Aflevering 30

Gepubliceerd op 27 juli 2017

NTFR 2017/1845 - De fiscale vestigingsplaatsfictie, een achterhaald verschijnsel

Aflevering 30, gepubliceerd op 27-07-2017 geschreven door mr. dr. J.J. van den Broek
De afgelopen jaren is de discussie opgelaaid over de rol die Nederland speelt bij internationale constructies van multinationale ondernemingen ter ontwijking van belastingheffing. In dat kader stel ik in deze Opinie de vestigingsplaatsfictie van art. 2, lid 4 Wet op de vennootschapsbelasting 1969 ter discussie. De fictie lijkt immers een effectief instrument te zijn voor belastingontwijking. Wat is tegenwoordig nog het werkelijke nut van deze fictie? Ik heb daarnaast de indruk dat niet iedereen beseft wat de fictie met zich meebrengt voor de eindafrekeningsbepalingen in de vennootschapsbelasting. Naar mijn mening mag de vestigingsplaatsfictie zo snel mogelijk worden afgeschaft.

NTFR 2017/1847 - Brief over onderzoeksrapport Wet uniformering Loonbegrip

Aflevering 30, gepubliceerd op 27-07-2017 geschreven door mr. A.L. Mertens
De staatssecretaris van Financiën heeft de Tweede Kamer geïnformeerd over het onderzoeksrapport ‘Evaluatie effecten administratieve lasten bedrijven Wet uniformering loonbegrip’. Onderzoekers concluderen dat sprake is van een vereenvoudiging met het wegnemen van de vier discoördinatiepunten in het loonbegrip, maar dat de vereenvoudiging als beperkt wordt ervaren. Ook wordt geconstateerd dat nog niet uitsluitend met het nieuwe loonbegrip wordt gewerkt en dat, onder meer door nieuwe afspraken en regelveranderingen in het loondomein, de beoogde verdere vereenvoudiging niet tot stand is gebracht. Het behalen van de met die verdere vereenvoudiging samenhangende administratieve lastenverlichting zou dan ook nadere stappen vergen. Het beantwoorden van de vraag of en zo ja welke beleidsconclusies aan de uitkomsten van dit onderzoeksrapport worden verbonden is aan het volgende kabinet.

NTFR 2017/1852 - Samenstelbepaling niet van toepassing op woning en paar 100 meter verderop gelegen perceel

ECLI:NL:HR:2017:1328, datum uitspraak 14-07-2017, publicatiedatum 14-07-2017
Aflevering 30, gepubliceerd op 27-07-2017 met annotatie van mr. R. van den Berg MRE
Erflater was eigenaar en gebruiker van de onroerende zaken a-straat 1 en b-straat 1. A-straat 1 is een woonhuis. B-straat 1 is een perceel grond dat op een paar 100 meter van de woning is gelegen. Tussen de woning en het perceel zijn woningen en zijstraten gelegen. Voor zowel de woning als het perceel is een WOZ-beschikking voor 2014 gegeven. De waarde van het perceel is bepaald op € 33.000. Op het perceel staan een boomgaard, een werktuigberging met overkapping en een houten tuinhuis. Het perceel, met agrarische bestemming, was bij erflater in gebruik. Voor het perceel is een aanslag OZB opgelegd naar het tarief voor niet-woningen. Hof Den Haag (21 september 2016, nrs. 16/00056 en 16/00057, NTFR 2016/2590) heeft geoordeeld dat de woning en het perceel naar de omstandigheden beoordeeld niet bij elkaar horen, zodat de samenstelbepaling niet van toepassing is. Voorts heeft het hof geoordeeld dat het perceel terecht is aangemerkt als niet-woning. Met betrekking tot de samenstelbepaling van art. 16, letter d, Wet WOZ, onderschrijft de Hoge Raad het oordeel van het hof. Het hof heeft terecht gekeken naar de uiterlijke kenmerken van beide objecten en de omstandigheid dat zij afzonderlijk van elkaar verkocht kunnen worden. Met betrekking tot de tariefstoepassing heeft het hof echter niet juist geoordeeld volgens de Hoge Raad. Het hof is – in cassatie onbestreden – ervan uitgegaan dat het tuinhuis op het perceel geschikt is om enigszins duurzaam voor menselijke bewoning te dienen en daarom is aan te merken als woning. Bij de toerekening op de voet van art. 220a, lid 2, Gem.w moet echter niet alleen de waarde van de tot woning dienende opstal in aanmerking worden genomen maar tevens de waarde van de ondergrond en van de volledig aan de bewoning dienstbare overige delen, zoals tuinen, garages en schuren. Het hof heeft dit miskend. (Volgt vernietiging en verwijzing.)

NTFR 2017/1853 - Boete ten onrechte verminderd als belanghebbende geen nadeel heeft geleden van schending vormvoorschrift

ECLI:NL:HR:2017:1175, datum uitspraak 30-06-2017, publicatiedatum 30-06-2017
Aflevering 30, gepubliceerd op 27-07-2017 met annotatie van mr. E.C.G. Okhuizen
Tijdens een gesprek tussen belanghebbende en de inspecteur is aan belanghebbende een aanslag IB/PVV 2010 bekendgemaakt, alsmede een boete. Volgens Hof Den Haag (23 december 2015, nr. 15/00238, NTFR 2016/819) is art. 5:53, lid 3, Awb geschonden. Door de korte tijdspanne tussen aankondiging en bekendmaking van de boete heeft belanghebbende onvoldoende tijd gehad om behoorlijk te kunnen reageren op het boetevoornemen. Om die reden heeft het hof de boete verminderd met 40%. De Hoge Raad vernietigt de hofuitspraak. Voor het bepalen van de hoogte van de boete is van belang of belanghebbende enig nadeel heeft ondervonden van de schending van art. 5:53, lid 3, Awb. Het hof heeft daarover niets vastgesteld. Verwijzing moet volgen.

NTFR 2017/1854 - Bij gegrond beroep of verzet volgt proceskostenvergoeding

ECLI:NL:HR:2017:1336, datum uitspraak 14-07-2017, publicatiedatum 14-07-2017
Aflevering 30, gepubliceerd op 27-07-2017 met annotatie van mr. N. ten Broek
Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen aanmaningskosten. Vervolgens heeft hij beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een beslissing op dat bezwaar. De rechtbank doet het beroep vereenvoudigd af en verklaart het beroep kennelijk niet-ontvankelijk (art. 8:54 Awb). Het hiertegen gedane verzet wordt gegrond verklaard, waarna de rechtbank in een inhoudelijke uitspraak zowel het beroep tegen het niet tijdig doen van de uitspraak op bezwaar als het beroep tegen de aanmaningskosten ongegrond heeft verklaard. Volgens Hof Arnhem-Leeuwarden (4 oktober 2016, nr. 16/00119, NTFR 2016/2680) had de rechtbank het beroep tegen het niet tijdig doen van een uitspraak op bezwaar niet-ontvankelijk moeten verklaren, omdat belanghebbende de invorderingsambtenaar al in gebreke had gesteld voordat de beslistermijn was verstreken. Het hof heeft geen proceskostenvergoeding toegekend. Het hoger beroep is immers enkel gegrond omdat de rechtbank een onjuiste beslissing heeft genomen die niet door de invorderingsambtenaar is uitgelokt, aldus het hof. De Hoge Raad vernietigt de hofuitspraak voor zover daarin geen proceskostenvergoeding voor het verzet is toegekend. Wordt een belanghebbende in het gelijk gesteld, dan geldt als hoofdregel dat het bestuursorgaan in de kosten wordt veroordeeld. Dit geldt ook bij verzet en als de rechterlijke uitspraak op het punt waarop het beroep of verzet gegrond is bevonden, niet door het bestuursorgaan is uitgelokt.

NTFR 2017/1857 - Belastingrechter is niet bevoegd inzake intrekking btw-identificatienummer

ECLI:NL:PHR:2017:373, datum uitspraak 25-04-2017, publicatiedatum 02-06-2017
Aflevering 30, gepubliceerd op 27-07-2017 met annotatie van mr. J. van de Merwe
De inspecteur heeft belanghebbende schriftelijk medegedeeld dat zijn btw-identificatienummer (btw-nummer) wordt ingetrokken. Hiertegen heeft belanghebbende beroep aangetekend bij Rechtbank Zeeland-West-Brabant. Volgens de rechtbank is de beslissing tot intrekking van het btw-nummer van belanghebbende weliswaar ‘een ingevolge de belastingwet genomen besluit’, maar geen voor bezwaar of beroep vatbare beslissing. De rechtbank verklaart het beroep van belanghebbende kennelijk niet-ontvankelijk en wijst belanghebbende op de mogelijkheid zich te wenden tot de burgerlijke rechter. Het tegen die uitspraak gedane verzet verklaart de rechtbank ongegrond.

NTFR 2017/1858 - Beantwoording Kamervragen over de aangifte erf- en schenkbelasting

Aflevering 30, gepubliceerd op 27-07-2017 geschreven door mr. dr. E.A.M. Huiskers
Tweede Kamerlid Aukje de Vries stelt staatssecretaris Wiebes van Financiën Kamervragen over de beschikbaarheid van aangifteformulieren voor de erf- en schenkbelasting en de verschuldigdheid van belastingrente bij eventueel te late indiening van de aangiften (vragen ingezonden op 31 maart 2017, kenmerk 2017Z04275). Kamerlid De Vries vraagt staatssecretaris Wiebes waarom de aangiftebiljetten voor de erf- en schenkbelasting pas in april respectievelijk mei 2017 beschikbaar zijn gekomen, terwijl de nieuwe regels voor deze belastingen al in januari zijn ingevoerd. De staatssecretaris antwoordt dat voor aangiftes van overlijden en schenking gebruik moet worden gemaakt van een door de Belastingdienst beschikbaar gesteld digitaal of papieren formulier en deze gewoonlijk in februari van het jaar waarop ze betrekking hebben beschikbaar worden gesteld. Het formulier voor de erfbelasting staat volgens de staatssecretaris sinds eind maart 2017 online en het formulier voor de schenkbelasting sinds mei 2017. De vertraging in het beschikbaar komen van de formulieren, komt door de aanpassingen die moesten worden doorgevoerd. Kamerlid De Vries vraagt aanvullend naar de verschuldigdheid van belastingrente door belastingplichtigen die wel binnen de daarvoor bestemde termijn aangifte willen doen, maar dat niet kunnen omdat het biljet niet beschikbaar is. De staatssecretaris antwoordt dat de aangifte erfbelasting binnen acht maanden na overlijden moet worden ingediend. Als de aangifte echter negentien weken of langer vóór het verstrijken van de aangiftetermijn is ingediend, wordt geen belastingrente in rekening gebracht, mits de aanslag overeenkomstig de aangifte wordt vastgesteld. Volgens de staatssecretaris vormt het – gelet op de aangiftetermijn – geen probleem om de aangiften erfbelasting van personen overleden op of na 1 januari 2017 tijdig in te dienen. Daarnaast verwacht de staatssecretaris dat in juni 2017 al de eerste aanslagen kunnen worden vastgesteld, zodat nabestaanden van overledenen van begin januari 2017 tijdig kunnen worden voorzien van een aanslag, zonder dat belastingrente in rekening wordt gebracht. Voor wat betreft de aangifte schenkbelasting geeft de staatssecretaris aan dat deze pas op 1 maart van het jaar, volgend op het jaar waarin de schenking wordt gedaan, moet worden ingediend (art. 46 SW 1956) en dat over verschuldigde schenkbelasting geen belastingrente wordt berekend.

NTFR 2017/1859 - WOB-verzoek over verzuimboeten aanslagen inkomsten- en vennootschapsbelasting

Aflevering 30, gepubliceerd op 27-07-2017 geschreven door mr. dr. E.A.M. Huiskers
Uitgangspunt van de Wet openbaarheid van bestuur (hierna: WOB) is dat overheidsdocumenten in het belang van een goede en democratische bestuursvoering op verzoek openbaar worden gemaakt. De staatssecretaris van Financiën komt tegemoet aan een WOB-verzoek om openbaarmaking van documenten die betrekking hebben op de matiging van verzuimboeten voor de inkomsten- en vennootschapsbelasting in de fase van bezwaar. Ook beantwoordt de staatssecretaris enkele vragen over de handelwijze van medewerkers van de Belastingdienst bij de matiging van verzuimboeten.

NTFR 2017/1862 - Hoge Raad beantwoordt prejudiciële vragen over strijd met goede verdragstrouw bij conserverende aanslag ter zake van pensioen- en lijfrenteaanspraken

ECLI:NL:HR:2017:1324, datum uitspraak 14-07-2017, publicatiedatum 14-07-2017
Aflevering 30, gepubliceerd op 27-07-2017 met annotatie van dr. mr. M van Dun
Belanghebbende heeft een direct belang van 100% in A bv en een indirect belang van 100% in B bv. In 1997 heeft hij zijn onderneming ingebracht in deze bv-structuur. Daarbij heeft belanghebbende een zogenoemde gerichte lijfrente bedongen. Belanghebbende heeft t/m 2009 pensioenrechten opgebouwd bij A bv (pensioen in eigen beheer). Hij is op 31 december 2014 geëmigreerd naar Frankrijk. In verband hiermee heeft de inspecteur de onderhavige conserverende aanslag IB/PVV 2014 opgelegd, berekend naar een te conserveren inkomen van € 379.570 aan pensioenaanspraken en € 162.722 aan lijfrenteaanspraken.

NTFR 2017/1863 - A-G beantwoordt prejudiciële vragen: conserverende aanslag voor negatieve uitgaven ter zake van lijfrente wel mogelijk, voor pensioen niet mogelijk

ECLI:NL:PHR:2017:417, datum uitspraak 08-06-2017, publicatiedatum 16-06-2017
Aflevering 30, gepubliceerd op 27-07-2017 met annotatie van dr. mr. M van Dun
Bij beslissing van 9 maart 2017 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant (9 maart 2017, nr. 16/3350, NTFR 2017/803) de Hoge Raad ex art. 27ga AWR verzocht om een prejudiciële beslissing.

NTFR 2017/1864 - Voor 183-dagenregeling is de aanwezigheid in de werkstaat maatgevend

ECLI:NL:HR:2017:1326, datum uitspraak 14-07-2017, publicatiedatum 14-07-2017
Aflevering 30, gepubliceerd op 27-07-2017 met annotatie van mr. A.H.W. Steijn
Belanghebbende, die in België woont, is bestuurder en enig aandeelhouder van een in België gevestigde BVBA. Deze vennootschap heeft in 2009 op 181 dagen in Nederland werkzaamheden verricht ten behoeve van B bv. De werkzaamheden zijn feitelijk uitgevoerd door belanghebbende die daarvoor op de werkdagen heen en weer reisde tussen België en Nederland. Belanghebbende heeft van de BVBA een salaris ontvangen van € 57.600. De inspecteur heeft de onderhavige aanslag IB/PVV 2009 aan hem opgelegd in verband met de in Nederland verrichte werkzaamheden. Op basis van de fictiefloonregeling is een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 109.163 in aanmerking genomen.

NTFR 2017/1866 - Nederland ondertekent het MLI-verdrag

Aflevering 30, gepubliceerd op 27-07-2017 geschreven door prof. mr. dr. M.F. de Wilde
Op 7 juni 2017 heeft minister Dijsselbloem van Financiën namens Nederland de ‘Multilateral Convention to Implement Tax Treaty Related Measures to Prevent Base Erosion and Profit Shifting’ ondertekend, in Parijs en samen met bijna 70 andere landen wereldwijd (Trb. 2017, nr. 86). Met dit verdrag, dat ook wel wordt aangeduid als het ‘multilaterale instrument’ (‘MLI’) of ‘Anti-BEPS verdrag’, wordt beoogd de verdragsgerelateerde aspecten van het G20/OESO BEPS-project (Actiepunten 2 ‘mismatches’, 6 ‘verdragsmisbruik’, 7 ‘vaste inrichtingsdefinitie’ en 14 ‘geschilbeslechting’) op efficiënte en flexibele wijze in zoveel mogelijk belastingverdragen ineens te implementeren (Actiepunt 15). Voor inwerkingtreding is ratificatie van tenminste vijf landen nodig. Voordat MLI-bepalingen in het Nederlandse belastingverdragennetwerk kunnen doorwerken, dient het MLI in betrokken onderlinge verdragsrelatie(s) van toepassing te zijn en dienen de door Nederland en betrokken verdragspartner(s) uitgebrachte keuzes (‘reservations’ en ‘notifications’) in dit verband, de zogenoemde ‘MLI-posities’, bovendien onderling te corresponderen (‘matchen’). De OESO houdt, als depositaris, een publiek beschikbaar overzicht bij van de aangesloten landen en hun MLI-posities (oe.cd/mli). Op de website van de OESO is ook de MLI-positie van Nederland terug te vinden. Het MLI-verdrag is met commentaar opgenomen in NDFR, Deel internationaal en EU-belastingrecht, onderdeel OESO Multilateraal anti-BEPS-verdrag.

NTFR 2017/1867 - Overeenkomst met Indonesië over kwalificatie besloten fonds voor gemene rekening

Aflevering 30, gepubliceerd op 27-07-2017
Nederland heeft met Indonesië een overeenkomst gesloten over de fiscale aspecten van het zogenoemde besloten fonds voor gemene rekening, een Nederlands investeringsvehikel. Deze ‘Competent Authority Agreement’ geeft fiscale duidelijkheid voor deze structuur waarbij vermogen wordt gebundeld, ook wel ‘asset pooling’ genoemd. De overeenkomst is door de bevoegde autoriteiten van Indonesië en Nederland ondertekend op 23 juni 2017 en is op dezelfde datum in werking getreden. De overeenkomst heeft geen terugwerkende kracht. Ook met Indonesië is afgesproken dat het besloten fonds voor gemene rekening als fiscaal transparant wordt beschouwd. Dat betekent dat het fonds zelf op geen enkele wijze belastingplichtig is in Nederland. Hierdoor wordt voorkomen dat de investeerders, als gevolg van hun deelname in het fonds, worden geconfronteerd met een additionele belastingheffing in vergelijking met de situatie waarin zij zelf rechtstreeks in Indonesië zouden beleggen.

NTFR 2017/1868 - Richtlijnvoorstel EC introductie rapportageverplichting 'intermediairs' bij 'mogelijk agressieve grensoverschrijdende fiscale planningconstructies'

Aflevering 30, gepubliceerd op 27-07-2017 geschreven door prof. mr. dr. M.F. de Wilde
Op 21 juni 2017 lanceerde de Europese Commissie een richtlijnvoorstel tot wijziging van de Administratieve Samenwerkingsrichtlijn (2011/16/EU). Het voorstel voorziet in de verplichting voor ‘intermediairs’ (primair) en ‘belastingplichtigen’ (subsidiair) tot vroegtijdige melding van ‘mogelijk agressieve grensoverschrijdende fiscale planningconstructies’ aan de belastingautoriteiten van hun lidstaat. De Commissie spreekt in zijn persbericht over ‘belastingadviseurs, accountants, banken en advocaten die voor hun cliënten fiscale planningconstructies opzetten en promoten’. De rapportageverplichtingen gaan gelden voor ‘grensoverschrijdende constructies’ die ‘een of meerdere eigenschappen of kenmerken vertonen die een aanwijzing vormen voor belastingontwijking of misbruik’, ‘wezenskenmerken’ (‘hallmarks’) genoemd. Betrokken belastingdiensten zullen de in dit verband verkregen inlichtingen vervolgens op gestandaardiseerde wijze, aan de hand van een standaardformulier, onderling automatisch uitwisselen, een en ander via een gemeenschappelijk communicatienetwerk (CCN-netwerk) en een beveiligd centraal gegevensbestand. Niet-nakoming van de rapportageverplichtingen zal tot sancties leiden. Het richtlijnvoorstel laat de vaststelling van deze sancties aan de lidstaten, maar verlangt wel dat deze doeltreffend, evenredig en afschrikkend zullen zijn. Indien het voorstel na raadpleging van het Europees Parlement door de Raad wordt goedgekeurd zoals voorgesteld, moeten de lidstaten de richtlijn uiterlijk 31 december 2018 in hun nationale wetgeving hebben omgezet. De inlichtingenuitwisseling gaat dan gelden voor ‘constructies’ die zijn geïmplementeerd vanaf de datum waarop binnen Raadsverband over het richtlijnvoorstel politieke overeenstemming is bereikt.

NTFR 2017/1869 - Politieke overeenstemming lidstaten over Geschilbeslechtingsrichtlijn

Aflevering 30, gepubliceerd op 27-07-2017 geschreven door prof. mr. dr. M.F. de Wilde
Op 23 mei 2017 bereikten de EU-lidstaten politieke overeenstemming over een Geschilbeslechtingsrichtlijn. De richtlijn zal door de Raad worden aangenomen na raadpleging van het Europees Parlement. De Geschilbeslechtingsrichtlijn vormt een van de uitkomsten van het door de Europese Commissie op 25 oktober 2016 voorgestelde pakket coördinatiemaatregelen op het gebied van de winstbelastingheffing van het Europese bedrijfsleven. Met het politieke akkoord roepen de lidstaten een nieuwe onderling-overleg- en arbitrageprocedure in het leven voor alle binnen de EU gevestigde of woonachtige belastingplichtigen, zowel lichamen als natuurlijke personen, die voor hun inkomsten, vermogen, of ondernemingswinsten door verschillende lidstaten in de heffing van inkomsten, vermogens- of vennootschapsbelasting worden betrokken en in dat verband tegen internationaal juridisch dubbele belastingheffing aanlopen als gevolg van een verschillende interpretatie of toepassing van de geldende belastingverdragen. In beleidsmatige zin sluit de richtlijn aan op de uitkomsten van het BEPS-project van de G20/OESO inzake Actiepunt 14: ‘Making Dispute Resolution Mechanisms More Effective’. De lidstaten dienen de richtlijn uiterlijk 30 juni 2019 in hun nationale wetgeving hebben omgezet. De richtlijn is van toepassing op klachten van bedoelde belastingplichtigen (‘affected persons’) die na deze datum zijn ingediend over geschillen gerezen ter zake van belastingjaren die op of na 1 januari 2018 aanvangen. Het staat de lidstaten vrij de richtlijn ook toe te passen op eerder ingediende klachten en/of klachten betreffende eerdere belastingjaren.

NTFR 2017/1870 - OESO publiceert documenten over het MLI-verdrag waaronder een overzicht van de positie van Nederland

Aflevering 30, gepubliceerd op 27-07-2017 geschreven door prof. mr. dr. M.F. de Wilde
Onlangs heeft de OESO op zijn website (oe.cd/mli) een aantal documenten vrijgegeven met informatie en toelichting over de werking en toepassing van de ‘Multilateral Convention to Implement Tax Treaty Related Measures to Prevent Base Erosion and Profit Shifting’. Op 7 juni 2017 hebben Nederland en bijna 70 andere landen wereldwijd dit verdrag – dat ook wel wordt aangeduid als het ‘multilaterale instrument’ (‘MLI’) of ‘Anti-BEPS verdrag’– in Parijs ondertekend. Op de website van de OESO zijn de volgende documenten terug te vinden: (i) ‘Signatories and Parties (MLI Positions)’, (ii) ‘Information brochure’, (iii) ‘Frequently Asked Questions’, en een (iv) ‘MLI Application Toolkit & Database’. De ‘MLI Application Toolkit & Database’, de zogenoemde ‘MLI Toolkit’ bevat het volgende materiaal: (i) ‘MLI Matching Database’ met een ‘Matrix of Options and Reservations’ en een ‘Disclaimer’, (ii) ‘Legal Note on the Functioning of the MLI under Public International Law’, en een (iii) ‘Step-by-Step overview on the application of the MLI’. Op de website zijn ook de MLI-verdragstekst en een toelichtend document, de ‘Explanatory Statement’ terug te vinden, in hun authentieke talen (Engels, Frans). Het MLI-verdrag is met commentaar opgenomen in NDFR, Deel internationaal en EU-belastingrecht, onderdeel OESO Multilateraal anti-BEPS-verdrag.