Aflevering 5

Gepubliceerd op 1 februari 2018

NTFR 2018/238 - Anbi's en het handhavingsbeleid van de Belastingdienst

Aflevering 5, gepubliceerd op 01-02-2018 geschreven door prof. dr. S.J.C. Hemels
Op 12 december 2017 stuurde de staatssecretaris van Financiën de Handhavingsbrief Belastingdienst 2018 naar de Tweede Kamer.Nr. 2017-0000231384, NTFR 2017/3043. De Handhavingsbrief zelf dateert van 7 december 2017. Deze brief beschrijft de uitvoerings- en toezichtstrategie van de Belastingdienst en werkt de strategie uit voor particulieren. Voor de overige doelgroepen (MKB, grote ondernemingen, toeslaggerechtigden en douaneklanten) geeft de brief op hoofdlijnen inzicht in de aanpak. De 43.000 algemeen nut beogende instellingen (hierna: anbi’s) staan niet als afzonderlijke doelgroep in de brief. Het is niet duidelijk onder welke van de vijf doelgroepen anbi’s vallen. Evenmin noemt pagina 5 van de brief toezicht op anbi’s als een van de taken waar de Belastingdienst verantwoordelijk voor is. Handhavingstaken op het gebied van economische ordening en financiële integriteit staan daarentegen wel in de brief. Ook in de uitvoerige opsomming van kern- en neventaken op pagina 32 ontbreekt het anbi-toezicht. Anbi’s waren ook geen doelgroep in de rapportage van de Algemene Rekenkamer over het handhavingsbeleid van de BelastingdienstAlgemene Rekenkamer, Rapport handhavingsbeleid Belastingdienst 2016, NTFR 2016/2898. dat de aanleiding vormt voor de Handhavingsbrief. Dit alles wekt de indruk dat anbi’s niet in beeld zijn bij de formulering en toepassing van de handhavingsstrategie. Dit is opmerkelijk, omdat de niet aflatende stroom aan jurisprudentie over anbi’sAls bewerker van het NDFR–commentaar bij art. 5b AWR kan ik bij iedere bewerkingsronde, waarvan er jaarlijks vijf zijn, altijd een nieuwe hoeveelheid anbi-uitspraken verwerken. Dit is niet bij ieder wetsartikel in deze mate het geval is. Zo is jurisprudentie over art. 6 Wet VPB 1969, dat ik eveneens van commentaar voorzie, vrij zeldzaam. duidelijk maakt dat de Belastingdienst ook ten aanzien van anbi’s handhaaft. De vraag is hoe dit anbi-toezicht past in de algemene handhavingsstrategie van de Belastingdienst. In deze Opinie geef ik hierover mijn gedachten en observaties weer in de hoop een constructieve bijdrage te leveren aan het debat. Dit aspect van de handhavingsstrategie heeft immers een grote maatschappelijke impact.

NTFR 2018/239 - Belastingdienst start proef 'Boekhouden, belastingaangifte en betalen in één' voor zzp'ers

Aflevering 5, gepubliceerd op 01-02-2018
De Belastingdienst is in samenwerking met de stichting Zeker-OnLine gestart met de proef ‘Boekhouden, belastingaangifte en betalen in één’. De proef is in januari 2018 van start gegaan en duurt twee jaar. De Belastingdienst werkt samen met aanbieders van online boekhoudpakketten die het keurmerk Zeker-OnLine dragen. Vanuit het programma wordt onder meer vanuit de boekhouding de btw- en de winstaangifte samengesteld en de belastingbetaling met iDeal. De Belastingdienst gebruikt de gegevens niet voor extra controledoeleinden. Aan de hand van de ervaringen willen de Belastingdienst en de stichting Zeker-OnLine deze nieuwe vorm van dienstverlening verbeteren en doorontwikkelen. De beschikbare softwarepakketten zijn bestaande pakketten voor zzp’ers. Deelnemende zzp’ers kunnen wel als eerste gebruikmaken van de nieuwe functionaliteiten waarbij het makkelijker wordt om de aangifte btw in te leveren en te betalen.

NTFR 2018/242 - Landbouwnormen 2017 gepubliceerd

Aflevering 5, gepubliceerd op 01-02-2018
Op belastingdienst.nl zijn de Landelijke Landbouwnormen 2017 gepubliceerd. De Landelijke Landbouwnormen gelden voor ondernemers van agrarische bedrijven en voor agrarische activiteiten in Nederland. De vastgestelde normen betreffen onttrekkingen, kostenposten, waarderingen en afschrijvingen in de veehouderij en de land- en tuinbouw. Met de normen bepalen agrarische ondernemers de jaarwinst van het bedrijf voor de aangiften inkomstenbelasting en vennootschapsbelasting. De normen worden door de Belastingdienst toegepast bij de beoordeling van de aangiften. In uitzonderlijke gevallen mag worden afgeweken van de Landelijke Landbouwnormen. De normen gelden voor het kalenderjaar 2017 en het gebroken boekjaar dat begint in 2017 en eindigt in 2018.

NTFR 2018/244 - VAR-loon voor zorgverlener van thuiszorg in natura is volgens A-G Niessen terecht

ECLI:NL:PHR:2017:1438, datum uitspraak 15-12-2017, publicatiedatum 19-01-2018
Aflevering 5, gepubliceerd op 01-02-2018 met annotatie van R.S. Bekker
Belanghebbende was werkzaam als zorgverlener van thuiszorg in natura voor de periode van 15 oktober 2013 t/m 31 december 2014. Belanghebbende was in het bezit van beschikkingen VAR-wuo voor 2013 en 2014. Bij herzieningsbeschikkingen heeft de inspecteur de opbrengst van de werkzaamheden van belanghebbende aangemerkt als ‘loon uit dienstbetrekking’ en beschikkingen VAR-loon afgegeven.

NTFR 2018/245 - Eindarrest inzake premieplicht van met onbetaald verlof zijnde Nederlandse skilerares in Oostenrijk: Nederlandse socialezekerheidswetgeving is van toepassing

ECLI:NL:HR:2018:49, datum uitspraak 19-01-2018, publicatiedatum 19-01-2018
Aflevering 5, gepubliceerd op 01-02-2018 met annotatie van mr. J.C.L.M. Fijen
Belanghebbende is met haar Nederlandse werkgever onbetaald verlof overeengekomen voor de periode 1 december 2008 tot en met 28 februari 2009. Tijdens haar verlof heeft zij in loondienst gewerkt als skilerares voor een Oostenrijkse Skischule. Belanghebbende acht zich gedurende het onbetaald verlof in Nederland vrijgesteld van premieplicht, omdat zij verzekerd zou zijn in Oostenrijk. De Hoge Raad had hierover Unierechtelijke twijfels. Na het stellen van prejudiciële vragen (HR 30 oktober 2015, nr. 14/05346, NTFR 2015/2910) en beantwoording ervan door het HvJ (13 september 2017, X, zaak C-569/15, NTFR 2017/2342) wijst de Hoge Raad thans eindarrest. De Hoge Raad zet uiteen dat belanghebbende ook tijdens de periode van onbetaald verlof voor de toepassing van Vo. EEG 1408/71 moet worden beschouwd als een persoon die werkzaamheden in loondienst in Nederland pleegt uit te oefenen. Zij moet echter voor de Oostenrijkse periode tevens worden beschouwd als een persoon die werkzaamheden in loondienst in Oostenrijk pleegt uit te oefenen. Alsdan is op grond van Vo. EEG 1408/71 de Nederlandse socialezekerheidswetgeving op belanghebbende van toepassing.

NTFR 2018/247 - Premiesectorindeling: Werkzaamheden van niet in dienst zijnde derden tellen niet mee voor loonsom in zin van art. 96, lid 2, Wfsv

ECLI:NL:PHR:2017:1439, datum uitspraak 18-12-2017, publicatiedatum 19-01-2018
Aflevering 5, gepubliceerd op 01-02-2018 met annotatie van Th.J.M. van Schendel
Belanghebbende is een full-service hovenier die ook bestraat en grondwerk doet. In geschil is of zij voor de heffing van premies werknemersverzekeringen in premiesector 1 (Agrarisch bedrijf) of premiesector 3 (Bouwbedrijf) valt. Een samengestelde onderneming zoals de hare, die bij indeling op basis van art. 96, lid 1, Wfsv in twee sectoren valt, wordt volgens het tweede lid ingedeeld in de sector ‘waartoe de werkzaamheden behoren waarvoor hij als werkgever in de regel het grootste bedrag aan premieplichtig loon betaalt of vermoedelijk zal betalen.’ De vraag is of daarbij ook, net als bij de toepassing van lid 1, de werkzaamheden van gecontracteerde derden meetellen, in casu (i) ingehuurde arbeidskrachten in dienst van derden en (ii) de dga van de Holding, die niet bij belanghebbende in dienst is en voor wie zij geen premie betaalt.

NTFR 2018/249 - Kabinetsreactie evaluaties giftenaftrek anbi’s en publicatieplicht anbi’s

Aflevering 5, gepubliceerd op 01-02-2018
De staatssecretaris van Financiën heeft via een brief aan de Tweede Kamer gereageerd op twee verzoeken in relatie tot de evaluaties van de giftenaftrek en de evaluatie van de praktijk rondom anbi’s en sbbi’s. Hij meldt dat hij ernaar streeft om de kabinetsreactie op deze evaluaties vóór 1 juni naar de Tweede Kamer te sturen. Verder reageert hij in een bijlage bij de brief op een verzoek van de commissie voor Financiën over de stand van zaken wat betreft de naleving van de publicatieplicht voor anbi’s door geloofsgemeenschappen. Ook gaat hij in een bijlage in op Tweede Kamervragen over de publicatieplicht van moskeeën en kerken die de anbi-status hebben en de transparantie van geldstromen uit onvrije landen.

NTFR 2018/254 - Zaak Turbu.com bv opnieuw verwezen naar feitenrechter omdat oordeel inzake btw-fraude onvoldoende is gemotiveerd

ECLI:NL:HR:2018:51, datum uitspraak 19-01-2018, publicatiedatum 19-01-2018
Aflevering 5, gepubliceerd op 01-02-2018 met annotatie van prof. mr. dr. R.A. Wolf
Belanghebbende, Turbu.com bv, handelt onder meer in mobiele telefoons. Volgens haar administratie heeft zij intracommunautaire leveringen verricht waarop het nultarief is toegepast. Belanghebbende heeft omzetbelasting in aftrek gebracht, een aftrek die – aanvankelijk – is gehonoreerd. Na een strafrechtelijke veroordeling van de directeur van belanghebbende wegens kort gezegd btw-fraude heeft de inspecteur nageheven omdat belanghebbende volgens hem ter zake van leveringen van mobiele telefoons ten onrechte het nultarief heeft toegepast. Hof Den Bosch (25 februari 2011, nr. 07/00436, NTFR 2011/749) heeft de inspecteur in het gelijk gesteld. De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 8 maart 2013, nr. 11/01551 (NTFR 2013/860) die hofuitspraak echter gecasseerd en de zaak verwezen naar Hof Arnhem-Leeuwarden. Dit hof (22 november 2016, nr. 16/00407, NTFR 2017/196) is tot de conclusie gekomen dat er sprake is van een op listige wijze opgezette btw-fraudecarrousel en dat belanghebbende wist dat zij daaraan deelnam. Daarom heeft belanghebbende geen recht op het nultarief, aldus het verwijzingshof. Belanghebbende heeft (wederom) met succes cassatie aangetekend. De Hoge Raad zet uiteen dat de oordelen van het verwijzingshof dat (1) belanghebbende deelnam aan een btw-carrousel waarin ‘ploffers’ zaten en (2) belanghebbende wist dat zij deelnam aan een keten van leveringen die was gericht op btw-fraude te gebrekkig zijn gemotiveerd. Daarom casseert de Hoge Raad opnieuw en verwijst hij de zaak naar Hof Den Haag.

NTFR 2018/256 - Stadion Amsterdam: geen splitsing btw-tarief bij samengestelde prestatie

Aflevering 5, gepubliceerd op 01-02-2018 met annotatie van mr. C.C. van den Berg
Stadion Amsterdam exploiteert een multifunctioneel gebouwencomplex, bestaande uit onder andere een voetbalstadion en een voetbalmuseum. Stadion Amsterdam biedt particulieren de mogelijkheid om tegen betaling een rondleiding door het stadion te krijgen en het museum te bezoeken. Het museum kan alleen worden bezocht na deelname aan een rondleiding. De verwijzende rechter heeft aangegeven dat er sprake is van één enkele prestatie door Stadion Amsterdam. De rondleiding vormt de hoofddienst van die samengestelde prestatie, terwijl het museumbezoek als bijkomende dienst moet worden beschouwd. De verwijzende rechter vraagt zich af of de prestatie moet worden belast tegen de verschillende btw-tarieven die voor de hoofddienst respectievelijk bijkomende dienst gelden, wanneer het mogelijk is te bepalen hoeveel de vergoeding voor elk element bedraagt binnen de door de particulier betaalde vergoeding.

NTFR 2018/257 - Bananenpuree terecht ingedeeld als vruchtenpuree of vruchtenmoes in de zin van post 2007 GN

ECLI:NL:HR:2018:103, datum uitspraak 26-01-2018, publicatiedatum 26-01-2018
Aflevering 5, gepubliceerd op 01-02-2018 met annotatie van mr. B.A. Kalshoven
Belanghebbende heeft verzocht om een bindende tariefinlichting voor ‘bananenpuree’. De bananenpuree wordt gebruikt bij de productie van dranken. De bananen worden gepureerd en ondergaan warmtebehandelingen. Volgens belanghebbende dient de bananenpuree te worden ingedeeld in post 2008 99 49 GN als ‘vruchten (…), op andere wijze bereid of verduurzaamd, ook indien met toegevoegde suiker, andere zoete stoffen of alcohol, elders genoemd noch elders onder begrepen’ (tarief douanerechten 17,6%). Volgens de inspecteur dient de bananenpuree als ‘(…) vruchtenmoes (…), door koken of stoven verkregen, met of zonder toegevoegde suiker of andere zoetstoffen’ te worden ingedeeld in post 2007 99 39 GN (tarief 24%, vermeerderd met € 23 per 100 kilogram). Zowel Hof Amsterdam (9 februari 2016, nr. 14/00173, NTFR 2016/872) als de Hoge Raad stelt de inspecteur in het gelijk. De Hoge Raad stelt voorop dat post 2008 GN een restpost vormt. Daarom moet eerst worden onderzocht of de bananenpuree vatbaar is voor indeling onder post 2007 GN. In dat kader moet worden onderzocht of de bananenpuree is bereid of verduurzaamd op een wijze als in die post genoemd. De Hoge Raad beantwoordt die vraag bevestigend. Indeling in post 2007 GN is daarom aan de orde. De omstandigheid dat het pureren van de bananen heeft plaatsgevonden vóór de warmtebehandeling staat niet eraan in de weg de bananenpuree te beschouwen als een door koken of stoven verkregen vruchtenmoes of vruchtenpuree in de zin van post 2007 GN.

NTFR 2018/261 - Ontbreken tijdvak op naheffingsaanslag BPM leidt niet tot vernietiging (art. 81.1. Wet RO)

ECLI:NL:HR:2018:102, datum uitspraak 26-01-2018, publicatiedatum 26-01-2018
Aflevering 5, gepubliceerd op 01-02-2018
Belanghebbende is een vergunninghouder in de zin van art. 8 Wet BPM. Dientengevolge kan belanghebbende per tijdvak de door haar verschuldigde BPM ter zake van de inschrijving in het kentekenregister van voertuigen die op naam van een ander worden gesteld per tijdvak voldoen. Ter zake van zes auto’s heeft belanghebbende de verschuldigde BPM berekend op basis van de methode ‘koerslijst minus schade’. De inspecteur heeft bij belanghebbende een onderzoek ingesteld en de zes auto’s laten hertaxeren. De resultaten daarvan zijn neergelegd in een rapport. De inspecteur heeft aan belanghebbende een naheffingsaanslag BPM opgelegd, waarbij de waarde van de auto’s steeds is gesteld op de door belanghebbende aangedragen koerslijst, zonder rekening te houden met een waardevermindering als gevolg van schade. Op de naheffingsaanslag is echter geen naheffingstijdvak vermeld. Rechtbank Zeeland-West-Brabant 15 april 2016, nr. 14/1395 (NTFR 2016/1631) heeft hierin aanleiding gezien de naheffingsaanslag te vernietigen. In hoger beroep heeft Hof Den Bosch (4 mei 2016, nr. 16/00440, NTFR 2017/2117) anders geoordeeld. Volgens het hof is uit de tekst van de naheffingsaanslag, in combinatie met het rapport van de inspecteur, alhoewel indirect, onmiskenbaar af te leiden wanneer en in welke vorm zich de belastbare feiten hebben voorgedaan die tot het verschuldigd worden van de nageheven BPM hebben geleid (vgl. HR 17 maart 2006, nr. 41.558 NTFR 2006/416). In het rapport staan de kentekens, de identificatienummers en de aangiftedata van de betreffende auto’s vermeld. Belanghebbende heeft in dit kader nog aangevoerd dat zij, omdat het tijdvak op de naheffingsaanslag niet vermeld is, geen beroep heeft kunnen doen op interne compensatie. Volgens het hof brengt de faciliteit voor handelaren niet mee dat tussen BPM-heffingen, die materieel door verschillende personen verschuldigd zijn, maar formeel door dezelfde handelaar voldaan worden, interne compensatie kan plaatsvinden. Ten aanzien van de hoogte van de naheffingsaanslag heeft het hof voorop gesteld dat de methode ‘koerslijst minus schade’ in beginsel is toegestaan. Het hof accepteerde slechts enkele van de door belanghebbende geclaimde waardeverminderingen en heeft vervolgens de naheffingsaanslag verminderd.

NTFR 2018/274 - Rechtsmiddelen bezwaar en (hoger) beroep kunnen slechts strekken tot verlaging van de aanslag (art. 81.1 Wet RO)

ECLI:NL:HR:2018:106, datum uitspraak 26-01-2018, publicatiedatum 26-01-2018
Aflevering 5, gepubliceerd op 01-02-2018
Aan belanghebbende is voor het jaar 2012 een ambtshalve aanslag vennootschapsbelasting opgelegd naar een belastbaar bedrag van € 40.000; ook is een verzuimboete opgelegd en is belastingrente in rekening gebracht. Belanghebbende heeft ter motivering van haar hoger beroep een aangifte vennootschapsbelasting ingediend voor 2012. Het belastbare bedrag volgens deze aangifte is € 60.376. Het hof (Hof Den Haag 4 juli 2017, nr. 16/00571, NTFR 2017/2266) heeft de inspecteur niet gevolgd in zijn standpunt dat het beroep niet-ontvankelijk moet worden verklaard omdat belanghebbende geen belang heeft bij het ingestelde hoger beroep. Een hoger beroep moet in beginsel wegens gebrek aan belang niet-ontvankelijk worden verklaard als het de indiener ervan, ongeacht de aan te voeren gronden, niet in een betere positie kan brengen met betrekking tot het bestreden besluit en eventueel bijkomende rechterlijke beslissingen. Omdat in het geval van belanghebbende niet kan worden gezegd dat het hoger beroep als zodanig belanghebbende niet in een betere positie kan brengen, heeft het hof het beroep niet niet-ontvankelijk verklaard. Het hof kon immers tot het oordeel komen dat de aanslag lager moet worden vastgesteld. In dit geval strekte het beroep tot verhoging van de aanslag, maar de rechtsmiddelen bezwaar, beroep en hoger beroep kunnen slechts strekken tot verlaging van de aanslag en daarom moet het hoger beroep ongegrond worden verklaard. Nu niet is gebleken van feiten of (bijzondere) omstandigheden die tot vermindering of vernietiging van de boete kunnen leiden is het hoger beroep ongegrond verklaard.

NTFR 2018/275 - De rechter mag terugkomen op een ter zitting gegeven voorlopig oordeel (art. 81.1. Wet RO)

ECLI:NL:HR:2018:100, datum uitspraak 26-01-2018, publicatiedatum 26-01-2018
Aflevering 5, gepubliceerd op 01-02-2018
Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen een aanslag IB 2010. De inspecteur heeft uitspraak op bezwaar gedaan met dagtekening 3 oktober 2014. De termijn voor het indienen van een beroepschrift eindigde op vrijdag 14 november 2014. Het beroepschrift is door de rechtbank ontvangen op dinsdag 18 november 2014 en de envelop waarin het beroepschrift is verzonden is afgestempeld op 17 november 2014. Het beroepschrift is dan tijdig ingediend indien aannemelijk is dat belanghebbende het uiterlijk vrijdag 14 november 2014 ter post heeft bezorgd. Naar het oordeel van het hof (Den Bosch 31 juli 2017, nr. 16/03589, NTFR 2017/2333) heeft belanghebbende zijn stelling dat hij het beroepschrift op donderdag 13 november 2014, op zijn verjaardag, ter post heeft bezorgd, niet aannemelijk gemaakt. Het objectieve gegeven van de datum van het poststempel, en daarmee het bewijsrechtelijk uitgangspunt dat het beroepschrift op 17 november 2014 ter post is bezorgd, heeft belanghebbende niet ontzenuwd. Het beroepschrift is niet tijdig ingediend. Dat de rechtbank ter zitting een andersluidend voorlopig oordeel heeft gegeven, doet daar niet aan af. Het staat de rechter vrij om bij nadere bestudering van het dossier op een voorlopig oordeel terug te komen. De rechtbank heeft het beroep terecht niet-ontvankelijk verklaard.

NTFR 2018/276 - Omzetbelasting bij onderhandse verkoop door pandhouder is geen boedelschuld

ECLI:NL:HR:2017:3149, datum uitspraak 15-12-2017, publicatiedatum 15-12-2017
Aflevering 5, gepubliceerd op 01-02-2018 met annotatie van R.R. Verkerk en mr. A.E.H. van der Voort Maarschalk
De Rabobank heeft als pandhouder de aan haar verpande kledingvoorraden van Geddes & Gilmore uitgewonnen door die onderhands te verkopen, via de winkels van G&G. Overeenkomstig het Rentekasarrest (HR 6 mei 1983, NJ 1984/228) heeft zij zich verhaald op de verkoopopbrengst inclusief de omzetbelasting. Rechtbank Amsterdam heeft onder meer de prejudiciële vraag gesteld of deze ter zake van de verkopen verschuldigde omzetbelasting als een boedelschuld is aan te merken. Voorts heeft de rechtbank gevraagd in hoeverre het van belang is dat de curator betrokken is bij de verkoop, bijvoorbeeld door het tegen betaling openstellen van de winkels, het beschikbaar stellen van personeel of het laten verlopen van betalingen via de boedel.

NTFR 2018/277 - Eindarrest inzake verzekeringsplicht bij incidentele werkzaamheden in België; uitsluitend Nederlandse socialezekerheidswetgeving is van toepassing

ECLI:NL:HR:2018:50, datum uitspraak 19-01-2018, publicatiedatum 19-01-2018
Aflevering 5, gepubliceerd op 01-02-2018 met annotatie van mr. J.C.L.M. Fijen
Belanghebbende heeft de Nederlandse nationaliteit en woonde heel 2009 in België. Hij was in 2009 gedurende 1.872 uren werkzaam voor een in Nederland gevestigde werkgever. Hiervan werkte belanghebbende 121 uren (6,5%) thuis en bij klanten in België. In geschil is of belanghebbende in 2009 verplicht verzekerd is in Nederland. De Hoge Raad had daarover Unierechtelijke twijfels. Na het stellen van een prejudiciële vraag (HR 30 oktober 2015, nr. 14/05851, NTFR 2015/2909) en beantwoording ervan door het HvJ (13 september 2017, X, zaak C-570/15, NTFR 2017/2343) wijst de Hoge Raad thans eindarrest. De cassatierechter oordeelt dat belanghebbende niet moet worden beschouwd als een persoon die werkzaamheden in loondienst op het grondgebied van twee lidstaten pleegt uit te oefenen. Hij moet worden aangemerkt als een persoon die werkzaamheden in loondienst verricht in Nederland, zodat uitsluitend de Nederlandse socialezekerheidswetgeving van toepassing is.

NTFR 2018/279 - Wetsvoorstel tot goedkeuring van het multilaterale instrument (MLI) tegen internationale belastingontwijking

Aflevering 5, gepubliceerd op 01-02-2018 geschreven door prof. mr. dr. M.F. de Wilde
Op 19 december 2017 heeft de staatssecretaris van Financiën een wetsvoorstel naar de Tweede Kamer gestuurd ter goedkeuring van het Multilateraal verdrag tegen internationale belastingontwijking zoals gepubliceerd door de OESO. Met dit verdrag kan Nederland in één keer met ruim veertig landen antimisbruikbepalingen afspreken ten aanzien van de onderlinge belastingverdragen. Het Multilateraal verdrag is een uitkomst van het zogeheten BEPS-project van de OESO. Dit project beoogt belastingontwijking door grondslagerosie en winstverschuiving door multinationals tegen te gaan. Zie voor eerdere uitleg hierover NTFR 2017/1866. Het multilaterale instrument MLI biedt de mogelijkheid om bepaalde voorbehouden/keuzes te maken ten aanzien van diverse maatregelen. In het wetsvoorstel is aangegeven welke voorbehouden de Nederlandse regering wenst te maken.

NTFR 2018/302 - Inspecteur maakt niet aannemelijk dat belanghebbende opzettelijk uren niet had verloond

ECLI:NL:GHDHA:2017:3762, datum uitspraak 01-02-2017, publicatiedatum 09-01-2018
Aflevering 5, gepubliceerd op 01-02-2018
Belanghebbende drijft een steakhouse en afhaal-grillrestaurant. Naar aanleiding van een boekenonderzoek heeft de inspecteur aan belanghebbende een informatiebeschikking wegens het niet voldoen van de administratieverplichting gegeven. Vervolgens heeft de inspecteur een naheffingsaanslag loonheffingen met een vergrijpboete van 50% in verband met niet-verloonde uren opgelegd. Het hof beslist, anders dan de rechtbank, dat de onherroepelijke informatiebeschikking tot omkering van de bewijslast leidt. Verder oordeelt het hof dat belanghebbende niet had aangetoond dat de naheffingsaanslag onjuist was. Het hof oordeelt dat de inspecteur niet aannemelijk had gemaakt dat het aan opzet van belanghebbende te wijten was geweest dat de verschuldigde loonheffingen gedeeltelijk niet waren afgedragen. De omstandigheid dat de betaalde lonen buiten de loonadministratie zijn gebleven is niet voldoende om van (voorwaardelijk) opzet te spreken. Met name ontbreekt het bewijs dat belanghebbende wist wat hij deed en besefte dat hij (de aanmerkelijke kans liep dat hij) de wet ging overtreden. De inspecteur had wel grove schuld aannemelijk gemaakt. Het hof matigde de boete naar 22,5%.