Aflevering 8

Gepubliceerd op 25 februari 2010

NTFR 2010/429 - Fiscale grensverkenning

Aflevering 8, gepubliceerd op 25-02-2010 geschreven door prof. dr. R.P.C. Cornelisse
Een belastingadviseur die door een ambtenaar van de Belastingdienst het verwijt naar zijn hoofd geslingerd krijgt dat hij zich – althans zijn cliënt – dreigt te bezondigen c.q. bezondigt aan fiscale grensverkenning wordt nog net niet gebrandmerkt als een persona non grata in het dagelijkse verkeer met de Belastingdienst maar hij krijgt in ieder geval niet de verlangde verlossing in de vorm van zekerheid met betrekking tot de Nederlandse fiscaalrechtelijke gevolgen van de door hem voorgelegde structuur dan wel de door zijn cliënt voorgenomen rechtshandelingen. Wanneer is sprake van fiscale grensverkenning in de optiek van de Belastingdienst?

NTFR 2010/430 - Het arrest over de Duitse verliesdochter: gaat het wel over het FE-regime?

Aflevering 8, gepubliceerd op 25-02-2010 geschreven door mr. W.F.E.M. Egelie en mr. R.R. Siemonsma
In HR 2 oktober 2009, nr. 08/00900, NTFR 2009/2163 (met commentaar van Kiekebeld) Tevens gepubliceerd in BNB 2010/22 (met noot van O.C.R. Marres), V-N 2009/42.22 en FED 2009/101, met noot van E. Thomas. is kort gezegd beslist dat een Nederlandse moeder (X bv) het verlies van haar Duitse dochter (Y GmbH) niet in aftrek kan brengen.

NTFR 2010/432 - Uitvoeringsregeling APV ter informatie naar de Tweede Kamer

Aflevering 8, gepubliceerd op 25-02-2010
De staatssecretaris van Financiën heeft bij de behandeling van het wetsvoorstel tot Wijziging van de Successiewet 1956 en enige andere belastingwetten toegezegd de ministeriële regeling waarin nadere regels worden gesteld inzake het afgezonderd particulier vermogen (APV) ter kennisname aan de Tweede Kamer toe te zenden. Met het toezenden van de Wijzigingen van enige fiscale uitvoeringsregeling (NTFR 20210/8) komt hij zijn toezegging na. Het deel dat betrekking heeft op het APV is te vinden in art. 4a Uitv.reg. IB 2001.

NTFR 2010/433 - Extra dotatie FOR in kader van terugkeerfaciliteit ziet ook op oprentingsdeel lijfrente

ECLI:NL:HR:2010:BH0561, datum uitspraak 12-02-2010, publicatiedatum 12-02-2010
Aflevering 8, gepubliceerd op 25-02-2010 met annotatie van mr. H. Roerdink
Belanghebbende heeft in het verleden zijn tandartsenpraktijk geruisloos ingebracht in een bv. Ter zake van de FOR is een lijfrente bij de bv bedongen tot een bedrag van € 54.690. Per 1 januari 2001 is belanghebbende met toepassing van de geruisloze terugkeerfaciliteit teruggekeerd naar een eenmanszaak. De lijfrente bedroeg inmiddels – door oprenting –€ 69.200. In geschil is of een extra toevoeging aan de FOR mag worden gedaan van € 69.200 (belanghebbende) of € 54.690 (inspecteur). Hof Arnhem (NTFR 2008/1309) stelde de inspecteur in het gelijk. Volgens het hof strookt het niet met de tekst van art. 3.69, lid 1, onderdeel b, Wet IB 2001 en met de strekking van de terugkeerfaciliteit om een extra toevoeging toe te staan aan de nieuw te vormen FOR voor het deel van de lijfrente dat is gevormd door oprenting. Volgens de Hoge Raad heeft het hof genoemde wetsbepaling onjuist uitgelegd. Op grond van deze bepaling kan het gehele met de onderhavige lijfrente gemoeide bedrag als een negatieve uitgave worden aangemerkt.

NTFR 2010/435 - Pand bleef ná staking ondernemingsvermogen

ECLI:NL:HR:2010:BL4319, datum uitspraak 19-02-2010, publicatiedatum 19-02-2010
Aflevering 8, gepubliceerd op 25-02-2010
Belanghebbende heeft een onderneming gedreven. De activiteiten bestonden uit de opvang van asielzoekers. Deze opvang geschiedde in een belanghebbende in eigendom behorend – en voor het grootste deel tot het ondernemingsvermogen gerekend – pand. De activiteiten zijn begin 1999 beëindigd. Na een mislukte verkooppoging aan zijn zoon, heeft belanghebbende – wegens een gebrek aan financiële middelen – het pand medio 2000 verkocht. Ter zake hiervan heeft de inspecteur stakingswinst in 2000 in aanmerking genomen. Rechtbank Arnhem (9 augustus 2006, nr. 06/00350) heeft belanghebbende gevolgd in diens standpunt dat het pand in 1999 tot het privévermogen is gaan behoren. In appel heeft de inspecteur succes. Volgens Hof Arnhem is, gelet op de feiten en omstandigheden, namelijk aannemelijk dat belanghebbende bij de (veronderstelde) staking in maart 1999 het pand heeft aangehouden in afwachting van een geschikte gelegenheid tot vervreemding. Dit betekent dat het (bedrijfsgedeelte) van het pand in 2000 nog steeds tot het ondernemingsvermogen van belanghebbende behoorde, zodat terecht in 2000 stakingswinst is belast (NTFR 2008/1579).

NTFR 2010/436 - Niet-verhaalde kosten van belastingadvies vormen loon

ECLI:NL:HR:2010:BI1929, datum uitspraak 05-02-2010, publicatiedatum 05-02-2010
Aflevering 8, gepubliceerd op 25-02-2010 met annotatie van mr. J. de Haan
Belanghebbende heeft, vanuit buitenlandse groepsmaatschappen uitgezonden, werknemers in dienst. Met deze werknemers heeft zij nettoloonovereenkomsten gesloten. De werknemers hebben belanghebbende gemachtigd om namens hen aangiften voor de inkomstenbelasting te doen. Belanghebbende heeft daartoe haar belastingadviseur ingeschakeld. De kosten hiervan zijn door belanghebbende niet verhaald op de werknemers. In geschil is of de met de belastingadvieswerkzaamheden gemoeide kosten als loon moeten worden aangemerkt. Hof Den Haag (NTFR 2008/1372) heeft deze vraag bevestigend beantwoord.

NTFR 2010/439 - Vragen over de belastingheffing over de uitkering van het Waarborgfonds Politie

Aflevering 8, gepubliceerd op 25-02-2010
De minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties beantwoordt Tweede Kamervragen over de belastingheffing over een uitkering van het Waarborgfonds Politie. Een politieagent is invalide geworden tijdens de uitoefening van zijn beroep en heeft een uitkering ontvangen van het Waarborgfonds Politie. Deze uitkering is belast met loonbelasting en daarover zijn twee sets vragen gesteld. Met name het feit dat belasting is geheven over de uitkering is niet in goede aarde gevallen. Heeft de ene vragensteller het er nog over dat de politieagent een groot deel van de vergoeding door belastingheffing dreigt kwijt te raken, de andere heeft het over het inpikken van de helft van de uitkering. De minister stelt overigens dat de uitkering netto is bedoeld en dat de politieagent ervan mag uitgaan dat dit zo blijft.

NTFR 2010/440 - Testamentaire lijfrente-uitkering is niet belast als periodieke uitkering

ECLI:NL:GHLEE:2010:449, datum uitspraak 26-01-2010, publicatiedatum 26-04-2013
Aflevering 8, gepubliceerd op 25-02-2010 met annotatie van mr. M.E. Kastelein
De tante van belanghebbende is in 2003 overleden. In haar testament heeft zij vijf erfgenamen – stichtingen – benoemd, onder de last om aan belanghebbende een lijfrente-uitkering uit te keren. De inspecteur heeft de door belanghebbende in 2004 en 2005 ontvangen lijfrentetermijnen gerekend tot haar belastbaar inkomen uit werk en woning. Belanghebbende is het daar niet mee eens. Rechtbank Leeuwarden heeft de inspecteur in het gelijk gesteld.

NTFR 2010/442 - Russische ondernemende vreemdeling heeft geen recht op kinderbijslag

ECLI:NL:HR:2010:BI9729, datum uitspraak 12-02-2010, publicatiedatum 12-02-2010
Aflevering 8, gepubliceerd op 25-02-2010 met annotatie van mr. A.H.W. Steijn
Belanghebbende heeft de Russische nationaliteit. Sinds 1 januari 2005 is zij zelfstandig ondernemer. Voor het derde kwartaal 2005 heeft zij kinderbijslag aangevraagd. Omdat zij niet rechtmatig in Nederland verblijft en aldus niet als verzekerde in de zin van de AKW kan worden aangemerkt, is de aanvraag afgewezen. De CRvB heeft belanghebbende in het ongelijk gesteld. In cassatie beroept belanghebbende zich (onder meer) op het verbod van discriminatie. In een algemene maatregel van bestuur is namelijk geregeld – kort gezegd – dat vreemdelingen die in overeenstemming met de Wet arbeid vreemdelingen arbeid in dienstbetrekking verrichten wel zijn verzekerd en aldus in aanmerking kunnen komen voor kinderbijslag. Volgens de Hoge Raad vormt dit onderscheid echter geen ongeoorloofde discriminatie.

NTFR 2010/443 - Kroon is een hulpmiddel ondanks dat deze na plaatsing zijn zelfstandigheid verliest

ECLI:NL:GHAMS:2010:BL1887, datum uitspraak 26-01-2010, publicatiedatum 03-02-2010
Aflevering 8, gepubliceerd op 25-02-2010 met annotatie van mr. P.T. van Arnhem
Belanghebbende heeft uitgaven gedaan voor het plaatsen van een op implantaten in de mond bevestigde brug. De brug stelt belanghebbende in staat elementaire lichaamsfuncties – het bijten en kauwen van voedsel – te vervullen waartoe zij anders niet in staat zou zijn.

NTFR 2010/444 - Verslag overleg inzake winstbelasting multinationals

Aflevering 8, gepubliceerd op 25-02-2010 geschreven door mr. M.H.C. Ruijschop
De Tweede Kamercommissie voor Financiën heeft op 14 januari 2010 overleg gevoerd met de staatssecretaris over de stand van zaken ten aanzien van de mogelijke maatregelen in de vennootschapsbelasting. Het betreft een vervolg op de zogenoemde 'Sinterklaasbrief' (5 december 2009, Kamerstukken II, 2009, 31 369, nr. 9, NTFR 2009/2617). Uit het op 10 februari 2010 vastgestelde en onlangs voor publicatie vrijgegeven stenografische verslag blijkt onder meer dat de rentebox er naar de huidige stand van zaken niet in zit. Het Ministerie is er nog niet uit hoe de maatregel inzake overnameholdings er precies uit zal zien, maar de bepaling zal worden gericht tegen excessieve renteaftrek als gevolg van overnames en zal (moeten) bijdragen aan een verkleining van het verschil tussen de behandeling van eigen en vreemd vermogen. Inzake de aangekondigde maatregel om de aftrek van de verliezen van buitenlandse vaste inrichtingen te beperken, merkt de staatssecretaris op dat de aftrek van liquidatieverlies wel nog mogelijk zal zijn. Art. 10a Wet VPB 1969 wordt niet afgeschaft. De staatssecretaris komt nog terug op eventuele maatregelen in de sfeer van (afschaffing van) de dividendbelasting in bepaalde situaties.

NTFR 2010/445 - Geen afwaardering in 1998 van vordering op in 1999 failliet verklaarde vennootschap

ECLI:NL:HR:2010:BL4322, datum uitspraak 19-02-2010, publicatiedatum 19-02-2010
Aflevering 8, gepubliceerd op 25-02-2010
Belanghebbende heeft geld geleend aan een vennootschap waarin een IT-project wordt ontwikkeld. Deze vennootschap is in 1999 failliet gegaan. Belanghebbende wil in 1998 een afwaardering nemen op die leningen. Zij stelt zich op het standpunt dat zij eind 1998 al wist dat de vorderingen waardeloos waren. Volgens Hof Den Haag hadden de leningen geen zakelijk karakter en zijn de uitgaven gedaan ter bevrediging van de persoonlijke behoeften van de aandeelhouder van belanghebbende. In de eerste cassatieprocedure heeft de Hoge Raad (NTFR 2006/1350) geoordeeld dat Hof Den Haag ten onrechte niet is ingegaan op een bewijsaanbod van belanghebbende. De Hoge Raad heeft de zaak daarop verwezen naar Hof Amsterdam. Hof Amsterdam (NTFR 2008/2301) is veronderstellenderwijs ervan uitgegaan dat sprake was van een reële zakelijke lening aan de vennootschap. Het hof komt vervolgens echter tot de slotsom dat belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt dat de financiële toestand van de vennootschap per ultimo 1998 aanleiding gaf tot enige afwaardering van haar vordering op die vennootschap. Goed koopmansgebruik verhindert om bij de waardering van een vordering rekening te houden met feiten en omstandigheden betreffende de financiële situatie van de debiteur, zoals deze zich ná de balansdatum heeft ontwikkeld. De afwaardering is terecht gecorrigeerd, aldus het hof.

NTFR 2010/446 - Hof verklaart zich ten onrechte onbevoegd

ECLI:NL:HR:2010:BL3585, datum uitspraak 12-02-2010, publicatiedatum 12-02-2010
Aflevering 8, gepubliceerd op 25-02-2010 met annotatie van mr. T.A.D. van Wordragen
Rechtbank Breda heeft het beroep van belanghebbende tegen de haar opgelegde aanslag IB 2005 gegrond verklaard. Belanghebbende heeft vervolgens hoger beroep aangetekend bij Hof Den Bosch. Dit hof heeft zich onbevoegd verklaard. Volgens de Hoge Raad is dat niet juist. Tegen de uitspraak van de rechtbank – die een uitspraak is als bedoeld in afdeling 8.2.6 Awb – staat immers hoger beroep open bij de belastingrechter. Dit hoger beroep is voor de belanghebbende opengesteld om de rechter te doen beslissen of de aanslag (verder) moet worden verlaagd, dan wel om bijkomende beslissingen van de rechtbank, zoals beslissingen over vergoeding van griffierecht en proceskosten, aan te vechten. Hier is belanghebbende het eens met het bedrag van de aanslag. Belanghebbende heeft door het instellen van hoger beroep uitsluitend willen opkomen tegen een door haar gestelde blokkering van haar bankrekening in verband met een onderbewindstelling. Dit betekent dat het hof het hoger beroep niet-ontvankelijk had moeten verklaren. Daarbij merkt de Hoge Raad nog op dat de kwestie van de onderbewindstelling en de daaruit voortvloeiende gevolgen ten aanzien van zijn bankrekening, door belanghebbende uitsluitend ter beslissing kunnen worden voorgelegd aan de burgerlijke rechter.

NTFR 2010/447 - Rechtbank spreekt te vlug een niet-ontvankelijkverklaring uit

ECLI:NL:HR:2010:BL3602, datum uitspraak 12-02-2010, publicatiedatum 12-02-2010
Aflevering 8, gepubliceerd op 25-02-2010 met annotatie van mr. E.C.G. Okhuizen
Het door belanghebbende ingestelde beroep tegen een uitspraak op bezwaar inzake een door Waternet toegezonden factuur voor kosten van waterverbruik, waterbelasting en meteropstellingshuur, is door Rechtbank Amsterdam niet-ontvankelijk verklaard, omdat geen beroep openstaat bij de belastingrechter. Volgens de Hoge Raad kan deze aanpak niet door de beugel. De rechtbank mocht namelijk niet reeds aan haar oordeel dat tegen de beslissing op het bezwaarschrift geen beroep openstond op grond van de AWR, de conclusie verbinden dat het beroep niet-ontvankelijk diende te worden verklaard. Dit oordeel sluit immers niet uit dat tegen de beslissing op het bezwaarschrift beroep bij de rechtbank kon worden ingesteld op grond van de AWB. Na verwijzing dient de rechtbank als algemene bestuursrechter te beoordelen waartoe het door belanghebbende bij de rechtbank ingestelde beroep moet leiden.

NTFR 2010/448 - Heffingsrente moet op grond van zorgvuldigheidsbeginsel worden beperkt

ECLI:NL:HR:2010:BL3590, datum uitspraak 12-02-2010, publicatiedatum 12-02-2010
Aflevering 8, gepubliceerd op 25-02-2010 met annotatie van mr. J.M. van der Vegt
Belanghebbende heeft haar aangifte IB 2004 ingediend omstreeks mei 2005. De aanslag is op 30 juni 2006 opgelegd in overeenstemming met de aangifte. Daarbij heeft de inspecteur € 3.560 aan heffingsrente in rekening gebracht, berekend over het tijdvak van 1 januari 2005 tot en met 30 juni 2006. Aan belanghebbende is geen voorlopige aanslag opgelegd. Volgens het hof is de heffingsrente terecht in rekening gebracht. In cassatie houdt die beslissing geen stand. Onder verwijzing naar HR 25 september 2009, nr. 07/13362, NTFR 2009/2155, oordeelt de Hoge Raad namelijk dat op grond van beleid van de Belastingdienst in beginsel binnen drie maanden na het indienen van de aangifte een (voorlopige) aanslag moet worden vastgesteld en dat, in geval van overschrijding van de driemaandstermijn, niet meer heffingsrente in rekening kan worden gebracht dan de belastingplichtige verschuldigd zou zijn als er bij het einde van deze termijn een (voorlopige) aanslag in overeenstemming met de aangifte zou zijn opgelegd.

NTFR 2010/449 - Voor indienen nadere gronden dient rechtbank redelijke termijn te bieden

ECLI:NL:HR:2010:BJ9648, datum uitspraak 22-01-2010, publicatiedatum 22-01-2010
Aflevering 8, gepubliceerd op 25-02-2010 met annotatie van mr. D.G. Barmentlo
Het bezwaar van belanghebbende tegen een ambtshalve opgelegde aanslag IB is niet-ontvankelijk verklaard vanwege termijnoverschrijding. Belanghebbende komt daartegen in beroep met grieven tegen de aanslag. De rechtbank stelt belanghebbende in de gelegenheid om binnen één week gronden aan te voeren tegen de niet-ontvankelijkverklaring van het bezwaar. Na tweeënhalve week dient belanghebbende de nadere gronden in. De rechtbank heeft het beroep kennelijk ongegrond verklaard. Ook het verzet daartegen is ongegrond verklaard omdat belanghebbende niet binnen de termijn van één week gronden heeft aangevoerd die zien op de niet-ontvankelijkverklaring. De Hoge Raad vernietigt deze uitspraak op verzet. De termijn van één week die de rechtbank heeft gesteld, is onredelijk kort. De rechtbank heeft daarom ten onrechte geen acht geslagen op de nadere gronden van belanghebbende.

NTFR 2010/450 - Belanghebbende misbruikt wrakingsinstrument

ECLI:NL:HR:2010:BL3579, datum uitspraak 12-02-2010, publicatiedatum 12-02-2010
Aflevering 8, gepubliceerd op 25-02-2010 met annotatie van mr. E. Thomas
Na mededeling dat de beslissing in haar zaak op 11 december 2009 in het openbaar zal worden uitgesproken, heeft belanghebbende de leden D.G. van Vliet, P. Lourens, C.B. Bavinck, A.R. Leemreis en E.N. Punt gewraakt. Voorts heeft belanghebbende de leden van de wrakingskamer van de Hoge Raad, de behandelend advocaat-generaal, de griffier en diverse medewerkers van de griffie gewraakt.

NTFR 2010/451 - Koerswijziging van Hoge Raad inzake proceskostenvergoedingen bij verzet

ECLI:NL:HR:2010:BL3600, datum uitspraak 12-02-2010, publicatiedatum 12-02-2010
Aflevering 8, gepubliceerd op 25-02-2010 met annotatie van mr. J. Kastelein
Rechtbank Haarlem heeft het beroep van belanghebbende niet-ontvankelijk verklaard. In verzet draait de rechtbank die beslissing terug. In de verzetuitspraak is geen aandacht besteed aan het verzoek van belanghebbende om toekenning van een proceskostenvergoeding voor de kosten van de verzetprocedure. In cassatie klaagt belanghebbende hierover. De Hoge Raad grijpt de zaak aan om zijn koers te wijzigen met betrekking tot proceskostenvergoedingen. De hoofdregel – bij een gehele of gedeeltelijke in-het-gelijkstelling van de belanghebbende, wordt een proceskostenvergoeding gegeven – heeft thans, in afwijking van vroegere rechtspraak, tevens te gelden indien het gaat om het rechtsmiddel van verzet, en ook indien de rechterlijke uitspraak op het punt waarop het beroep of het verzet gegrond is bevonden, niet door het bestuursorgaan is uitgelokt of is verdedigd. Aldus komen in alle gevallen de voor vergoeding in aanmerking komende kosten van een door een belanghebbende met vrucht aangewend rechtsmiddel voor rekening van het bestuursorgaan.

NTFR 2010/454 - Geautomatiseerde voorlopige aanslagen

Aflevering 8, gepubliceerd op 25-02-2010 met annotatie van mr. E.C.G. Okhuizen
Verzoekster ontving van de Belastingdienst binnen zeven maanden voorlopige aanslagen inkomstenbelasting over de jaren 2006, 2007 en 2008, waarvan de laatste twee werden opgelegd in het desbetreffende belastingjaar. De reden daarvoor was dat verzoekster in aanmerking kwam voor zogeheten automatische voorlopige aanslagen. Verzoekster kwam daar pas achter nadat zij ging corresponderen met de Nationale ombudsman en de Belastingdienst. Verzoekster klaagt er over dat de Belastingdienst haar destijds niet over de desbetreffende werkwijze heeft geïnformeerd.

NTFR 2010/456 - BPM is geen heffing van gelijke werking als een douanerecht

ECLI:NL:HR:2010:BL1950, datum uitspraak 05-02-2010, publicatiedatum 05-02-2010
Aflevering 8, gepubliceerd op 25-02-2010 met annotatie van mr. J. Rolleman
Belanghebbende heeft een auto vanuit Duitsland ingevoerd. Ter zake van de registratie is hij BPM verschuldigd. Belanghebbende bestrijdt deze heffing met Europeesrechtelijke argumenten. Rechtbank Den Haag (NTFR 2008/1330) heeft geoordeeld dat de BPM niet kan worden aangemerkt als een heffing van gelijke werking als een invoerrecht in de zin van art. 25 EG-Verdrag, maar een belasting is in de zin van art. 90 EG-Verdrag. In cassatie bestrijdt belanghebbende dit oordeel, echter vergeefs. Nu de BPM wordt geheven met betrekking tot personenauto’s en motorrijwielen ongeacht de plaats waar deze zijn gefabriceerd, is de BPM – die krachtens de wettelijke bepalingen niet ter zake van grensoverschrijding wordt geheven – volgens de Hoge Raad geen heffing van gelijke werking als een douanerecht.

NTFR 2010/460 - Beantwoording kamervragen invorderingsbeleid

Aflevering 8, gepubliceerd op 25-02-2010 geschreven door mr. J.D. Schouten
De staatssecretaris beantwoordt vragen van het lid Remkes over het invorderingsbeleid van de Belastingdienst. Het gericht inzetten van dwanginvorderingsinstrumenten is gericht om de effectiviteit van het invorderingsbeleid te optimaliseren. Dit beleid noopt tot het maken van keuzes voor het te hanteren instrumentarium. Uit de beantwoording blijkt dat geen aanpassing van dit beleid plaatsvindt.