Aflevering 43

Gepubliceerd op 24 oktober 2019

NTFR 2019/2585 - Staatssteun en zakelijkheid: geen harmonisatie, wel convergentie

Aflevering 43, gepubliceerd op 24-10-2019 geschreven door prof. mr. dr. M.F. de Wilde
Op 24 september 2019 wees het Gerecht arrest in de gevoegde Starbuckszaken (T-760/15; T-636/16). Het Gerecht oordeelde dat de Europese Commissie er niet in is geslaagd te bewijzen dat Nederland Starbucks via een ‘sweetheart transfer-pricingdeal’ op ongeoorloofde wijze in strijd met het EU-staatssteunrecht zou hebben gesteund. Hoewel rechtsontwikkelingen mogelijk nog op stapel staan – wellicht krijgt het HvJ nog gelegenheid zich erover te buigen – wijd ik er niettemin deze bijdrage aan. Het gaat hier niet alleen om de zakelijkheid van de transfer pricing, maar ook en vooral om de vraag wie binnen de EU gaat over de vaststelling van de uitgangspunten van een belastingstelsel. Is dat de Commissie, het HvJ, of nog altijd de lidstaten? De zaak Starbucks gaat over de bevoegdheidsverdeling tussen de lidstaten en de Unie, en over de rechtsstatelijke vraag wie de regels bepaalt. Mijn indruk is dat we in het belastingdebat de rechtsstatelijkheid van belastingmaatregelen soms wat uit het oog verliezen. Dit, terwijl het juist belangrijk is dit scherp voor ogen te houden. Starbucks biedt een mooie gelegenheid daarover wat op papier te zetten.

NTFR 2019/2586 - Nota's naar aanleiding van het verslag en nota's van wijziging Belastingpakket 2020

Aflevering 43, gepubliceerd op 24-10-2019
De staatssecretaris van Financiën heeft de Tweede Kamer de nota’s gestuurd naar aanleiding van het verslag betreffende de tot het pakket Belastingplan 2020 behorende wetsvoorstellen, inclusief de implementatiewetsvoorstellen ATAD2 en Wet implementatie EU-richtlijn meldingsplichtige grensoverschrijdende constructies (DAC6). Daarnaast stuurde hij vijf nota’s van wijziging. Deze hebben betrekking op de wetsvoorstellen Belastingplan 2020, Overige fiscale maatregelen 2020, Wet fiscale maatregelen Klimaatakkoord, Wet bronbelasting 2021 en implementatiewetsvoorstel ATAD2.

NTFR 2019/2587 - Tweede Kamervragen beantwoord over vereenvoudigen belastingsysteem

Aflevering 43, gepubliceerd op 24-10-2019
De minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW) heeft, mede namens de staatssecretaris van Financiën, Tweede Kamervragen beantwoord over het vereenvoudigen van het belastingstelsel. De vragen zijn gesteld naar aanleiding van een mediabericht waarin de auteur voorstelt om het huidige stelsel van belastingen, premies, toeslagen en uitkeringen te vervangen door een (bijna) vlaktaks plus een standaardtoelage per huishouden. De minister antwoordt dat het niet gemakkelijk is om de huidige regelingen af te schaffen of samen te voegen. Hij wijst in dat verband op de maatregelen die het kabinet heeft genomen om de belastingdruk te verlagen en op het onderzoek naar marginale druk dat de bewindslieden onlangs aan de Kamer hebben gestuurd. Verder wijst hij op de bouwstenen voor een beter belastingstelsel die de staatssecretaris van Financiën aan het ontwikkelen is. Deze bouwstenen worden begin 2020 opgeleverd.

NTFR 2019/2588 - Tweede Kamerbrief over onderzoek naar informatiebeveiliging bij Belastingdienst

Aflevering 43, gepubliceerd op 24-10-2019
De staatssecretaris van Financiën meldt dat het onderzoek van de Autoriteit Persoonsgegevens naar de informatiebeveiliging van de toenmalige afdeling Data en Analytics van de Belastingdienst (thans Datafundamenten en Analytics (DFenA)) is beëindigd. De Autoriteit Persoonsgegevens concludeert dat de getroffen verbetermaatregelen bij Belastingdienst/DFenA ten behoeve van de geconstateerde beveiligingsrisico’s de eerder geconstateerde risico’s dusdanig verminderen dat de eerder door de Autoriteit Persoonsgegevens geconstateerde overtredingen niet langer voortduren. De Belastingdienst zal gevolg geven aan de oproep van de Autoriteit Persoonsgegevens om audits gericht op informatiebeveiliging te blijven uitvoeren, alsmede risico’s en maatregelen periodiek te herbeoordelen.

NTFR 2019/2592 - Advies parlementair advocaat over arrest massaal bezwaar box 3

Aflevering 43, gepubliceerd op 24-10-2019
De parlementair advocaat heeft zijn advies over de arresten van de Hoge Raad (NTFR 2019/1609) in de procedure massaal bezwaar box 3 afgerond. De Tweede Kamer heeft het advies openbaar gemaakt. Een belangrijke conclusie is dat de parlementair advocaat vindt dat er door de arresten een verplichting voor de Staat ligt om vast te stellen of het nominaal zonder (veel) risico’s gemiddeld haalbare rendement gedurende de jaren 2013 en 2014 lager is dan 1,2%. Als dat zo is, moet deze schending worden hersteld. In dat verband kan de Tweede Kamer de staatssecretaris van Financiën vragen om vast te (laten) stellen of er sprake is van de door de Hoge Raad genoemde situatie. De Staat kan vervolgens kiezen hoe de schending moet worden hersteld, als er maar sprake is van een adequaat herstel.

NTFR 2019/2593 - Tweede Kamervragen beantwoord over partneralimentatie

Aflevering 43, gepubliceerd op 24-10-2019
De staatssecretaris van Financiën heeft, mede namens de minister voor Rechtsbescherming, Tweede Kamervragen beantwoord over het bericht dat het fiscale voordeel van de aftrek van partneralimentatie de komende jaren wordt verlaagd en dat daardoor mensen in de problemen kunnen komen. De verlaging van het fiscale voordeel treft volgens de bewindslieden 28% van de alimentatieplichtigen. Zo nodig kan een alimentatieplichtige overgaan op herziening van de alimentatie, want de fiscaliteit speelt een rol in de bepaling van de hoogte van de alimentatie. Een grote werklast op dit terrein is evenwel niet voorzien.

NTFR 2019/2595 - Wetsvoorstel Aanvullingswet grondeigendom Omgevingswet aangenomen door de Tweede Kamer

Aflevering 43, gepubliceerd op 24-10-2019
De Tweede Kamer heeft het wetsvoorstel Aanvullingswet grondeigendom Omgevingswet aangenomen. Dit wetsvoorstel voorziet in de toevoeging aan de Omgevingswet van regels over het voorkeursrecht, onteigening, inrichting van het landelijk gebied en over kavelruil in het stedelijk gebied, en een verdere aanpassing van de regels over het kostenverhaal. In het wetsvoorstel is onder meer de ruilverkavelingsvrijstelling van art. 15, lid 1, onderdeel l, Wet BRV opgenomen. De kavelruilvrijstelling in de overdrachtsbelasting zal alleen blijven gelden voor kavelruil in het landelijk gebied. Een vrijstelling voor kavelruil in stedelijk gebied valt buiten de reikwijdte van dit wetsvoorstel. De kosten voor voorzieningen in een herverkavelingsblok waar toekomstige eigenaren van profiteren, komen ten laste van de toekomstige eigenaren, net als onder de huidige Wet inrichting landelijk gebied (de WILG).

NTFR 2019/2598 - Niet voldoen aan verplichtingen Europese levensmiddelenwetgeving leidt niet tot automatische weigering btw-aftrekrecht

Aflevering 43, gepubliceerd op 24-10-2019 met annotatie van mr. C.C. van den Berg
Altic heeft in juli en augustus 2011 koolzaad gekocht bij Sakorex en in oktober 2011 bij Ulmar. Het koolzaad is ontvangen en opgeslagen in een silo van Vendo. Altic heeft de over deze aankopen voldane btw in aftrek gebracht. Na een inspectie bij Altic was de Belastingdienst van mening dat deze aankopen niet daadwerkelijk hadden plaatsgevonden en heeft zij Altic gelast de in aftrek gebrachte btw te betalen. Vast staat dat het koolzaad ter opslag in de silo is ontvangen op de data en in de hoeveelheid die in de begeleidende documenten van Vendo stonden aangegeven. De verwijzende rechter vraagt zich af of het recht op aftrek van voorbelasting kan worden geweigerd omdat Altic niet heeft voldaan aan zijn verplichtingen uit een Europese levensmiddelenverordening inzake de identificatie van zijn leveranciers ten behoeve van de traceerbaarheid van levensmiddelen. Daarnaast vraagt de verwijzende rechter zich af of het niet voldoen aan de controleverplichtingen van de registratie van een leverancier bij de autoriteiten – op basis van Europese levensmiddelenverordeningen – relevant is voor de vaststelling of een belastingplichtige wist of had moeten weten dat hij betrokken was bij btw-fraude.

NTFR 2019/2599 - Levering bebouwd terrein waarna koper dit sloopt, is geen levering bouwterrein

Aflevering 43, gepubliceerd op 24-10-2019 met annotatie van mr. M. Soltysik
De Deense vennootschap KPC Herning is als projectontwikkelaar en bouwonderneming in Denemarken actief in vastgoedprojecten. In mei 2013 hebben KPC Herning en woningcorporatie Boligforeningen Kristiansdal beslist sociale woningen voor jongeren te bouwen op een terrein dat eigendom was van de haven van Odense. Het project had de naam Finlandkaj 12. In de herfst van 2013 heeft KPC Herning van de haven van Odense het terrein Finlandkaj 12 gekocht, samen met het bestaande pakhuis dat op dat terrein was opgericht. Op 5 december 2013 heeft KPC Herning het terrein met het pakhuis verkocht aan de woningcorporatie. De overeenkomsten tussen deze twee partijen vormen één contractueel geheel waarbij als voorwaarde voor de verkoop gold dat KPC Herning zich ertoe verbond op dat terrein sociale woningen voor jongeren te ontwerpen, te bouwen en te leveren op turnkey-basis. Op de datum van de opeenvolgende overdrachten van het terrein en het pakhuis was dit pakhuis volledig in bedrijf. De verwijzende rechter vraagt zich af of de levering kwalificeert als de levering van een bouwterrein wanneer het de bedoeling van partijen was dat het gebouw deels zou worden gesloopt om plaats te maken voor een nieuw gebouw.

NTFR 2019/2601 - Consultatie voorstel modernisering en vereenvoudiging van de heffing en inning van btw op grensoverschrijdende internetverkopen

Aflevering 43, gepubliceerd op 24-10-2019 geschreven door prof. mr. dr. R.A. Wolf
Dit wetsvoorstel bewerkstelligt onder meer een wijziging van de regels voor de plaats van heffing van btw over de zogenoemde intracommunautaire afstandsverkopen. Het gaat hierbij om goederen die door een ondernemer vanuit een bepaalde lidstaat, in de meeste gevallen via het internet, worden verkocht aan consumenten in een andere lidstaat, en die in het kader van die levering naar de consument in de andere lidstaat worden vervoerd. Daarbij zorgt de leverancier voor de verzending of het vervoer van die goederen. Door middel van een internetconsultatie kunnen ondernemers en particulieren die grensoverschrijdende diensten en goederen leveren dan wel afnemen via elektronische handel reageren. Op het gehele voorstel kan worden gereageerd. Het betreft hierbij een implementatie van een reeds aangenomen btw-richtlijn waarbij de mogelijkheden tot wetsaanpassing zeer beperkt zijn.

NTFR 2019/2602 - Correctie modernisering kleineondernemersregeling

Aflevering 43, gepubliceerd op 24-10-2019 geschreven door drs. C. Verweij
In deze ministeriële regeling wordt een wijziging vastgesteld in vervolg op de eerdere aanpassing van de Uitv.besch. OB 1968 bij de ministeriële regeling van 10 mei 2019 in het kader van de modernisering van de kleineondernemersregeling. De directe aanleiding vormt het arrest HvJ 29 juli 2019, zaak C-388/18 (B), NTFR 2019/2092.

NTFR 2019/2605 - Erfgenaam heeft op verzoek recht op 'eigen' WOZ-beschikking, ook al is door executeur bezwaar gemaakt tegen de WOZ-beschikking van erflater

Aflevering 43, gepubliceerd op 24-10-2019 met annotatie van mr. E.D. Postema
In 2012 is de vader van belanghebbende overleden. Tot de nalatenschap behoorden drie onroerende zaken waartoe belanghebbende medegerechtigd werd. Tegen de op naam van erflater gestelde WOZ-beschikkingen 2012 is door de executeur (een broer van belanghebbende) bezwaar gemaakt ‘namens de erven’. Na uitspraak daarop is geen beroep ingesteld. In 2016 heeft belanghebbende op de voet van art. 26 Wet WOZ verzocht om afgifte van op haar naam gestelde WOZ-beschikkingen 2012 met betrekking tot de onroerende zaken. De heffingsambtenaar heeft dat geweigerd. Volgens Hof Den Bosch (11 januari 2019, nrs. 17/00685 en 17/00686, NTFR 2019/1213) is dat terecht. De Hoge Raad ziet dat echter anders. De cassatierechter zet uiteen dat art. 26 Wet WOZ ertoe strekt een nieuwe genotsgerechtigde een rechtsingang te bieden met betrekking tot de ten aanzien van hem geldende waarde. Daarbij wordt geen onderscheid gemaakt tussen het geval waarin de nieuwe gebruiker/genotsgerechtigde enig rechtsopvolger is van degene die aan het begin van het kalenderjaar het genot heeft van de onroerende zaak en het geval waarin de nieuwe genotsgerechtigde door erfopvolging medegerechtigd is geworden tot de onroerende zaak. Nu belanghebbende met betrekking tot de onroerende zaken in 2012 als erfgenaam de hoedanigheid van genotsgerechtigde heeft verkregen, komt zij op verzoek in aanmerking voor ‘eigen’ WOZ-beschikkingen 2012. Hieraan doet niet af dat de executeur ‘namens de erven’ bezwaar heeft gemaakt tegen de ten name van de erflater voor 2012 gegeven WOZ-beschikkingen. De waardevaststelling van een WOZ-beschikking is namelijk niet alleen van invloed op de waarde van de goederen en de omvang van de schulden van de nalatenschap, maar ook op de belastingheffing ten aanzien van de persoon die als erfgenaam (mede)gerechtigd is tot onroerende zaken die tot de nalatenschap behoren. De Hoge Raad draagt de heffingsambtenaar op alsnog de WOZ-beschikkingen ex art. 26 Wet WOZ aan belanghebbende te geven.

NTFR 2019/2606 - Heffing griffierechten geen beperking toegang tot rechter, geen strijd met Unierechtelijk doeltreffendheidsbeginsel; pleitbaar afschrijvingsstandpunt

ECLI:NL:HR:2019:1579, datum uitspraak 11-10-2019, publicatiedatum 11-10-2019
Aflevering 43, gepubliceerd op 24-10-2019 met annotatie van mr. F.C. van der Bogt
Belanghebbende heeft op 12 mei 2016 vanuit Duitsland een gebruikte kampeerauto ingevoerd. Bij de berekening van de verschuldigde BPM heeft hij een bepaalde afschrijving in aanmerking genomen. Volgens de inspecteur is die afschrijving te hoog. Daarom heeft hij nageheven en een verzuimboete aan belanghebbende opgelegd. Hof Den Haag (2 november 2018, nr. 18/00743) heeft belanghebbende, onder verwijzing naar HR 12 mei 2017, nr. 15/03459, NTFR 2017/1320, in het ongelijk gesteld. De stelling van belanghebbende met betrekking tot de verzuimboete dat er sprake is van een pleitbaar standpunt is door het hof verworpen. In cassatie stelt belanghebbende in de eerste plaats dat het heffen van griffierechten zonder rekening te houden met de omvang van het financiële belang in de procedure in strijd is met het Unierecht, in het bijzonder met HvJ 4 oktober 2018, zaak C-571/16 (N. Kantarev). Er mag volgens belanghebbende niet meer dan 4% van de in geding zijnde vordering aan griffierechten worden geheven. De Hoge Raad deelt die visie van belanghebbende niet. De Hoge Raad zet uiteen dat met de Nederlandse griffierechtregeling in het bestuursrecht en met de jurisprudentiële mogelijkheid van een beroep op betalingsonmacht, de rechtzoekenden de toegang tot de rechter niet wordt ontnomen. Er wordt ook voldaan aan het in het arrest Kantarev bedoelde Unierechtelijke doeltreffendheidsbeginsel. De onderhavige griffierechten zijn dan ook niet in strijd met het Unierecht geheven. Met betrekking tot de verzuimboete is de Hoge Raad, anders dan het hof, van oordeel dat belanghebbende objectief bezien een pleitbaar standpunt heeft. Het afschrijvingsstandpunt van belanghebbende behelsde ten tijde van de betaling van de BPM op aangifte (op 12 mei 2016, dus vóór het arrest van 12 mei 2017) een pleitbaar standpunt. De boetebeschikking kan daarom niet in stand blijven.

NTFR 2019/2607 - Bestuursorgaan dient in verzuimbrief te waarschuwen dat bij niet-tijdig herstel van verzuim niet-ontvankelijkheid kan volgen

Aflevering 43, gepubliceerd op 24-10-2019 met annotatie van mr. R. Marchal
Belanghebbende heeft een ongemotiveerd bezwaarschrift ingediend tegen een naheffingsaanslag parkeerbelasting. De heffingsambtenaar heeft belanghebbende een hersteltermijn gegeven van veertien dagen. Daarbij is geen waarschuwing afgegeven dat het bezwaar niet-ontvankelijk kan worden verklaard wanneer herstel niet binnen de gestelde termijn plaatsvindt. Belanghebbende heeft het verzuim niet hersteld. De heffingsambtenaar heeft het bezwaar wegens het ontbreken van de gronden van het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard. Volgens Hof Amsterdam (NTFR 2019/1530) is het bezwaar terecht niet-ontvankelijk verklaard. Dat in dit geval in de herstelverzuimbrief niet erop is gewezen dat overschrijding van de bezwaartermijn tot een niet-ontvankelijkverklaring kan leiden, doet daaraan niet af. Daarbij laat het hof meewegen dat belanghebbende wordt bijgestaan door een professionele gemachtigde, die geacht wordt te weten dat overschrijding leidt tot een niet-ontvankelijkverklaring. De Hoge Raad vernietigt de hofuitspraak. Een zorgvuldige behandeling van een bezwaarschrift brengt met zich mee dat in de herstelverzuimbrief erop wordt gewezen dat overschrijding van de bezwaartermijn ertoe kan leiden dat het bezwaar niet-ontvankelijk wordt verklaard. Daaraan doet niet af dat art. 6:6 Awb dit niet uitdrukkelijk eist. Als die mededeling niet is gedaan, zal aan de hand van de omstandigheden van het geval moeten worden beoordeeld of de niet-ontvankelijkverklaring van het bezwaar in stand kan blijven. Dat een professionele gemachtigde is opgetreden, is op zichzelf geen reden om aan te nemen dat de belanghebbende ook zonder nadrukkelijke waarschuwing op de hoogte was van de mogelijke gevolgen.

NTFR 2019/2608 - Bezwaarschrift niet tijdig verzonden via Print en Verzendservice van PostNL

Aflevering 43, gepubliceerd op 24-10-2019 met annotatie van mr. J.W. Bosman
Aan belanghebbende is op 17 januari 2017 een naheffingsaanslag parkeerbelasting opgelegd. De bezwaartermijn van zes weken eindigde op 28 februari 2017. In geschil is of belanghebbende tijdig zijn bezwaarschrift heeft verzonden. Belanghebbende heeft gesteld het bezwaarschrift op 4 februari 2017 te hebben verzonden via een door PostNL aangeboden dienst, waarbij digitaal aangeboden stukken worden geprint, in een enveloppe gedaan, gefrankeerd en verzonden. De heffingsambtenaar stelt het bezwaarschrift niet tijdig te hebben ontvangen en verklaart het bezwaar niet-ontvankelijk. Hof Den Haag (11 januari 2019, nr. 18/00835, NTFR 2019/1260) heeft geoordeeld dat belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij op 4 februari 2017 daadwerkelijk een bezwaarschrift heeft verzonden. De Hoge Raad laat dit oordeel in stand. Van indiening van een bezwaar- of beroepschrift bij verzending per post is sprake als het geheel van handelingen is verricht dat noodzakelijk is om een poststuk door middel van de postdienst de geadresseerde te doen bereiken. Het oordeel van het hof dat uit de door belanghebbende ingebrachte stukken niet valt af te leiden dat de door hem opgesomde handelingen daadwerkelijk zijn geëindigd met terpostbezorging, is niet onbegrijpelijk.

NTFR 2019/2609 - Tweede cassatieronde: verwijzingshof maakt wel afweging tussen belang van belanghebbende om na zitting bewijsstukken te overleggen en algemeen belang van doelmatige procesgang

ECLI:NL:HR:2019:1573, datum uitspraak 11-10-2019, publicatiedatum 11-10-2019
Aflevering 43, gepubliceerd op 24-10-2019 met annotatie van mr. R. Marchal
Belanghebbende is eigenaar van een kantoorgebouw. De WOZ-waarde per 1 januari 2014 is vastgesteld op € 5.269.000. Op 3 november 2015 is het gebouw verkocht voor € 4.887.213. Belanghebbende bepleit een lagere WOZ-waarde. Bij Hof Den Haag had belanghebbende verzocht om na de zitting nog bewijs te mogen leveren van de waardeontwikkeling tussen 1 januari 2014 en 3 november 2015. Belanghebbende was daartoe niet in de gelegenheid gesteld. In het (eerste) arrest van 15 september 2017, nr. 17/01215, NTFR 2017/2331 heeft de Hoge Raad de hofuitspraak vernietigd. Redengevend daarvoor was dat het hof niet de afweging heeft gemaakt tussen enerzijds het belang van belanghebbende om alsnog bewijsstukken te overleggen en anderzijds het algemeen belang van een doelmatige procesgang. Na verwijzing heeft Hof Amsterdam 29 november 2018, nr. 17/00516, NTFR 2019/542 die afweging wél gemaakt en geoordeeld dat het op de weg van belanghebbende had gelegen haar stelling vóór aanvang van de zitting van Hof Den Haag met bewijsstukken te onderbouwen. Belanghebbende krijgt van Hof Amsterdam niet de gelegenheid om alsnog bewijsstukken te overleggen. De Hoge Raad acht dit oordeel juist.

NTFR 2019/2611 - Stellingname over feitelijke kwestie kan volgens A-G Niessen geen pleitbaar standpunt zijn

ECLI:NL:PHR:2019:859, datum uitspraak 02-09-2019, publicatiedatum 20-09-2019
Aflevering 43, gepubliceerd op 24-10-2019 met annotatie van mr. A.A. Fase
De door belanghebbende op 14 november 2006 gesloten arbeidsovereenkomst bracht met zich mee dat hij zou gaan deelnemen in het gewone aandelenkapitaal van C. De levering van de certificaten van aandelen (cva) in C heeft plaatsgevonden tegen betaling van de nominale waarde van de aandelen. Ter zake van het verkregen economische belang in C is in de aangifte van belanghebbende geen inkomen uit werk en woning vermeld. De inspecteur heeft een navorderingaanslag opgelegd, omdat hij van mening is dat de cva in C een veel hogere waarde hadden dan de nominale waarde.

NTFR 2019/2612 - Inspecteur moet bewijzen dat verzoeker niet de uiteindelijk gerechtigde is tot dividend

Aflevering 43, gepubliceerd op 24-10-2019 met annotatie van mr. A.L. Faber LLM
Belanghebbende is een Japans fonds dat dividenden heeft ontvangen van in Nederland gevestigde vennootschappen. Daarbij is steeds 15% dividendbelasting ingehouden. Belanghebbende heeft op grond van de vrijheid van kapitaalverkeer verzocht om teruggaaf van de ingehouden dividendbelasting. Hof Den Bosch (12 juli 2018, nrs. 17/00296 t/m 17/00299, NTFR 2018/2490) heeft geoordeeld dat op belanghebbende de last rust te bewijzen dat zij de uiteindelijk gerechtigde is tot de dividenden en dat zij daarin niet is geslaagd. Volgens de Hoge Raad heeft het hof de bewijslast onjuist verdeeld. Belanghebbende dient slechts aannemelijk te maken dat zij gerechtigd is tot de dividenden. Maar als vervolgens in geschil is of zij de uiteindelijk gerechtigde is tot de dividenden, dan rust de bewijslast op de inspecteur met betrekking tot feiten die met zich meebrengen dat belanghebbende niet de uiteindelijk gerechtigde is. De Hoge Raad vernietigt de hofuitspraak en verwijst het geding naar Hof Arnhem-Leeuwarden.