NTFR 2003/1684 - VUT-omslag
Aflevering 42, gepubliceerd op 16-10-2003 geschreven door dr. J.C.K.W. BartelIn de schaduw van de Brede Herwaardering vond in 1992 een aanpassing van de Wet LB 1964 en andere wetten aan die Brede Herwaardering plaats. Temidden van een groot aantal wijzigingen verviel ook art. 11, lid 1, onderdeel g, Wet LB 1964, dat bepaalde dat uitkeringen en verstrekkingen ingevolge een aanspraak die tot het loon behoort, niet tot het loon behoren. In de toelichting is dit voorstel afgedaan met de opmerking dat de bepaling zou kunnen leiden tot een onevenwichtige belastingheffing. Een in de uitkeringen begrepen rente–element, ontstaan door tijdsverloop tussen het belasten van de desbetreffende aanspraak en het ontvangen van de uitkeringen, kon doordat de uitkeringen nog in de loonsfeer opkwamen, niet als inkomsten uit vermogen in de heffing van de inkomstenbelasting worden betrokken. Hoewel zich in de praktijk geen problemen hadden voorgedaan, werd toch een aanpassing voorgesteld enkel omdat het toenmalige systeem onevenwichtig zou zijn. Als gevolg van de wijziging gingen periodieke uitkeringen ingevolge een belaste aanspraak behoren tot de inkomsten uit vermogen (sfeerovergang), en zou, door toepassing van de saldomethode, een in de uitkeringen begrepen rentecomponent in de inkomstenbelastingheffing betrokken gaan worden (Kamerstukken II 1992/93, 23 046, 3, p. 7).