat het Rijnvarendenverdrag van toepassing is en de toepasselijke socialezekerheidswetgeving niet wordt bepaald door Verordening 1408/71. De inspecteur, die de bewijslast draagt, maakt volgens het hof echter niet aannemelijk dat het schip behoorde tot een in Nederland gevestigde onderneming. Belanghebbende is derhalve niet verzekerings- en premieplichtig in Nederland.

NTFR 2014/1125 - Verkoop pand door vennootschap aan aandeelhouders vormt een verkapte uitdeling

ECLI:NL:HR:2014:880, datum uitspraak 11-04-2014, publicatiedatum 11-04-2014
Aflevering 16, gepubliceerd op 17-04-2014
Belanghebbende en haar broer zijn (middellijk) aandeelhouder (ieder 50%) van een vennootschap. Tot het vermogen van die vennootschap behoort een bedrijfspand. Dit pand is op 30 augustus 2004 als bouwgrond in eigendom overgedragen aan belanghebbende en haar broer voor een prijs van € 508.233. In 2005 is op het perceel een nieuwe bedrijfshal gebouwd die is verhuurd aan een derde. Volgens de inspecteur is de werkelijke waarde van het bedrijfspand hoger dan de betaalde prijs. Hij heeft het verschil als een verkapte uitdeling in aanmerking genomen. Hof Arnhem-Leeuwarden (NTFR 2013/1701) heeft voorop gesteld dat voor de inkomstenbelasting als jaar van winstuitdeling heeft te gelden het jaar waarin de overeenkomst is gesloten. Het hof acht aannemelijk dat de onderhavige koopovereenkomst in 2004 is gesloten. Het hof acht voorts aannemelijk dat de werkelijke waarde van het perceel ten minste € 400.000 hoger was dan de gehanteerde prijs. Van de vermogensverschuiving waren de betrokkenen zich bewust. Ook was belanghebbende zich ervan bewust dat in de aangifte een relatief en absoluut bezien aanzienlijk bedrag is verzwegen. Daarom wordt de bewijslast omgekeerd en verzwaard. Het hof gaat met de inspecteur ervan uit dat het perceel een waarde had van € 2.326.567. Belanghebbende slaagt er volgens het hof niet in overtuigend aan te tonen dat de waarde lager was. Er heeft zich derhalve een vermogensverschuiving voorgedaan van € 1.818.334 waarvan de helft als winstuitdeling bij belanghebbende in aanmerking moet worden genomen. De Hoge Raad heeft het ingestelde cassatieberoep ongegrond verklaard onder verwijzing naar art. 81 Wet RO.

NTFR 2014/1126 - Pensioenuitkering terecht volledig belast bij belanghebbende

ECLI:NL:HR:2014:891, datum uitspraak 11-04-2014, publicatiedatum 11-04-2014
Aflevering 16, gepubliceerd op 17-04-2014
Belanghebbende, geboren in 1933, is in algehele gemeenschap van goederen gehuwd. In het verleden heeft hij in het kader van zijn dienstbetrekking pensioenaanspraken opgebouwd. In het onderhavige jaar (2009) heeft hij daaruit een pensioen ontvangen. Belanghebbende wenst de helft hiervan bij hemzelf in aanmerking te nemen en de andere helft bij zijn echtgenote. De inspecteur heeft de volledige pensioenuitkering echter in het belastbare inkomen van belanghebbende begrepen. Volgens Hof Arnhem-Leeuwarden (NTFR 2013/2157) is dat juist. In aanmerking nemende dat het pensioen aan belanghebbende als rechthebbende is uitgekeerd, heeft hij het pensioen namelijk ‘genoten’. Nu geen sprake is van een gemeenschappelijk inkomensbestanddeel, dient de volledige pensioenuitkering bij hem te worden belast. Anders dan belanghebbende stelt, doet het zogenoemde Boon/Van Loon-arrest hieraan niet af. Dat arrest zag op een feitelijk en rechtens andere situatie dan hier aan de orde, aldus het hof.

NTFR 2014/1127 - Kerkgenootschap kan niet worden aangemerkt als anbi

ECLI:NL:HR:2014:884, datum uitspraak 11-04-2014, publicatiedatum 11-04-2014
Aflevering 16, gepubliceerd op 17-04-2014
Belanghebbende is een kerkgenootschap en heeft verzocht te worden aangemerkt als een algemeen nut beogende instelling. Dit verzoek is door de inspecteur naar het oordeel van het hof terecht afgewezen. Belanghebbende heeft niet aannemelijk gemaakt dat zij met haar feitelijke werkzaamheden het algemeen nut beoogt, althans dat het algemeen belang en het particulier belang in minstens gelijke mate worden gediend. Hof Den Bosch (NTFR 2013/1380) heeft gemotiveerd een bewijsaanbod van belanghebbende gepasseerd en heeft een beroep op algemene beginselen van behoorlijk bestuur afgewezen. De Hoge Raad heeft het ingestelde cassatieberoep ongegrond verklaard onder verwijzing naar art. 81 Wet RO.

NTFR 2014/1128 - In 2010 gerealiseerd verlies op voormalige gelijkgestelde deelneming is aftrekbaar

ECLI:NL:HR:2014:684, datum uitspraak 28-03-2014, publicatiedatum 28-03-2014
Aflevering 16, gepubliceerd op 17-04-2014 met annotatie van dr. A.W. Hofman
In 2004 heeft belanghebbende voor € 35 miljoen 4,7% van de beursgenoteerde aandelen in E Inc. verworven. Dit belang vormt voor belanghebbende een gelijkgestelde deelneming waarop (tot de wetswijziging per 1 januari 2007) de deelnemingsvrijstelling van toepassing is. Eind 2006 is het belang € 39 miljoen waard. Eind 2009 bedroeg de waarde nog maar € 14 miljoen. In 2010 heeft belanghebbende het belang verkocht voor € 22 miljoen. De inspecteur heeft met toepassing van de compartimenteringsleer het verschil van €8 miljoen tussen de verkoopopbrengst en de boekwaarde ultimo 2009 in de heffing betrokken. Belanghebbende stelt echter dat er sprake is van een aftrekbaar verlies. Het deelnemingsregime is sinds 2007 niet meer van toepassing en het overgangsrecht voor een gelijkgestelde deelneming geldt alleen voor de jaren 2007 t/m 2009. De Hoge Raad stelt belanghebbende in het gelijk en stelt het verlies vast op € 22 miljoen (verkoopprijs) minus €35 miljoen (aankoopprijs), ofwel € 13 miljoen.

NTFR 2014/1130 - BOF is ook niet discriminatoir als geërfd vermogen tot ondernemingsvermogen gaat behoren

ECLI:NL:HR:2014:687, datum uitspraak 28-03-2014, publicatiedatum 28-03-2014
Aflevering 16, gepubliceerd op 17-04-2014 met annotatie van mr. drs. B.B.A. de Kroon LLM
In 2007 is erflater overleden. Belanghebbende is enig erfgenaam. Tot de nalatenschap behoren een boerderij en landbouwgronden die tot 2004 deel uitmaakten van de onderneming van erflater. Belanghebbende is vanaf 2007 de boerderij en de landbouwgronden gaan gebruiken in zijn eigen onderneming. Aan de wettelijke eisen voor toepassing van de bedrijfsopvolgingsfaciliteit (BOF) voor het successierecht is niet voldaan. Niettemin claimt belanghebbende toepassing van de BOF wegens schending van het in verdragen opgenomen discriminatieverbod. Onder verwijzing naar HR 22 november 2013, nr. 13/02453, NTFR 2013/2322, oordeelt de Hoge Raad dat de BOF niet discriminatoir is. Dat geldt ook in het geval dat geërfd vermogen bij de verkrijger tot zijn (verplichte) ondernemingsvermogen gaat behoren.

NTFR 2014/1131 - Art. 21, lid 5, SW 1956 (tekst 2010) is niet in strijd met art. 1 Eerste Protocol (bij het EVRM)

ECLI:NL:HR:2014:892, datum uitspraak 11-04-2014, publicatiedatum 11-04-2014
Aflevering 16, gepubliceerd op 17-04-2014
Belanghebbende is enig erfgenaam van haar op 17 november 2010 overleden vader. Tot de nalatenschap behoort een woning. Op waardepeildatum 1 januari 2009 bedroeg de WOZ-waarde € 760.000. Op waardepeildatum 1 januari 2010 bedroeg de WOZ-waarde € 655.000. In de aangifte erfbelasting heeft belanghebbende aan de woning een waarde van € 655.000 toegekend. Bij het opleggen van de aanslag is de inspecteur hiervan afgeweken en heeft hij de waarde van de woning vastgesteld op een bedrag van € 760.000, overeenkomstig de WOZ-waarde op waardepeildatum 1 januari 2009. Tot 2012 werd voor de bepaling van de waarde van een woning uitgegaan van de WOZ-waarde die van toepassing is in het jaar van de verkrijging, aldus bepaald naar de peildatum 1 januari van het daaraan voorafgaande kalenderjaar. Naar het oordeel van Hof Amsterdam (NTFR 2014/675) heeft de wetgever de vereiste ‘fair balance’, zowel op wetgevingsniveau als op individueel niveau, in acht genomen. Het in aanmerking nemen van de (WOZ-)waarde naar het prijspeil op 1 januari van het jaar voorafgaande aan het jaar van overlijden (op grond van art. 21, lid 5, SW 1956) leidt niet tot een ‘individual and excessive burden’.

NTFR 2014/1132 - Recht om tankstation te vestigen is onderdeel van erfpachtrecht

ECLI:NL:HR:2014:875, datum uitspraak 11-04-2014, publicatiedatum 11-04-2014
Aflevering 16, gepubliceerd op 17-04-2014
De gemeente heeft aan X bv een perceel grond in erfpacht uitgegeven. X bv heeft het perceel grond verhuurd aan een oliemaatschappij, die zelf een tankstation heeft gerealiseerd op het perceel grond. Op 20 februari 2007 heeft belanghebbende alle aandelen in X bv verkregen voor € 8.505.750. Belanghebbende heeft het erfpachtrecht niet aangemerkt als in Nederland gelegen onroerende zaak, zodat de activa van X bv niet voor minimaal 70% uit onroerende zaken zouden bestaan. Eveneens op 20 februari 2007 heeft belanghebbende de aandelen in X bv doorverkocht aan een derde. Bij deze verkoop is evenmin aangifte overdrachtsbelasting gedaan. Belanghebbende stelt dat het recht om een tankstation te vestigen los moet worden gezien van het recht van erfpacht en dat het afzonderlijke recht om een pompstation te vestigen niet is aan te merken als een onroerende zaak. Met Rechtbank Haarlem is Hof Amsterdam (NTFR 2013/846) van oordeel dat hiervan geen sprake is. Dat de voorwaarde dat X bv de vereiste vergunning voor het tankstation zou verkrijgen in het kader van onderhandelingen over een huurovereenkomst feitelijk door een derde is uitgevoerd, brengt niet mee dat daardoor een afzonderlijk recht is ontstaan. De waarde van € 5.870.255 dient dan ook volledig te worden toegerekend aan het recht van erfpacht. Dat het perceel slechts kan worden gebruikt als tankstation is weliswaar een beperking van andere gebruiksmogelijkheden, maar is geen waardeverminderende omstandigheid nu zonder een dergelijke gebruiksmogelijkheid de verkoop van brandstoffen juist niet mogelijk is. De waarde van € 5.870.255 is toegekend als onderdeel van de totale waarde van de aandelen waarvan zakelijk handelende partijen zijn uitgegaan. Het hof ziet geen reden om uit te gaan van de lagere WOZ-waarde.

NTFR 2014/1133 - Hoge Raad stelt prejudiciële vragen over maatstaf van heffing bij integratieheffing

ECLI:NL:HR:2014:341, datum uitspraak 21-02-2014, publicatiedatum 21-02-2014
Aflevering 16, gepubliceerd op 17-04-2014 met annotatie van mr. C.C. van den Berg
Belanghebbende, ondernemer, beheert en exploiteert onroerend goed. Op 8 maart 2004 heeft zij het recht van erfpacht verworven op een stuk grond met een in aanbouw zijnd kantoorpand. De erfpacht loopt van 1 maart 2004 t/m 29 februari 2024. De jaarlijkse canon bedraagt € 330.000. Ter zake van de vestiging van het erfpachtrecht is aan belanghebbende omzetbelasting in rekening gebracht. Belanghebbende heeft het kantoorpand doen afbouwen. Na voltooiing van de bouw heeft zij het pand op 1 juni 2004 in gebruik genomen, deels voor belaste en deels voor vrijgestelde verhuur. In verband met de ingebruikneming heeft belanghebbende een integratieheffing voldaan, die is berekend naar een maatstaf van heffing van € 1.901.749. Hierin is ter zake van het erfpachtrecht de tijdens de afbouw vervallen canon van € 330.000 opgenomen. De inspecteur heeft zich op het standpunt gesteld dat in de maatstaf van heffing van de 3-1-h-levering niet de tijdens de bouw vervallen canon moet worden opgenomen, maar de waarde van het erfpachtrecht, berekend als de gekapitaliseerde waarde van de canon. Daarom heeft hij nageheven. Hof Den Haag (17 april 2009, nr. 08/00197, NTFR 2010/980) heeft de naheffingsaanslag vernietigd. De Hoge Raad heeft echter Europeesrechtelijke twijfels. Daarom legt hij de zaak voor aan het HvJ met de volgende vragen:

NTFR 2014/1135 - Door zorgverzekeraar betaald zorgforfait vormt onderdeel van vergoeding voor prestatie en moet worden meegenomen in pro rata

Aflevering 16, gepubliceerd op 17-04-2014 met annotatie van mr. dr. J.Th. Sanders
Le Rayon d’Or, die een instelling voor de huisvesting van afhankelijke ouderen exploiteert, is van oordeel dat de door de zorgverzekering aan haar betaalde bedragen uit hoofde van het ‘zorgforfait’ buiten de werkingssfeer van de btw blijven en dat hiermee dus geen rekening mag worden gehouden bij de berekening van het op haar toepasbare aftrekbare gedeelte van de btw. Het verzoek het aftrekbare bedrag te herzien, leidend tot een teruggaaf, wordt afgewezen. Op de prejudiciële vraag van de verwijzende rechter in de gerechtelijke procedure verklaart het HvJ voor recht dat art. 11, A, lid 1, sub a, Zesde Richtlijn en art. 73 Btw-richtlijn aldus moeten worden uitgelegd dat een forfaitaire betaling als het ‘zorgforfait’ de tegenprestatie is voor de zorg die een instelling voor de huisvesting van afhankelijke ouderen onder bezwarende titel aan zijn bewoners verstrekt, die uit dien hoofde dus binnen de werkingssfeer van de btw valt.

NTFR 2014/1136 - HvJ geeft gedetailleerde regels omtrent de vrijstelling van diensten voor pensioenfondsen

Aflevering 16, gepubliceerd op 17-04-2014 met annotatie van mr. dr. J.Th. Sanders
ATP verricht diensten voor bedrijfspensioenfondsen. ATP maakt voor elk individueel lid van een pensioenfonds een account aan in het systeem dat ATP gebruikt voor de pensioenregelingen, op basis van de informatie die ATP van de werkgever ontvangt. De werkgever doet bij ATP aangifte van de pensioenbijdragen die worden betaald voor al zijn werknemers, en maakt een enkel bedrag, dat overeenstemt met het totaal van zijn bijdragen, over op de rekening van het pensioenfonds bij een financiële instelling. Het bedrag dat de werkgever voor een individuele werknemer moet betalen op grond van de collectieve overeenkomst of de bedrijfsovereenkomst, wordt daarna door ATP overgeboekt op de account van de werknemer in het systeem van ATP. De pensioenspaarder heeft steeds toegang tot zijn of haar pensioenaccount via de website van het pensioenfonds. ATP actualiseert de account regelmatig met tegoeden en nog te debiteren bedragen zodat het saldo van de pensioenaccount overeenstemt met het bedrag van het aangegroeide pensioen. ATP geeft ook de aanzet tot de debitering van de bedragen van de pensioenaccount door aan een financiële instelling opdracht te geven het bedrag aan de pensioenontvanger uit te keren. De pensioenfondsen staan zelf in voor de beleggingen die met de pensioenbijdragen worden gedaan. ATP vervult voor pensioenfondsen administratieve taken in verband met de inhoud van het pensioenplan, systeemonderhoud en ontwikkeling, diensten in verband met de stortingen ten gunste van en uitkeringen uit de pensioenplannen. Na aanvankelijk uit te zijn gegaan van verschuldigdheid voor de btw voor deze diensten, neemt ATP het standpunt in dat sprake is van een vrijstelling voor de diensten omdat de stortingen ten gunste van en de uitkeringen uit pensioenplannen handelingen betreffende betalingen en overmakingen vormen. De Deense fiscus stelt dat de diensten in verband met pensioenuitkeringen van btw vrijgestelde handelingen betreffende betalingen overmakingen vormen, maar de vrijstelling voor diensten in verband met de binnenkomende stortingen wordt geweigerd, met uitzondering van het ontvangen en innen van cheques. Op vragen van de verwijzende rechter verklaart het HvJ voor recht:

NTFR 2014/1137 - Levering van medicijnen in ziekenhuizen door zelfstandige artsen in beginsel niet vrijgesteld

Aflevering 16, gepubliceerd op 17-04-2014 met annotatie van mr. dr. J.Th. Sanders
KD exploiteert een ziekenhuis en beschikt over een wettelijke toelating om naast ziekenhuisopnames, ambulante zorg te verstrekken. De door KD tewerkgestelde artsen die deze ambulante zorg in dit ziekenhuis verstrekken, handelen op grond van een wettelijk verleende persoonlijke toelating. Het ziekenhuis heeft kankerpatiënten opgevangen en daar met chemotherapie behandeld. De aan deze patiënten toegediende cytostatica zijn op basis van een medisch voorschrift individueel voor hen bereid in de ziekenhuisapotheek. Vaststaat dat de verstrekking van de cytostatica niet aan btw is onderworpen indien dat geschiedt in het ziekenhuis in het kader van tijdens een ziekenhuisopname verstrekte zorg. KD stelt zich in tegenstelling tot de Duitse fiscus op het standpunt dat de verstrekking van de in de ziekenhuisapotheek bereide cytostatica ook van btw is vrijgesteld, wanneer als zelfstandigen werkzame artsen de ambulante behandelingen verstrekken in het door KD geëxploiteerde ziekenhuis. Op prejudiciële vragen van de verwijzende Duitse rechter verklaart het HvJ voor recht dat een levering van cytostatica, die in het kader van een ambulante kankerbehandeling zijn voorgeschreven door artsen die als zelfstandigen in een ziekenhuis werkzaam zijn, niet kan worden vrijgesteld van btw krachtens art. 13, A, lid 1, sub c, Zesde Richtlijn, tenzij deze levering materieel en economisch onlosmakelijk is verbonden met de hoofddienst van medische verzorging, hetgeen de verwijzende rechter dient na te gaan.

NTFR 2014/1138 - Aanwijzing douaneschuldenaar in Douanebesluit vindt voldoende grond in formele wetgeving

ECLI:NL:HR:2014:779, datum uitspraak 04-04-2014, publicatiedatum 04-04-2014
Aflevering 16, gepubliceerd op 17-04-2014 met annotatie van mr. B.A. Kalshoven
Belanghebbende is op de voet van art. 54 Douanebesluit aangemerkt als schuldenaar voor te weinig geheven douanerechten. Belanghebbende betoogt dat deze aanwijzing, anders dan art. 104 GW eist, niet is gegrond op een wet in formele zin. Dit betoog wordt door de Hoge Raad niet onderschreven. Volgens de parlementaire geschiedenis van de Douanewet is de formele wetgever namelijk ervan uitgegaan dat, voor zover het CDW en de toepassingsverordeningen voorschrijven of toestaan dat nationaal algemeen verbindende voorschriften worden vastgesteld, dit laatste plaatsvindt bij – onder meer – algemene maatregel van bestuur. Dit uitgangspunt is neergelegd in de tekst van art. 3 Douanewet. Dit betekent dat art. 54 Douanebesluit voldoende grond vindt in de wet in formele zin. Daaraan doet niet af dat het hier gaat om een algemene delegatiebepaling. De douaneschuldenaar wordt derhalve aangewezen uit kracht van een wet.

NTFR 2014/1139 - Multifunctioneel muziekapparaat dient in GN 8519 89 19 te worden ingedeeld

ECLI:NL:PHR:2014:86, datum uitspraak 14-02-2014, publicatiedatum 07-03-2014
Aflevering 16, gepubliceerd op 17-04-2014 met annotatie van mr. B.A. Kalshoven
Belanghebbende heeft aangiften gedaan voor het in het vrije verkeer brengen van een multifunctioneel apparaat A. Het apparaat bestaat uit een kastje waarin een vijftal luidsprekers zijn geplaatst die elk zijn voorzien van een afzonderlijke digitale versterker. Zodra het apparaat is aangesloten op het internet, kunnen muziekbestanden van online muziekaanbieders worden afgespeeld en kan ook internetradio worden beluisterd.

NTFR 2014/1140 - Na verwijzing: een in het buitenland op kenteken gestelde auto is een 'gebruikte auto'

ECLI:NL:GHARL:2014:998, datum uitspraak 11-02-2014, publicatiedatum 21-02-2014
Aflevering 16, gepubliceerd op 17-04-2014 met annotatie van mr. H.A. Elbert
Deze zaak betreft de verwijzingsprocedure van HR 28 juni 2013, NTFR 2013/1535. Belanghebbende heeft op 21 januari 2010 aangifte gedaan voor de BPM voor een ‘ingevoerde Duitse auto’. Zij is er daarbij van uitgegaan dat de auto een gebruikte auto is en heeft daarom op de voet van art. 10, lid 1, Wet BPM een afschrijving in aanmerking genomen. Volgens de inspecteur is echter sprake van een nieuwe auto, zodat geen grond bestaat voor een afschrijving. In verband hiermee heeft hij de onderhavige naheffingsaanslag opgelegd. Hof Den Bosch (NTFR 2012/176) heeft deze naheffingsaanslag echter vernietigd, omdat naheffing vóór dat het belastbare feit van registratie heeft plaatsgevonden niet mogelijk is volgens het hof. De Hoge Raad (NTFR 2013/1535) zag dat echter anders, casseerde de hofuitspraak en verwees de zaak naar Hof Arnhem-Leeuwarden. Dit verwijzingshof stelt vast dat op 13 januari 2010 in Duitsland een Duits kenteken is afgegeven, dat op 21 januari 2010 747 km op de kilometerstand stond en dat de auto licht beschadigd was. Het verwijzingshof oordeelt vervolgens dat bij invoer van een auto uit het buitenland sprake is van een gebruikte auto indien deze in het buitenland op kenteken is gesteld. Daarvan is hier sprake. De kilometerstand acht het hof niet doorslaggevend. Nu sprake is van een gebruikte auto, dient de naheffingsaanslag te worden vernietigd.

NTFR 2014/1141 - 90%-criterium taxivervoer geldt ook voor vrijwilligersvervoer

ECLI:NL:GHARL:2013:8446, datum uitspraak 29-10-2013, publicatiedatum 22-11-2013
Aflevering 16, gepubliceerd op 17-04-2014 met annotatie van mr. H.A. Elbert
Belanghebbende, een stichting, heeft tot doel het verzorgen van recreatie voor ouderen. Zij verzorgt onder meer vrijwilligersvervoer. Belanghebbende heeft een auto aangeschaft waarbij € 13.260 aan BPM is betaald. Belanghebbende heeft de inspecteur verzocht om teruggaaf van deze BPM. De inspecteur heeft dit geweigerd. Volgens de rechtbank en het hof is dat terecht. De wettelijke eis dat de auto geheel of nagenoeg geheel wordt gebruikt voor het verrichten van taxivervoer (het 90%-criterium) geldt namelijk ook voor het vrijwilligersvervoer door belanghebbende. Aan die eis heeft zij niet voldaan. Dat een medewerkster van het Ministerie van Financiën een inlichting aan belanghebbende heeft verstrekt of het standpunt heeft ingenomen dat die eis niet zou gelden, is volgens het hof niet aannemelijk gemaakt door belanghebbende.

NTFR 2014/1142 - Kansspelbelasting niet in strijd met art. 1 Eerste Protocol (bij het EVRM)

Aflevering 16, gepubliceerd op 17-04-2014 met annotatie van mr. J. Berns
Met ingang van 1 juli 2008 zijn (opbrengsten uit) kansspelautomaten overgeheveld van de omzetbelasting (destijds 19%) naar de kansspelbelasting (29%). Belanghebbende is een ondernemer en stelt kansspelautomaten tegen vergoeding ter beschikking aan gelieerde vennootschappen. Zij stelt zich op het standpunt dat haar activiteiten niet leiden tot belastingplicht op grond van de Wet op de kansspelbelasting (Wet Ksb) zoals die vanaf 1 juli 2008 luidt en, zo dit wel het geval is, dat de heffing van kansspelbelasting in strijd is met het eigendomsgrondrecht als bedoeld in art. 1 Eerste Protocol (bij het EVRM).

NTFR 2014/1143 - Rioolheffing ondanks het ontbreken van een geleverde prestatie

ECLI:NL:GHARL:2014:917, datum uitspraak 11-02-2014, publicatiedatum 14-02-2014
Aflevering 16, gepubliceerd op 17-04-2014 met annotatie van mr. B.S. Kats
Belanghebbende heeft een bedrijfsgebouw in eigendom waarin hij een melkveehouderij drijft. Voor dit perceel heeft de gemeente aan hem als eigenaar van een niet-woning een aanslag rioolheffing opgelegd. Vast staat dat het afvalwater wordt afgevoerd naar de mestkelder en dat het vervolgens over het land wordt uitgereden. De sloten zijn niet dienstig tot de inzameling of het transport van afvalwater door of vanwege de gemeente. De zorg voor het watersysteem waartoe de sloten behoren, berust bij het waterschap. Belanghebbende stelt dat de gemeente aan hem geen prestatie levert. Het hof overweegt dat art. 228a Gem.w. geen voorschriften bevat over de belastingplicht, het belastbare feit, de heffingsmaatstaven, de tarieven en wat overigens voor de heffing en de invordering van de rioolheffing van belang is. De gemeenteraad is derhalve vrij om aan deze elementen van de rioolheffing in de desbetreffende belastingverordening de invulling te geven die hij wenst. Dit is slechts anders indien deze invulling leidt tot een onredelijke en willekeurige belastingheffing die de wetgever in formele zin niet op het oog kan hebben gehad.

NTFR 2014/1145 - Belanghebbende terecht aangemerkt als gebruiker voor rioolheffing en afvalstoffenheffing

ECLI:NL:RBDHA:2014:1311, datum uitspraak 29-01-2014, publicatiedatum 26-02-2014
Aflevering 16, gepubliceerd op 17-04-2014 met annotatie van mr. M.P. van der Burg
Belanghebbende is een vennootschap die zich toelegt op het beheer van leegstaande panden/woningen en bemiddelt tussen de eigenaar (bruikleengever) en bruikleennemers (studenten). In geschil is of belanghebbende terecht door verweerder is aangemerkt als gebruiker van de panden/woningen voor de rioolheffing en afvalstoffenheffing. Naar het oordeel van Rechtbank Den Haag is dit het geval. Belanghebbende kwalificeert als (volgtijdig) gebruiker als bedoeld in de Verordening rioolrecht en de Verordening afvalstoffenheffing. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat de woningen slechts korte tijd worden bewoond en door belanghebbende voor eigen rekening en risico ter beschikking worden gesteld aan derden. Wel is belanghebbende voor één object ten onrechte aangemerkt als gebruiker. Slechts in zoverre is het beroep gegrond.

NTFR 2014/1147 - Uitsluiten van Amerikaanse klanten wegens FATCA vormt verboden onderscheid

Aflevering 16, gepubliceerd op 17-04-2014 met annotatie van mr. J. Berns
Verzoeker heeft de Nederlandse nationaliteit en woont al bijna zijn hele leven in Nederland. Omdat hij in Amerika geboren is, bezit hij tevens de Amerikaanse nationaliteit. Verzoeker heeft een beleggingsrekening bij Alex (BinckBank). De bank beëindigt op 1 december 2013 de dienstverlening. Aanleiding daartoe vormt de impact van de zogenoemde FATCA-regelgeving die per 1 juli 2014 van kracht wordt. Deze regelgeving verplicht financiële instellingen om Amerikaanse rekeninghouders te detecteren en de gegevens vervolgens te rapporteren aan de Nederlandse fiscus. Deze rapporteert op zijn beurt aan de IRS.

NTFR 2014/1148 - In fiscale procedure kan de gemachtigde van een partij als getuige worden gehoord

ECLI:NL:HR:2014:783, datum uitspraak 04-04-2014, publicatiedatum 04-04-2014
Aflevering 16, gepubliceerd op 17-04-2014 met annotatie van mr. E.C.G. Okhuizen
De onderhavige uitspraak op bezwaar is gedagtekend 30 oktober 2012. Het beroepschrift van belanghebbende is op 18 december 2012 (dus na afloop van de beroepstermijn) bij de rechtbank ingekomen. De gemachtigde van belanghebbende heeft de rechtbank bericht dat hij het beroepschrift op 7 december 2012 ter post heeft bezorgd in de postbus van PostNL. Ter zitting heeft de gemachtigde een aanbod gedaan tot het afleggen van een verklaring onder ede omtrent de terpostbezorging. De rechtbank heeft dat afgewezen omdat de belastingprocedure volgens de rechtbank geen mogelijkheid biedt voor een partijverklaring onder ede. De rechtbank heeft het beroep vervolgens niet-ontvankelijk verklaard. In cassatie houdt die beslissing echter geen stand. Het aanbod van de gemachtigde om ter zitting onder ede een verklaring af te leggen moet namelijk worden aangemerkt als een aanbod tot getuigenbewijs. De rechtbank heeft klaarblijkelijk bedoeld tot uitdrukking te brengen dat niet alleen een partij, maar ook de gemachtigde van die partij niet als getuige kan worden gehoord. Die visie is echter onjuist. Derhalve heeft de rechtbank belanghebbende ten onrechte niet tot het leveren van getuigenbewijs toegelaten.

NTFR 2014/1149 - Griffierecht kan toegang tot de rechter verhinderen

ECLI:NL:HR:2014:699, datum uitspraak 28-03-2014, publicatiedatum 28-03-2014
Aflevering 16, gepubliceerd op 17-04-2014 met annotatie van mr. R. den Ouden
Belanghebbende heeft hoger beroep ingesteld inzake een belastingaanslag en een boete. Daarvoor is belanghebbende € 112 aan griffierecht verschuldigd. Hof Amsterdam (NTFR 2012/1857) heeft vanwege de financiële omstandigheden van belanghebbende het griffierecht verminderd tot € 20. Tegen deze vermindering heeft de staatssecretaris tevergeefs cassatieberoep ingesteld. Volgens de Hoge Raad wordt in het algemeen met de huidige bedragen aan griffierecht de toegang tot de rechter niet ontnomen. Er kunnen zich echter gevallen voordoen waarin het griffierecht het voor de rechtzoekende onmogelijk maakt om gebruik te maken van een rechtsgang. Gelet op het belang dat in een rechtsstaat toekomt aan de toegang tot een onafhankelijke rechter, kan niet worden aanvaard dat een (hoger) beroep wegens het onbetaald blijven van griffierecht niet-ontvankelijk wordt verklaard. Dit gevolg kan worden voorkomen door aan te nemen dat de betrokkene met het achterwege laten van een betaling van griffierecht niet in verzuim is, als bedoeld in art. 8:41, lid 6, Awb. Gelet op de inkomens- en vermogenspositie van belanghebbende kan in dit geval niet worden gezegd dat belanghebbende door het niet betalen van het griffierecht in verzuim is geweest. Het hof heeft een niet-ontvankelijkverklaring terecht achterwege gelaten.

NTFR 2014/1150 - Vertrouwensbeginsel staat in de weg aan interne compensatie

ECLI:NL:GHAMS:2013:4843, datum uitspraak 26-09-2013, publicatiedatum 16-01-2014
Aflevering 16, gepubliceerd op 17-04-2014 met annotatie van mr. T.A.D. van Wordragen
Belanghebbende houdt alle aandelen in X bv. X bv verstrekt financieringen aan derden en belegt in vastgoed. Er zijn deelnemingen verworven en er zijn vennootschappen opgericht. Belanghebbende bestuurt deze vennootschappen. Het pand waarin belanghebbende woont, is eigendom van X bv. De inspecteur betwist de verdeling zakelijk en privégebruik (volgens belanghebbende 45%, respectievelijk 55%) en stelt dat het pand 100% voor privédoeleinden wordt gebruikt. Het hof is met Rechtbank Haarlem van oordeel dat belanghebbende en X bv niet aannemelijk hebben gemaakt dat het pand 45% voor zakelijke doeleinden wordt gebruikt. Veeleer acht het hof aannemelijk dat het pand naar aard en inrichting een woonhuis betreft dat belanghebbende in privé volledig tot zijn beschikking stond. Volgens de huurovereenkomst liepen zakelijk gebruik en privégebruik van de woning door elkaar. Belanghebbende hield zich in de onderhavige jaren uitsluitend bezig met vermogensbeheer en dreef geen materiële onderneming meer in of vanuit het pand. De inspecteur heeft terecht de winst van X bv gecorrigeerd voor de te lage huur en er zijn terecht winstuitdelingen in aanmerking genomen bij belanghebbende. Het vertrouwensbeginsel staat een beroep door de inspecteur op interne compensatie ter zake van de correctie huurvergoeding in de weg. Het beroep op interne compensatie ter zake van de correctie huurderslasten slaagt echter.

NTFR 2014/1151 - Geen vrijstellingsmethode op basis van vertrouwensbeginsel voor inkomsten uit Zuid-Korea voor sporter

ECLI:NL:GHARL:2014:1748, datum uitspraak 04-03-2014, publicatiedatum 14-03-2014
Aflevering 16, gepubliceerd op 17-04-2014 met annotatie van dr. D. Molenaar
Belanghebbende, inwoner van Nederland, heeft als professioneel sporter inkomsten uit Japan en Zuid-Korea genoten. Hierop is bronbelasting ingehouden. Bij het opleggen van voorlopige aanslagen IB 2009 en 2010 is met betrekking tot de buitenlandse inkomsten voor de aftrek ter voorkoming van dubbele belasting – na aangifte en bezwaar – de zogenoemde vrijstellingsmethode toegepast. Bij het vaststellen van de onderhavige definitieve aanslag IB 2009 is dat voor de inkomsten uit Zuid-Korea teruggedraaid en is de verrekenmethode toegepast. Belanghebbende erkent dat dit in overeenstemming is met de toepasselijke regelgeving, maar hij beroept zich op het vertrouwensbeginsel. Evenals de rechtbank, verwerpt het hof dat beroep op het vertrouwensbeginsel. De aard van de voorlopige aanslagregeling, ook na een daartegen gemaakt bezwaar, verzet zich volgens het hof namelijk ertegen dat belanghebbende met succes een beroep kan doen op gewekt vertrouwen. Belanghebbende heeft de kwestie van de aftrek ter voorkoming van dubbele belasting ter zake van de inkomsten uit sportbeoefening in Zuid-Korea niet uitdrukkelijk en gemotiveerd aan de inspecteur voorgelegd.

NTFR 2014/1153 - Informatiebeschikking is terecht opgelegd

ECLI:NL:HR:2014:885, datum uitspraak 11-04-2014, publicatiedatum 11-04-2014
Aflevering 16, gepubliceerd op 17-04-2014
De inspecteur heeft aan belanghebbende een informatiebeschikking in de zin van art. 52a AWR afgegeven, omdat zij niet heeft voldaan aan de verplichtingen die art. 52 AWR aan haar als ondernemer stelt. In geschil is of de inspecteur de beschikking terecht heeft vastgesteld. Belanghebbende beroept zich op overmacht; als gevolg van diefstal kon zij niet meer over de gevraagde informatie en bescheiden beschikken. Hof Den Bosch (NTFR 2013/2075) heeft geoordeeld dat het verlies van een deel van de administratie ten gevolge van diefstal en het niet voorhanden hebben van een back-up en kopieën van de administratie, voor rekening van belanghebbende moeten blijven. De informatiebeschikking is ook niet vastgesteld in strijd met het evenredigheids- en doeltreffendheidsbeginsel. Belanghebbende kan, in geval van een nog op te leggen navorderingsaanslag, alsdan de haar toekomende rechtsmiddelen van bezwaar en (hoger) beroep geldend maken. Het hof heeft belanghebbende een termijn van acht weken gegeven om alsnog de in de beschikking gestelde vragen te beantwoorden en de daarin verzochte informatie te verstrekken.

NTFR 2014/1154 - KB-Lux: Bewijsvermoeden dat te weinig belasting is geheven, geldt niet voor IB 1990-1992

ECLI:NL:HR:2014:869, datum uitspraak 11-04-2014, publicatiedatum 11-04-2014
Aflevering 16, gepubliceerd op 17-04-2014
Aan belanghebbende zijn over een reeks van jaren navorderingsaanslagen IB met boetes opgelegd in verband met een KB-Luxrekening. In geschil is of de inspecteur voor de boetes het bewijs heeft geleverd dat te weinig IB is geheven. De inspecteur kan met een bewijsvermoeden voldoen aan zijn bewijslast. Alleen gaat een dergelijk bewijsvermoeden niet op voor de beboeting ter zake van de heffing van IB 1992 en eerdere jaren (HR 28 juni 2013, NTFR 2013/1385). Voor die jaren dient de inspecteur dus op andere wijze bewijs te leveren. Nu de stukken van het geding daarvoor geen aanwijzingen bevatten, dienen de boetes IB 1990 tot en met 1992 te vervallen.

NTFR 2014/1155 - KB-Lux: Bewijsvermoeden dat te weinig belasting is geheven, geldt niet voor VB 1991-1993

ECLI:NL:HR:2014:843, datum uitspraak 11-04-2014, publicatiedatum 11-04-2014
Aflevering 16, gepubliceerd op 17-04-2014
Aan belanghebbende zijn over een reeks van jaren navorderingsaanslagen VB met boetes opgelegd in verband met een KB-Luxrekening. In geschil is of de inspecteur voor de boetes het bewijs heeft geleverd dat te weinig VB is geheven. De inspecteur kan met een bewijsvermoeden voldoen aan zijn bewijslast. Alleen gaat een dergelijk bewijsvermoeden niet op voor de beboeting ter zake van de heffing van VB 1993 en eerdere jaren (HR 28 juni 2013, NTFR 2013/1385). Voor die jaren dient de inspecteur dus op andere wijze bewijs te leveren. Nu de stukken van het geding daarvoor geen aanwijzingen bevatten, dienen de boetes VB 1991 tot en met 1993 te vervallen.

NTFR 2014/1156 - Staatssecretaris heeft besluit hardheidsclausule ontoereikend gemotiveerd; schending motiveringsvereiste

Aflevering 16, gepubliceerd op 17-04-2014
Stichting X heeft in 2005 haar concern gereorganiseerd. Voor interne reorganisaties bestaat een vrijstelling van overdrachtsbelasting, maar deze vrijstelling geldt tot 2008 niet voor stichtingen. De stichting moet hierdoor een aanzienlijk bedrag aan overdrachtsbelasting betalen. De stichting verzoekt de staatssecretaris van Financiën om de hardheidsclausule toe te passen en de vrijstelling alsnog te verlenen. De staatssecretaris van Financiën weigert.

NTFR 2014/1158 - Kwalificatie buitenlandse sociale verzekeringen (voor bepaling Nederlands loon)

Aflevering 16, gepubliceerd op 17-04-2014
Dit besluit is een actualisering van het besluit van 7 april 2009, CPP2009/93M (NTFR 2009/992) over de kwalificatie van buitenlandse sociale verzekeringen. Deze kwalificatie is van belang voor de beoordeling – naar Nederlandse fiscale maatstaven – van de aftrek van de betaalde premies en bijdragen en van de belastbaarheid van de ontvangen aanspraken, vergoedingen en uitkeringen. De actualisering houdt verband met de Wet Uniformering loonbegrip en het nieuwe art. 11d Wet LB 1964. Tevens zijn enkele Duitse sociale verzekeringen toegevoegd aan de in het besluit opgenomen opsomming van de fiscale gevolgen van Duitse, Belgische en Luxemburgse sociale verzekeringen.