Aflevering 12

Gepubliceerd op 20 maart 2008

NTFR 2008/520 - Territorialiteit

Aflevering 12, gepubliceerd op 20-03-2008 geschreven door prof. dr. O.C.R. Marres
In de zaak Lidl BelgiumLidl Belgium GmbH & Co KG. tegen Finanzamt Heilbronn (zaak C-414/06). is in geschil of het Duitsland is toegestaan om op grond van een belastingverdrag een objectvrijstelling voor resultaten van een buitenlandse vaste inrichting toe te passen indien de vaste inrichting verlies lijdt, en die objectvrijstelling daarom ongunstig is voor de belastingplichtige. Op februari 2008 heeft A-G Sharpston een conclusie genomen in deze zaak.Opgenomen in NTFR 2008/402, met commentaar van Egelie. Zij betoogt daarin dat uitsluiting van buitenlandse verliezen een belemmering is van de vestigingsvrijheid. Die belemmering kan in beginsel weliswaar gerechtvaardigd zijn door de noodzaak om een evenwichtige verdeling van de heffingsbevoegdheid te waarborgen en door het gevaar dat verliezen dubbel worden verrekend, maar de volledige uitsluiting is volgens haar disproportioneel. Lidstaten dienen volgens Sharpston een systeem te hanteren waarbij buitenlandse verliezen in aftrek kunnen worden gebracht, en vervolgens in mindering worden gebracht op toekomstige winsten, of worden teruggenomen na ommekomst van een periode van bijvoorbeeld vijf jaar.

NTFR 2008/530 - Ook aparte uitvraag jaarloongegevens 2007

Aflevering 12, gepubliceerd op 20-03-2008
Het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft de Tweede Kamer gemeld dat het nodig is om bij 40.000 inhoudingsplichtigen opnieuw jaarloongegevens 2007 uit te vragen. De verwerkte (maandelijkse) loongegevens over 2007 bleken namelijk niet bruikbaar voor onder meer de vaststelling van toeslagen en de teruggaven van inkomensafhankelijke zorgbijdragen. Bij de brief is een ontwerp gevoegd van de Regeling tot verstrekking van jaarloongegevens over het jaar 2007.

NTFR 2008/534 - Kortingsregeling van toepassing bij 30%-bewijsregel

Aflevering 12, gepubliceerd op 20-03-2008
Belanghebbende is werkgever van werknemer X, die de Duitse nationaliteit bezit en in Duitsland woont. Voor zijn aanstelling bij belanghebbende is werknemer X in de jaren 1991 t/m september 1995 in dienst geweest bij een onderdeel van de NAVO, in welke periode werknemer X in Nederland heeft gewoond. Aan belanghebbende is bij brief van 20 september 1996 meegedeeld dat de 35%-regeling van toepassing is voor de periode van 1 december 1995 tot en met 31 oktober 2001. Toepassing van de 30%-regeling over de periode november 2001 t/m 31 december 2004 is geweigerd door de inspecteur op grond van de zogeheten kortingsregeling. In geschil is de naheffingsaanslag LB over de periode november 2001 t/m 31 december 2004.

NTFR 2008/535 - Ten onrechte in aftrek gebrachte lijfrentepremie is geen uitgave voor inkomensvoorziening

Aflevering 12, gepubliceerd op 20-03-2008
Belanghebbende brengt vanaf 1992 ten onrechte lijfrentepremies in aftrek als persoonlijke verplichting. Over de jaren 1994 t/m 1998 vordert de inspecteur deze bedragen na. Over de jaren 1992, 1993 (vijfjaarstermijn verstreken) en 1999 wordt niet nagevorderd. In 2004 koopt belanghebbende de verzekering af en brengt alle vanaf 1992 t/m 1999 betaalde (derhalve ook de niet nagevorderde) lijfrentepremies in mindering op de afkoopsom. In geschil is de vraag of de in 1992, 1993 en 1999 effectief in aftrek gebrachte lijfrentepremies zijn aan te merken als uitgaven voor inkomensvoorzieningen in de zin van art. 3.133 Wet IB 2001 jo. art. I, onderdeel T, onder 1, IW IB 2001 en om die reden in 2004 niet in mindering mogen worden gebracht op de belaste afkoopsom. De rechtbank is op grond van de wettekst van oordeel dat zulks niet het geval is, zodat belanghebbende deze bedragen terecht op de belaste afkoopsom in mindering heeft gebracht. Een andersluidende opvatting zou volgens de rechtbank ook aan de inspecteur een verkapte (langere) navorderingstermijn gunnen.

NTFR 2008/538 - Regeling Groenprojecten 2005 gewijzigd

Aflevering 12, gepubliceerd op 20-03-2008
Als particulieren in een aangewezen groenfonds beleggen, hebben ze voor de inkomstenbelasting recht op een vrijstelling in box 3 en op de heffingskorting maatschappelijk beleggen. Het groenfonds moet onder meer aan de eis voldoen dat ten minste 70% van het vermogen is belegd in groene projecten. Groene projecten zijn beschreven in de Regeling Groenprojecten 2005 (NTFR 2005/950).

NTFR 2008/539 - Methode ter bepaling van normbedrag voor scholingsuitgaven

ECLI:NL:HR:2008:BB7843, datum uitspraak 14-03-2008, publicatiedatum 14-03-2008
Aflevering 12, gepubliceerd op 20-03-2008 met annotatie van mr. A.A. Fase
Belanghebbende heeft van september 2001 tot en met 12 januari 2002 een opleiding gevolgd. In verband met deze studie heeft hij in 2001 een bedrag van € 1.996 aan scholingsuitgaven gedaan. Belanghebbende genoot van september tot en met december 2001 studiefinanciering. In zijn aangifte inkomstenbelasting 2001 heeft belanghebbende voor de studiekosten aanspraak gemaakt op een persoonsgebonden aftrek. De inspecteur heeft slechts een gering bedrag in aftrek toegelaten. In art. 6.29, lid 1, Wet IB 2001 is bepaald dat indien de scholingsuitgaven tweemaal het normbedrag (van € 156,57 per maand) overschrijden, de werkelijke uitgaven minus de normbedragen voor aftrek in aanmerking komen. Hof Den Haag (NTFR 2005/1651) heeft voor de berekening van het normbedrag uitsluitend de vier maandbedragen van het kalenderjaar 2001 in aanmerking genomen, ofwel tweemaal het normbedrag van € 626,28 (€ 156,57 x vier maanden). De staatssecretaris betoogt in cassatie dat indien de gemaakte studiekosten deels ook op 2002 betrekking hebben, de normbedragen van die periode ook in aanmerking moeten worden genomen. Volgens de Hoge Raad vindt dit betoog geen steun in de tekst van art. 6.29, lid 2, Wet IB 2001.

NTFR 2008/540 - Antwoord op Kamervragen over uitkering vervolgingsslachtoffers

Aflevering 12, gepubliceerd op 20-03-2008
De staatssecretaris van Financiën beantwoordt Tweede Kamervragen over uitkeringen in het kader van het 'Artikel 2-Fonds' voor slachtoffers van vervolging tijdens de Tweede Wereldoorlog. Deze uitkeringen zijn bedoeld als compensatie voor immateriële schade die geleden is in verband met vervolging. De vragensteller vraagt om belastingvrijstelling omdat heffing over deze uitkeringen het leedcompenserende karakter aantast of tenietdoet. Daartoe is de staatssecretaris niet bereid, ondanks dat hij beseft dat de uitkeringen een bijzonder karakter hebben. De uitkeringen zijn materieel gelijk aan pensioenen of andere regelmatig terugkerende inkomensvoorzieningen die de genieter kan aanwenden voor zijn levensonderhoud. Daarom kunnen de uitkeringen niet van premieheffing worden vrijgesteld of buiten het toetsingsinkomen voor inkomensafhankelijke toeslagen worden gelaten. Dit wordt niet anders nu het om slechts een klein aantal gerechtigden gaat, omdat een dergelijke vrijstelling ook voor anderen met een soortgelijke uitkering zou moeten gaan gelden.

NTFR 2008/541 - Besluit deelnemingsvrijstelling

Aflevering 12, gepubliceerd op 20-03-2008 geschreven door mr. M.H.C. Ruijschop
Staatssecretaris De Jager van Financiën heeft in een besluit het beleid over de toepassing van de deelnemingsvrijstelling neergelegd. Een aantal standpunten in het besluit is gebaseerd op de parlementaire behandeling van de Wet werken aan winst, waarbij de deelnemingsvrijstelling ingrijpend is herzien. Er is een aantal goedkeuringen opgenomen met betrekking tot de laagbelaste beleggingsdeelneming en andere wijzigingen ingevolge de Wet werken aan winst. Voorts komen ook andere onderwerpen aan de orde, zoals de regeling voor afgewaardeerde vorderingen, de regeling voor omzettingen van een verlieslijdende vaste inrichting in een (indirecte) deelneming en de liquidatieverliesregeling.

NTFR 2008/542 - Besluit inzake de vrijgestelde beleggingsinstelling

Aflevering 12, gepubliceerd op 20-03-2008 geschreven door mr. M.H.C. Ruijschop
Staatssecretaris De Jager van Financiën heeft in een besluit aan de Belastingdienst richtlijnen verstrekt ter beantwoording van de vraag of aan enkele vereisten voor de toepassing van het regime voor vrijgestelde beleggingstellingen (art. 6a Wet VPB 1969) is voldaan. Het gaat om de voorwaarde dat er sprake moet zijn van collectief beleggen en de voorwaarde dat er sprake moet zijn van een open-end karakter. Ten aanzien van de collectiviteitseis draagt hij de Belastingdienst op om verzoeken tot toepassing van het regime voor VBI’s in situaties dat er vanuit de aandeelhouder bezien materieel sprake is van individueel vermogensbeheer af te wijzen. Het besluit somt voorts een aantal voorbeelden op van beleggingen (met name in de sfeer van aandeelhouders) die niet aan de beleggingseisen voldoen. De toetsing aan de beleggingseisen moet volgens het besluit geregeld geschieden. De staatssecretaris keurt een splitsing omwille van het VBI-regime onder bepaalde voorwaarden goed. Voorts keurt hij goed dat de doorkijkregeling van art. 4.14, lid 9, Wet IB 2001 niet wordt toegepast op belangen in buitenlandse beleggingslichamen waarvoor het waarderingsvoorschrift van art. 3.29a Wet IB 2001 geldt.

NTFR 2008/543 - Turbotestament leidt tot fictieve verkrijging bij overlijden langstlevende ouder

ECLI:NL:GHAMS:2008:BC4082, datum uitspraak 01-02-2008, publicatiedatum 13-02-2008
Aflevering 12, gepubliceerd op 20-03-2008 met annotatie van mr. F.A.M. Schoenmaker
C is in algehele gemeenschap van goederen gehuwd met A. In 1990 is C overleden. Bij testament heeft C het vruchtgebruik van haar gehele nalatenschap gelegateerd aan A, onder de last de blote eigendom van zijn vermogen aan de erfgenamen/kinderen over te dragen (turbotestament). In 2002 overlijdt A. In geschil is of het eindigen van het vruchtgebruik door het overlijden van A, voor belanghebbende leidt tot een verkrijging die kan worden belast op grond van art. 10 SW 1956. Het hof bevestigt het oordeel van de rechtbank dat bij het overlijden van de erflater op dit aandeel art. 10 SW 1956 van toepassing is. Het door belanghebbende bepleite recht op aftrek van successierecht geheven over de nalatenschap van C, is volgens het hof op grond van art. 10, lid 4, SW 1956 niet mogelijk.

NTFR 2008/546 - Hof verzuimt hoor en wederhoor in acht te nemen

ECLI:NL:HR:2008:BC6528, datum uitspraak 14-03-2008, publicatiedatum 14-03-2008
Aflevering 12, gepubliceerd op 20-03-2008 met annotatie van mr. drs. A.J. Meijer
Aan belanghebbende is een naheffingsaanslag parkeerbelasting opgelegd. Hij stelt daartegen bezwaar en beroep in. Bij de behandeling ter zitting verzoekt het hof de heffingsambtenaar om nadere inlichtingen. Een week later faxt de ambtenaar aan het hof een bericht dat de aanslag ambtshalve is vernietigd. Het hof heeft vervolgens in een uitspraak geoordeeld dat het beroep ongegrond is, omdat het niet tot een voor belanghebbende gunstiger resultaat kan leiden. Bij die uitspraak is een proceskostenvergoeding voor de beroepsfase toegekend. De Hoge Raad acht deze gang van zaken niet acceptabel. Het hof had belanghebbende de gelegenheid moeten geven te reageren op het faxbericht. Belanghebbende had daarbij belang, omdat hij dan zijn aanspraak op een proceskostenvergoeding voor de bezwaarfase voor het hof kon herhalen.

NTFR 2008/547 - Naheffing BPM niet mogelijk op basis van steekproef

ECLI:NL:HR:2008:AU0837, datum uitspraak 14-03-2008, publicatiedatum 14-03-2008
Aflevering 12, gepubliceerd op 20-03-2008 met annotatie van mr. E. Thomas
Belanghebbende is importeur van personenauto‘s en motorrijwielen. Zij voldoet namens degene op wiens naam het kenteken wordt gesteld de BPM. Bij de voldoening op aangifte heeft zij geen rekening gehouden met door dealers voor de opneming van het kenteken in het kentekenregister aangebrachte accessoires. In verband hiermee is aan haar een naheffingsaanslag opgelegd. De naheffing is gebaseerd op een steekproef en extrapolatie van de daarbij verkregen gegevens. In geschil is of de inspecteur een naheffingsaanslag BPM kan opleggen die is gebaseerd op de steekproef. De Hoge Raad stelt voorop dat de inspecteur moet bewijzen dat de auto’s waren voorzien van accessoires die in de aangifte niet waren opgenomen, maar wel daarin hadden moeten worden opgenomen. Verder overweegt de Hoge Raad dat de voldoening van BPM door belanghebbende niet op eigen naam geschiedt, maar namens de betrokken kentekenhouder. Dit brengt mee dat de constatering dat een onjuist bedrag aan BPM is voldaan, slechts kan geschieden onder aanwijzing van de kentekenhouder wiens belastingschuld het betreft. Voor een naheffingsaanslag die niet is te herleiden tot een dergelijke constatering, is in het heffingsstelsel van de BPM geen plaats. Hieruit volgt dat de inspecteur de naheffingsaanslag BPM niet mocht berekenen op grond van een extrapolatie van de resultaten van de steekproef.

NTFR 2008/548 - Naheffing omzetbelasting mogelijk op basis van guldensteekproef

ECLI:NL:HR:2008:AU0840, datum uitspraak 14-03-2008, publicatiedatum 14-03-2008
Aflevering 12, gepubliceerd op 20-03-2008 met annotatie van mr. E. Thomas
Bij belanghebbende, een accountants- en belastingadvieskantoor, is in 1998 een boekenonderzoek omzetbelasting verricht. Bij dat onderzoek is een zogenoemde guldenssteekproef getrokken uit de door belanghebbende in het boekjaar 1996-1997 aan ondernemers in andere lidstaten van de EG verzonden facturen waarop geen omzetbelasting in rekening was gebracht, omdat belanghebbende claimde dat de plaats van de desbetreffende dienst niet in Nederland was gelegen. De inspecteur accepteerde voor een deel van de facturen niet dat de plaats van de dienst niet in Nederland was gelegen. De uitkomst van de steekproef is geëxtrapoleerd naar andere jaren. In geschil is of de inspecteur een naheffingsaanslag omzetbelasting kan opleggen die is gebaseerd op de guldenssteekproef. Hof Amsterdam (NTFR 2003/1729) heeft de toegepaste steekproef verworpen. Volgens het hof past het niet in een belastingstelsel als dat van de belasting over de toegevoegde waarde, waarin de factuur een essentieel element vormt voor de controle en voor de uitoefening van het aftrekrecht, om aan de hand van een steekproef aan te nemen dat niet aan een controle onderworpen facturen onjuist zijn.

NTFR 2008/549 - Naheffing loonbelasting mogelijk op basis van guldenssteekproef

ECLI:NL:HR:2008:AU0838, datum uitspraak 14-03-2008, publicatiedatum 14-03-2008
Aflevering 12, gepubliceerd op 20-03-2008 met annotatie van mr. E. Thomas
Bij belanghebbende, een uitzendbureau, is in 1998 een boekenonderzoek loonheffing verricht. Bij dat onderzoek is een zogenoemde guldenssteekproef getrokken uit de door belanghebbende in 1996 verstrekte vergoedingen voor reis- en verblijfkosten. Daaruit is gebleken dat in de 26 onderzochte vergoedingen 12,68 fouten zaten. De uitkomst van de steekproef is geëxtrapoleerd naar de jaren 1993 tot en met 1995. In geschil is of de inspecteur naheffingsaanslagen loonbelasting kan opleggen die gebaseerd zijn op de guldenssteekproef. De Hoge Raad stelt voorop dat belanghebbende moet bewijzen dat aan alle voorwaarden voor een belastingvrije vergoeding is voldaan. Nu de inspecteur niet de bewijslast draagt, mag hij voor de naheffingsaanslagen uitgaan van een schatting die is gebaseerd op de uitkomst van de steekproef en de extrapolatie daarvan.

NTFR 2008/550 - Verzet gegrond omdat overschrijding beroepstermijn wellicht niet aan belanghebbende toerekenbaar is

ECLI:NL:HR:2008:BC6556, datum uitspraak 14-03-2008, publicatiedatum 14-03-2008
Aflevering 12, gepubliceerd op 20-03-2008 met annotatie van mr. J.M. Sitsen
De beroepstermijn eindigt op 8 augustus 2006. Het beroepschrift is gedagtekend 27 juli 2006 en is op 29 augustus 2006 per post bij de rechtbank ingekomen in een enveloppe met poststempel 27 augustus 2006. Belanghebbende heeft bij de rechtbank verklaard dat hij het beroepschrift op 30 juli 2006 persoonlijk in de brievenbus heeft gedaan en dat de late postbezorging hem dus niet kan worden aangerekend. De rechtbank heeft het beroep wegens overschrijding van de beroepstermijn kennelijk niet-ontvankelijk verklaard. Het verzet daartegen is ongegrond verklaard. Volgens de Hoge Raad ten onrechte. Indien de stelling van belanghebbende dat hij het beroepschrift op 30 juli 2006 ter post heeft bezorgd juist is, heeft deze bezorging ruim voor het einde van de beroepstermijn plaatsgevonden. In dat geval kan het feit dat het beroepschrift later dan een week na afloop van die termijn door de rechtbank is ontvangen, te wijten zijn aan het postbedrijf. De overschrijding is dan niet aan belanghebbende toe te rekenen.

NTFR 2008/553 - Aankondiging van onderzoek in kader van internationale bijstandverlening is geen besluit op grond van belastingwet

Aflevering 12, gepubliceerd op 20-03-2008
Belanghebbende, een trustkantoor, voert de directie over een aantal bv’s. Bij brief van 8 augustus 2006 heeft de inspecteur belanghebbende aangekondigd dat hij bij haar, alsmede bij drie andere bv’s waarover zij de directie voert, een onderzoek zal uitvoeren naar aanleiding van een uit het buitenland afkomstig verzoek om inlichtingen. De inspecteur noemt als grondslag van het onderzoek de Wet op de internationale bijstandsverlening bij de heffing van belastingen (WIB). Belanghebbende heeft bezwaar ertegen gemaakt dat zij als trustkantoor deel uitmaakt van het aangekondigde onderzoek en haar gehele administratie ter inzage beschikbaar moet houden. De inspecteur heeft het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank acht het bezwaar terecht niet-ontvankelijk, aangezien sprake is van een besluit in de zin van art. 1:3 Awb, genomen op grond van de belastingwet, niet zijnde een voor bezwaar vatbare beschikking. Hof Den Haag (NTFR 2007/1968) meent dat sprake is van een besluit in de zin van art. 1:3 Awb dat niet is genomen ingevolge de belastingwet. De staatssecretaris heeft cassatie ingesteld. Volgens A-G Van Ballegooijen hoeft een belastingrechter niet te beoordelen of sprake is van een besluit in de zin van art. 1:3 Awb, maar slechts of een beslissing is genomen ingevolge de belastingwet. Nu daarvan geen sprake is – de WIB is geen belastingwet – is het hof als belastingrechter niet bevoegd.

NTFR 2008/554 - In hoger beroep vermindering van de boete in verband met financiële omstandigheden

ECLI:NL:GHAMS:2007:BC4146, datum uitspraak 08-10-2007, publicatiedatum 13-02-2008
Aflevering 12, gepubliceerd op 20-03-2008
Belanghebbende heeft in 2002 werkzaamheden verricht als afwasser bij D. Een deel van het jaar in dienstverband en daarna als zelfstandige. Op het loon is loonheffing ingehouden. Voor de verdere in 2002 voor D verrichte werkzaamheden als afwasser heeft belanghebbende facturen gezonden. Ter zake hiervan is geen loonheffing ingehouden. Belanghebbende heeft wel omzetbelasting in rekening gebracht en voldaan. Deze inkomsten heeft belanghebbende niet vermeld in zijn aangifte. De rechtbank verklaarde het beroep met toepassing van art. 27e AWR ongegrond. De boete (50%) achtte de rechtbank passend en geboden. In hoger beroep blijft de boete als zodanig in stand nu het hof tot het oordeel komt dat het aan opzet van belanghebbende is te wijten dat met betrekking tot de IB/PVV voor het jaar 2002 de aangifte onjuist en onvolledig is. Het hof vermindert de boete in verband met de financiële omstandigheden van belanghebbende.

NTFR 2008/561 - Niet in aanmerking nemen van een wisselkoersverlies in strijd met de vrijheid van vestiging

Aflevering 12, gepubliceerd op 20-03-2008
In 1974 heeft Deutsche Shell GmbH (Shell) een vaste inrichting (v.i.) in Italië opgericht. Tussen 1974 en 1991 heeft Shell in deze v.i. geld ingebracht in de vorm van een dotatiekapitaal. De door de v.i. behaalde en naar Duitsland gerepatrieerde winst werd van het dotatiekapitaal afgetrokken tegen koerswaarde van de Duitse mark (DEM) en de Italiaanse lire (ITL) op de datum van elke overmaking naar Shell. Met de geldontwaarding waaraan het aan de v.i. verschafte dotatiekapitaal onderhevig was, werd in Italië geen rekening gehouden bij de belasting van de winst van deze v.i., aangezien de belastbare grondslag in Italiaanse lires was vastgesteld. Op 28 februari 1992 heeft Shell de activa van haar v.i. gecedeerd aan een Italiaanse dochteronderneming (Sierra Gas Srl). Bij deze transactie heeft zij haar verborgen reserves zichtbaar moeten maken. Met de cessie van de activa hield de v.i. op te bestaan. Op dezelfde dag heeft Shell haar aandelen in Sierra Gas Srl overgedragen aan Edison Gas SpA. Het bedrag in Italiaanse lire dat voor deze transactie werd verkregen, werd op 17 juli 1992 aan Shell overgemaakt als terugbetaling van het dotatiekapitaal. Het terugbetaalde dotatiekapitaal, een bedrag van ITL 83.658.896.927, werd in Duitse mark omgezet tegen de op die datum geldende wisselkoers, wat resulteerde in een bedrag van DEM 111.868.677. Het negatieve verschil van DEM 122.698.502 tussen het bedrag van DEM 111.868.677 en de waarde van het dotatiekapitaal heeft Shell aangemerkt als een wisselkoersverlies. Bij de berekening van het belastbare inkomen van Shell voor het belastingjaar 1992 heeft het Finanzamt geweigerd met dat verlies rekening te houden. Shell stelt vervolgens beroep in bij het Finanzgericht Hamburg. Het Finanzgericht heeft het Hof van Justitie EG prejudiciële vragen gesteld. Allereerst merkt het Hof op dat het aan de verwijzende rechter is om uit te maken of de monetaire schommelingen waarvan in casu sprake is, hebben geleid tot een wisselkoersverlies dat een werkelijk economisch verlies vormt dat de resultaten van Shell voor het desbetreffende belastingjaar negatief heeft beïnvloed. Daarvan uitgaande meent het Hof dat de Duitse belastingregeling een belemmering vormt van de vrijheid van vestiging. Een vennootschap die in een andere lidstaat een v.i. wil oprichten loopt naast de gebruikelijke risico’s bij de oprichting van een v.i. ook een bijkomend fiscaal risico wanneer in de andere lidstaat van een andere munteenheid gebruik wordt gemaakt en aan de v.i. een dotatiekapitaal wordt verschaft. Daardoor wordt de vrijheid van vestiging minder aantrekkelijk. Ook is het een belemmering van de vrijheid van vestiging als het desbetreffende wisselkoersverlies alleen als exploitatiekosten in Duitsland aftrekbaar zou zijn voor zover uit de Italiaanse v.i. geen belastingvrije winst is verkregen.

NTFR 2008/562 - Partieel buitenlandse belastingplicht alleen voor werknemers die onder 30%-regeling vallen

ECLI:NL:HR:2008:BC6532, datum uitspraak 14-03-2008, publicatiedatum 14-03-2008
Aflevering 12, gepubliceerd op 20-03-2008 met annotatie van jhr. mr. W.E.M. van Nispen tot Sevenaer
Belanghebbende heeft de Nederlandse nationaliteit. Van 1986 tot 1999 heeft hij hoofdzakelijk in de VS gewoond en gewerkt. Belanghebbende woont en werkt vanaf 1 augustus 1999 weer in Nederland. In 2001 heeft hij 260 dagen gewerkt, waarvan 65 dagen buiten Nederland. Belanghebbende valt niet onder de 30%-regeling. In geschil is of belanghebbende kan worden aangemerkt als partieel buitenlands belastingplichtige in de zin van art. 2.6 Wet IB 2001. Zowel Hof Amsterdam als de Hoge Raad heeft geoordeeld dat uit de tekst en toelichting van art. 2.6 Wet IB 2001 volgt dat het recht om voor de toepassing van de Wet IB 2001 (met name voor de heffing van box 3) ervoor te kiezen om als buitenlands belastingplichtige te worden aangemerkt, alleen geldt voor werknemers die onder de 30%-regeling vallen.

NTFR 2008/566 - Italië moet € 123 miljoen aan belastinggeld terugvorderen van geprivatiseerde banken

Aflevering 12, gepubliceerd op 20-03-2008
De Europese Commissie heeft het onderzoek naar de Italiaanse belastingregeling in het kader van de privatisering van het Italiaanse bankwezen afgesloten. De Commissie verzoekt de Italiaanse regering € 123 miljoen terug te vorderen van de Italiaanse banken. Aan negen Italiaanse banken is een belastingvoordeel ten goede gekomen dat door de Commissie is aangemerkt als verboden staatssteun. Het belastingvoordeel is toegekend bij de privatisering van het Italiaanse bankwezen. De Italiaanse belastingwetgeving uit 2004 bepaalde dat de bij deze privatiseringen ontstane stille reserves, die tot dan toe als kapitaalreserves bevroren waren gebleven, vrij konden vallen tegen een speciaal belastingtarief van 9%, in plaats van het normale tarief van de bedrijfsbelasting van 37,25%. Bovendien kon de belasting over verschillende jaren worden uitgespreid, zonder verschuldigde interest. De regeling heeft de banken economisch bevoordeeld, met name doordat hun aantrekkelijkheid en hun economische waarde was toegenomen. De bevoordeling had volgens de Commissie niet als intentie om het reorganisatieproces te stimuleren, maar had expliciet het oog op de bevoordeling van de negen betrokken banken. De Italiaanse regering had de belastingmaatregel niet vooraf ter goedkeuring aan de Europese Commissie voorgelegd.

NTFR 2008/567 - EC: goedkeuring Franse stimuleringsmaatregel voor risicokapitaal aan kleine en middelgrote ondernemingen

Aflevering 12, gepubliceerd op 20-03-2008
De Europese Commissie heeft bekendgemaakt in het kader van staatssteun geen bezwaren te hebben tegen de Franse regeling van vermindering van vermogensbelasting bij investeringen in kleine en middelgrote ondernemingen. Op grond van de Franse regeling kan tot een maximum van € 50.000 per jaar een vermindering worden gekregen van de ‘l'impôt de solidarité sur la fortune' (ISF) voor een investering, direct of indirect, in kleine of middelgrote ondernemingen (KMO's). Volgens commissaris Kroes is de Franse tegemoetkoming proportioneel in verhouding tot de investering die in de onderneming wordt gedaan. De Europese Commissie heeft de Franse regeling beoordeeld aan de hand van de richtsnoeren inzake staatssteun ter bevordering van risicokapitaalinvesteringen in KMO's (zie bijgevoegd digitaal document), die op 19 juli 2006 bekend zijn gemaakt.

NTFR 2008/568 - Omvang van het recht op aftrek nader bepaald

Aflevering 12, gepubliceerd op 20-03-2008 met annotatie van mr. dr. J.Th. Sanders
Securenta AG is actief in de aankoop, het beheer en de exploitatie van onroerende goederen, effecten, alsmede allerhande deelnemingen en beleggingen. Vele stille vennoten worden opgenomen. Zij herinvesteert het ingebrachte kapitaal. In 1994 realiseert Securenta AG een belastbare omzet van f 2.959.800. De totale omzet bedraagt f 6.480.006, waaronder dividenden van f 226.642 en inkomsten uit de verkoop van effecten van f 1.389.930. Van de voorbelasting (f 6.838.535) is f 6.161.679 niet toe te rekenen aan welbepaalde in een later stadium verrichte handelingen. Anders dan de Duitse fiscus stelt Securenta AG zich op het standpunt dat het volledige bedrag aan voorbelasting over de kosten die verband houden met de verwerving van nieuw kapitaal, aftrekbaar is, aangezien de uitgifte van aandelen heeft gediend tot versterking van haar kapitaal en deze handeling haar economische activiteit in het algemeen heeft bevorderd. De aftrek wordt geweigerd van de voorbelasting over de kosten voor de uitgifte van atypische stille deelnemingen (f 4.171.424) alsmede van de voorbelasting over de door Securenta AG verrichte verhuurhandelingen (f 676.856). De voorbelasting die niet rechtstreeks verband houdt met welbepaalde in een later stadium verrichte handelingen, heeft de fiscus begroot op f 1.990.254 (ongeveer 45 %) verkregen door toepassing van een criterium van de omvang van de gedane beleggingen, zodat de aftrekbare voorbelasting f 1.567.616 bedraagt en f 1.123.647 moet worden terugbetaald. Op vragen in de daaropvolgende gerechtelijke procedure verklaart HvJ EG voor recht dat, wanneer een belastingplichtige zowel economische – belaste of vrijgestelde – activiteiten verricht als niet-economische activiteiten, die buiten de werkingssfeer vallen van de Zesde Richtlijn, de btw over de kosten verbonden aan de uitgifte van aandelen en atypische stille deelnemingen slechts aftrekbaar is voor zover deze kosten kunnen worden toegerekend aan de economische activiteit van de belastingplichtige in de zin van art. 2, lid 1, Zesde Richtlijn. De vaststelling van de methoden en criteria voor de verdeling van de betaalde voorbelasting tussen economische en niet-economische activiteiten in de zin van de Zesde Richtlijn behoort tot de beoordelingsbevoegdheid van de lidstaten, die bij de uitoefening van deze bevoegdheid rekening moeten houden met het doel en de systematiek van deze richtlijn en daarbij een berekeningsmethode moeten bepalen die objectief weergeeft welk deel van de in een eerder stadium gedane kosten werkelijk toe te rekenen is aan elk van deze twee activiteiten.

NTFR 2008/569 - Plaats van levering van inbouwkeukens

ECLI:NL:GHSHE:2008:BC6571, datum uitspraak 29-01-2008, publicatiedatum 13-03-2008
Aflevering 12, gepubliceerd op 20-03-2008
Belanghebbende is een in Duitsland gevestigde leverancier van keukens die ook aan Nederlandse particuliere klanten keukens verkoopt, levert en installeert. De montage verricht belanghebbende niet zelf, maar wordt, als de afnemer daarmee instemt, uitgevoerd door een eveneens in Duitsland gevestigd bedrijf. Op grond van de feiten oordeelt het hof dat er sprake is van een levering ex art. 3, lid 1, letter f, Wet OB 1968. Naar het oordeel van het hof, onder verwijzing naar HvJ EG 29 maart 2007, zaak C-111/05, Aktiebogalet, NTFR 2007/723 is de plaats van levering telkens in Nederland gelegen. Het verschil in terminologie tussen art. 3, lid 1, onderdeel f, Wet OB 1968 en art. 8, lid 1, onderdeel a, Zesde Richtlijn acht het hof niet van dien aard, dat voor een geval als het onderhavige zou moeten worden geoordeeld dat de wettekst zich niet verdraagt met de tekst van de richtlijn.

NTFR 2008/570 - Medische vrijstelling in de omzetbelasting

Aflevering 12, gepubliceerd op 20-03-2008
In dit besluit gaat de staatssecretaris van Financiën in op de gevolgen van wijziging per 1 januari 2008 van de medische vrijstelling in de omzetbelasting. De vrijstelling is nu beperkt tot de diensten bestaande in de gezondheidskundige verzorging van de mens door beoefenaren van een in de wet aangewezen beroep. Daarnaast is de vrijstelling voor levering van tandprothesen beperkt tot de leveringen door tandartsen en tandtechnici. Bij het besluit is een bijlage opgenomen met enkele voorbeelden van volgens de staatssecretaris vrijgestelde en belaste prestaties. Onder de vrijgestelde diensten van beroepsbeoefenaren die een zogenoemde BIG-opleiding met goed gevolg hebben afgerond, vallen ook de diensten die zij verrichten op grond van een aanvullende – niet BIG-gereguleerde – opleiding. Daarbij gelden volgens de staatssecretaris de voorwaarden dat:

NTFR 2008/571 - Geen wettelijke mogelijkheid tot naheffen over ten onrechte laagbelaste gasolie

ECLI:NL:PHR:2009:BC6458, datum uitspraak 13-02-2009, publicatiedatum 13-02-2009
Aflevering 12, gepubliceerd op 20-03-2008
Belanghebbende houdt zich bedrijfsmatig bezig met het zuigen en blazen van grind op daken, het ophogen van tuinen en het vullen van bluswaterbassins op fabrieksterreinen. Daarbij maakt belanghebbende gebruik van motorrijtuigen die zijn uitgerust met een zuig- en blaasinstallatie. Een type zuig- en blaaswagen dat belanghebbende in gebruik heeft is een vaste combinatie van een trekker met oplegger. Op het chassis van de oplegger is een zuig- en blaasinstallatie bevestigd. De trekker beschikt over een brandstoftank voor de voortbeweging. De oplegger heeft een brandstoftank voor de zuig- en blaasinstallatie. Belanghebbende gebruikt rode gasolie voor deze combinatie. De rode gasolie is betrokken naar een verlaagd accijnstarief in de heffing. In geschil is of de inspecteur terecht accijns heeft nageheven voor de gasolie die is gebruikt voor de voortbeweging van de trekker. Hof Den Haag heeft geoordeeld dat dit niet het geval was. De minister heeft tegen de uitspraak beroep in cassatie ingesteld. A-G Van Hilten heeft conclusie genomen. Art. 40, onderdeel d, Uitv.besl. Accijns bepaalt dat rode gasolie voorhanden mag zijn in de brandstoftank voor de aandrijving van motorrijtuigen die bestaan uit een chassis met een mechanisch werktuig en zich uitsluitend op de weg bevinden voor de verplaatsing naar een andere werkplek. Nu de combinatie van trekker met oplegger niet bestaat uit één, maar uit twee chassis mocht belanghebbende in de brandstoftank van de trekker geen rode gasolie voorhanden hebben, aldus de advocaat-generaal. Aan naheffing kan evenwel niet worden toegekomen. Wet Accijns voorziet volgens de advocaat-generaal niet in een bepaling op grond waarvan verschuldigdheid ontstaat bij het hoogbelaste gebruik van laagbelaste gasolie.

NTFR 2008/572 - Ondanks eerdere waarschuwing is herstelbeleid van toepassing. Geen naheffing BPM

ECLI:NL:HR:2008:BC6547, datum uitspraak 14-03-2008, publicatiedatum 14-03-2008
Aflevering 12, gepubliceerd op 20-03-2008 met annotatie van mr. J. Rolleman
Belanghebbende heeft op 17 december 2003 als inwoner van Nederland gebruik gemaakt van de openbare weg met een personenauto voorzien van een Duits kenteken. Op grond daarvan heeft de inspecteur een naheffingsaanslag BPM opgelegd. Belanghebbende is al eerder, op 7 februari 2002, toen hij niet in Nederland woonde, gewaarschuwd voor het rijden met een Duitse auto in Nederland. Bij die gelegenheid is hem een 'Informatieformulier buitenlandse kentekens' uitgereikt. In het formulier wordt gewezen op de mogelijke verschuldigdheid van BPM door inwoners van Nederland die met een niet in Nederland geregistreerde personenauto gebruik maken van de openbare weg in Nederland.

NTFR 2008/573 - Geen vrijstelling omdat buitenlandse registratie en hoofdverblijf niet aannemelijk is

ECLI:NL:GHARN:2008:BC6283, datum uitspraak 28-02-2008, publicatiedatum 11-03-2008
Aflevering 12, gepubliceerd op 20-03-2008
Op 18 november 2002 was belanghebbende in Nederland als bestuurder van een (hem niet in eigendom toebehorende) personenauto betrokken bij een verkeersongeval. Bij de RDW was de registratie van het kenteken van deze personenauto op 2 november 1995 wegens export beëindigd. De inspecteur heeft belanghebbende over het tijdvak 18 november 2001 tot en met 17 november 2002 als houder van de personenauto in de heffing van MRB betrokken met een boete van 100%. Rechtbank Arnhem heeft deze naheffingsaanslag en boetebeschikking in stand gelaten. Ook in appel heeft belanghebbende geen succes. Volgens het hof is belanghebbende terecht als houder van het voertuig aangemerkt. Nu belanghebbende niet, zoals hij heeft gesteld, aannemelijk heeft gemaakt dat het voertuig in enig ander land buiten Nederland was geregistreerd en evenmin dat hij zijn hoofdverblijf op 18 november 2002 reeds in het buitenland had, heeft hij volgens het hof geen recht op de in art. 73 Wet MRB 1964 vervatte vrijstelling. Er is derhalve terecht nageheven door de inspecteur. De opgelegde boete acht het hof passend en geboden.

NTFR 2008/576 - Aan taxatierapport met vergelijkingsobjecten komt niet meer bewijskracht toe

ECLI:NL:HR:2008:BC6467, datum uitspraak 14-03-2008, publicatiedatum 14-03-2008
Aflevering 12, gepubliceerd op 20-03-2008 met annotatie van mr. J.F. Kastelein MRE MRICS RV
In het kader van een WOZ-procedure heeft Hof Amsterdam aan de taxatie van de gemeente de voorkeur gegeven boven de taxatie die door belanghebbende is ingebracht, omdat in het rapport van de gemeente vergelijkingsobjecten zijn vermeld. De Hoge Raad vindt dit bewijsoordeel onbegrijpelijk en vernietigt de hofuitspraak. Volgens de Hoge Raad valt zonder nadere motivering niet in te zien waarom de omstandigheid dat in het ene taxatierapport wel en in het andere niet vergelijkingsobjecten zijn vermeld, van gewicht is bij de keuze voor het ene of het andere rapport.

NTFR 2008/577 - Hofuitspraak over proceskostenvergoeding vernietigd vanwege vernietiging van uitspraak in hoofdzaak (nr. 41.490)

ECLI:NL:HR:2008:BC6470, datum uitspraak 14-03-2008, publicatiedatum 14-03-2008
Aflevering 12, gepubliceerd op 20-03-2008
In de hoofdzaak (zie arrest nr. 41.490) heeft Hof Amsterdam het beroep inzake een WOZ-waarde gegrond verklaard. Belanghebbende wordt vervolgens door het hof in de gelegenheid gesteld zich uit te laten over de gemaakte proceskosten in de bezwaarfase. Bij nadere uitspraak heeft het hof de proceskosten in de bezwaarfase bepaald op € 475. Deze nadere uitspraak is door de Hoge Raad vernietigd, omdat ook de hofuitspraak in de hoofdzaak is vernietigd.