Aflevering 6

Gepubliceerd op 10 februari 2011

NTFR 2011/242 - Een onzakelijk debiteurenrisico, staatssecretaris doe iets!

Aflevering 6, gepubliceerd op 10-02-2011 geschreven door prof. mr. G.T.K. Meussen
Op 9 mei 2008 heeft de Hoge Raad een opzienbarend arrest gewezenHR 9 mei 2008, nr. 43.849, BNB 2008/191, NTFR 2008/902 met commentaar van Egelie., dat vele vragen oproept die anno 2011 nog lang niet beantwoord zijn. In dit arrest oordeelde de Hoge Raad dat er naast de aloude tweedeling (de lening wordt in concernverband als lening erkend of deze wordt geherkwalificeerd als informeel kapitaal) er nog een derde variant bestaat. Er blijft weliswaar sprake van een lening maar een eventueel afwaarderingsverlies mag fiscaal niet in aanmerking worden genomen omdat er sprake is van een onzakelijk debiteurenrisico.

NTFR 2011/243 - Bruteren en de dagenbreuk: gelijktijdig is de oplossing!

Aflevering 6, gepubliceerd op 10-02-2011 geschreven door drs. V.C.A. Frencken en drs. J.J.N. Mak
Op 4 december 2009 heeft de Hoge Raad zijn arrest gewezen over de toepassing van de dagenbreuk en het bruteren van een nettoloon. Onze gedachte is dat in het arrest de nadruk teveel is komen te liggen op het toepassen van de dagenbreuk op één moment (namelijk vóór- of nadat het bruteren van het nettoloon plaatsvindt). Daarnaast wordt in de beschouwing in het arrest geen aandacht besteed aan de invloed van de buitenlandse belasting. Wij zijn van mening dat een nadere bestudering van een combinatie van beide punten tot een interessante alternatieve benadering leidt.

NTFR 2011/246 - Verkoopkosten moeten in mindering worden gebracht op de herinvesteringsreserve

ECLI:NL:GHAMS:2010:BP0316, datum uitspraak 07-10-2010, publicatiedatum 12-01-2011
Aflevering 6, gepubliceerd op 10-02-2011 met annotatie van mr. M. de Jonge
In verband met de verkoop van een pand wenst belanghebbende de verkoopkosten direct ten laste van het resultaat te brengen en een herinvesteringsreserve te vormen voor de opbrengst van het pand zonder vermindering van de verkoopkosten (brutoreserve). De inspecteur stelt dat de verkoopkosten in mindering moeten worden gebracht op de herinvesteringsreserve (nettoreserve). Met Rechtbank Haarlem is het hof van oordeel dat voor de vorming van een herinvesteringsreserve moet worden uitgegaan van de verkoopopbrengst verminderd met de aan die opbrengst toerekenbare kosten. Als gevolg van een ander geschilpunt wordt de verliesbeschikking door het hof nader vastgesteld en is het beroep gegrond. Gelet op de aard van de materie en de omstandigheid dat nog slechts vrij recentelijk, nadat belanghebbende in beroep is gegaan, arrest is gewezen omtrent het geschilpunt, valt belanghebbende niet het verwijt te maken dat zij lichtvaardig en onnodig heeft geprocedeerd.

NTFR 2011/248 - Plausibele verklaring van belanghebbende: contante stortingen niet belast

ECLI:NL:GHLEE:2011:BP1840, datum uitspraak 11-01-2011, publicatiedatum 24-01-2011
Aflevering 6, gepubliceerd op 10-02-2011 met annotatie van Th.J.M. van Schendel
Aan belanghebbende zijn over een drietal jaren (navorderings)aanslagen IB/PVV opgelegd. In deze jaren zijn aanzienlijke bedragen gestort op de bankrekening van belanghebbende. De inspecteur heeft de gestorte bedragen belast als resultaat uit overige werkzaamheden (ROW). Daarnaast staat vast dat belanghebbende ten onrechte in zijn aangifte over 2003 een verlies van € 120.000 als ROW heeft opgevoerd als gevolg van de afboeking van een niet inbare lening.

NTFR 2011/250 - Declausuleren van pre-Brede Herwaarderingspolissen niet belast voor buitenlandse belastingplichtige

ECLI:NL:HR:2011:BO0391, datum uitspraak 21-01-2011, publicatiedatum 21-01-2011
Aflevering 6, gepubliceerd op 10-02-2011 met annotatie van mr. M.E. Kastelein
Belanghebbende heeft vóór 15 oktober 1990 twee kapitaalverzekeringen met lijfrenteclausule afgesloten. Hij heeft die verzekeringen laten declausuleren. Het verzoek daartoe is ingediend in december 2002. In 2003 was belanghebbende woonachtig in België. In de aanslag IB 2003 heeft de inspecteur de waarde van de kapitaalverzekeringen per 31 december 2002 begrepen. De Hoge Raad zet daar echter een streep door. Het declausuleren van de verzekeringen leidt namelijk, nu belanghebbende buitenlands belastingplichtige is en gelet op het van toepassing zijnde overgangsrecht op grond waarvan het pre-Brede-Herwaarderingsregime is blijven gelden, niet tot enig voordeel voor belanghebbende dat tot zijn Nederlands inkomen kan worden gerekend.

NTFR 2011/252 - Wettelijke beperking aftrek rente in het kader van onderkapitalisatieregeling is niet discriminatoir

ECLI:NL:HR:2011:BO2013, datum uitspraak 04-02-2011, publicatiedatum 04-02-2011
Aflevering 6, gepubliceerd op 10-02-2011 met annotatie van mr. dr. D.R. Post
Belanghebbende heeft een teveel aan vreemd vermogen in de zin van art. 10d Wet VPB 1969 als gevolg waarvan door haar aan haar binnenlandse verbonden crediteur betaalde rente in aftrek wordt beperkt. In geschil is of die wettelijke aftrekbeperking discriminatoir is. De Hoge Raad beantwoordt die vraag ontkennend. Volgens de Hoge Raad is de wetgever, door geen onderscheid te maken tussen binnenlandse en grensoverschrijdende concerns, gebleven binnen de ruime kaders van art. 26 BUPO en art. 14 EVRM. De omstandigheid dat art. 10d Wet VPB 1969 alleen ziet op leningen van een verbonden vennootschap en niet op leningen van verbonden natuurlijke personen, leidt evenmin tot de conclusie dat sprake is van een verboden discriminatie.

NTFR 2011/253 - Verhuur van bedrijfspand is onvoldoende voor bedrijfsfusiefaciliteit

ECLI:NL:GHLEE:2010:BO7129, datum uitspraak 07-12-2010, publicatiedatum 13-12-2010
Aflevering 6, gepubliceerd op 10-02-2011 met annotatie van drs. M. Nieuweboer
Belanghebbende exploiteerde te IJ en te Z makelaardijen. In november 2003 heeft belanghebbende X Holding bv opgericht. Hierin is de makelaardij te Z, inclusief het bedrijfspand, ingebracht. Op dezelfde dag heeft X Holding makelaardij Z bv opgericht. Hierin heeft X Holding bv de onderneming, exclusief het bedrijfspand, ingebracht. Conform het verzoek heeft de inspecteur per 1 januari 2004 de vennootschappen aangemerkt als een fiscale eenheid. X Holding bv verhuurt het bedrijfspand aan makelaardij Z bv. In de aangifte VPB 2003 is door belanghebbende geen winst verantwoord voor de overdracht van het bedrijfspand aan X Holding bv.

NTFR 2011/254 - Geen cassatie tegen twee hofuitspraken over fiscale fondswervende instellingen; mogelijk wetswijziging

Aflevering 6, gepubliceerd op 10-02-2011 met annotatie van dr. D. Molenaar
De staatssecretaris heeft op 25 november 2010 laten weten dat hij afziet van cassatie tegen Hof Den Bosch 25 juni 2010 over een fiscale fondswervende instelling. Hij meent dat het hof een juiste uitleg heeft gegeven van de bestaande wettekst van art. 9, lid 1, onderdeel h Wet VPB 1969 en ziet daarom te weinig mogelijkheden voor cassatie. Maar omdat volgens de staatssecretaris de tekst van de wet niet overeenstemt met de bedoeling daarvan, overweegt hij een wetswijziging.

NTFR 2011/255 - Belastinglatentie en langlopende schulden zijn geen tegenprestatie in de zin van art. 7c Uitv.reg. SW 1956

ECLI:NL:RBARN:2010:BN7829, datum uitspraak 21-09-2010, publicatiedatum 21-09-2010
Aflevering 6, gepubliceerd op 10-02-2011 met annotatie van mr. E. Alink
Belanghebbende en diens vader zijn voor de uitoefening van een landbouwbedrijf een maatschap aangegaan. Per 1 mei 2000 is ook de echtgenote van belanghebbende toegetreden. In het maatschapscontract is een voortzettingsbeding opgenomen. Op 10 april 2003 is de vader (erflater) van belanghebbende overleden. Erflater heeft bij testament erflaters echtgenote en belanghebbende gezamenlijk en voor gelijke delen tot erfgenamen benoemd. In de aangifte successierecht heeft belanghebbende een beroep gedaan op de bedrijfsopvolgingsfaciliteiten van art. 35b en 35c SW 1956. De inspecteur heeft vervolgens een conserverende aanslag opgelegd, die hij – anders dan de aanslag successierecht – rechtstreeks aan belanghebbende heeft gestuurd. Tussen partijen is, naast de ontvankelijkheid van het bezwaar, in geschil of de langlopende schulden en de belastinglatentie een tegenprestatie zijn in de zin van art. 7c Uitv.reg. SW 1956. Daarnaast verschillen partijen van mening over de vraag hoe de voortzettingswaarde moet worden berekend. Tussen partijen is niet langer in geschil dat de liquidatiewaarde € 457.707 bedraagt.

NTFR 2011/257 - Poststempel is uitgangspunt voor terpostbezorging

ECLI:NL:HR:2011:BP2138, datum uitspraak 28-01-2011, publicatiedatum 28-01-2011
Aflevering 6, gepubliceerd op 10-02-2011 met annotatie van mr. P.G.M. Jansen
Het beroepschrift van belanghebbende is door de rechtbank ontvangen op dinsdag 12 januari 2010, terwijl de beroepstermijn eindigde op donderdag 7 januari 2010. De rechtbank heeft op de voet van art. 6:9, lid 2, Awb onderzocht of het beroepschrift voor het einde van de termijn, dus uiterlijk 7 januari 2010, ter post is bezorgd. Naar het oordeel van de Hoge Raad heeft daarbij als uitgangspunt te gelden dat de terpostbezorging heeft plaatsgevonden op de dag waarop het poststuk is afgestempeld. Dit is slechts anders indien de belanghebbende aannemelijk maakt dat het poststuk vóór de datum van afstempeling ter post is bezorgd. In dit geval blijkt uit het poststempel dat het beroepschrift op maandag 11 januari 2010 ter post is bezorgd, en heeft belanghebbende niet aannemelijk gemaakt dat het vóór die datum ter post is bezorgd. De rechtbank heeft het beroep daarom terecht niet-ontvankelijk verklaard vanwege overschrijding van de beroepstermijn.

NTFR 2011/258 - Hof heeft verzoek om uitstel van de zitting ten onrechte afgewezen

ECLI:NL:HR:2011:BN3529, datum uitspraak 28-01-2011, publicatiedatum 28-01-2011
Aflevering 6, gepubliceerd op 10-02-2011 met annotatie van mr. A.A. Fase
De gemachtigde van belanghebbende heeft op 6 september 2009 het hof verzocht om uitstel van de zitting van 8 september 2009, omdat de gemachtigde naar zijn zieke moeder moest. Hof Amsterdam (NTFR 2010/1280) heeft het verzoek niet ingewilligd. Het hof heeft aan de afwijzing ten grondslag gelegd dat i) aan de gemachtigde reeds eerder wegens zijn privéomstandigheden uitstel was verleend, ii) het verzoek om uitstel beide keren zeer kort vóór de zitting was ingediend, en iii) de gemachtigde na inwilliging van het eerste verzoek om uitstel kennelijk geen maatregelen heeft getroffen om ervoor te zorgen dat hij in voorkomend geval een vervanger zou hebben dan wel dat belanghebbende zijn zaak zelf zou kunnen bepleiten. De Hoge Raad casseert dit oordeel. De ziekte van de moeder van een gemachtigde kan onder omstandigheden een reden zijn voor uitstel. Ook kan een uitstelverzoek twee dagen vóór de zitting onder omstandigheden als tijdig worden beschouwd. Ook kan niet worden tegengeworpen dat de gemachtigde niet voor vervanging heeft gezorgd, nu hij geen personeel in dienst heeft. De mogelijkheid dat belanghebbende zelf zijn zaak kan bepleiten, is evenmin reden om een uitstelverzoek af te wijzen, gelet op het recht van een belanghebbende om zich te laten bijstaan.

NTFR 2011/259 - Inspecteur terecht veroordeeld in proceskosten indien weliswaar niet in het onderhavige jaar, maar wel in een later jaar recht op aftrek bestaat

ECLI:NL:HR:2010:BL8869, datum uitspraak 26-11-2010, publicatiedatum 26-11-2010
Aflevering 6, gepubliceerd op 10-02-2011 met annotatie van Jansen
Belanghebbende was in 2000 commanditair vennoot in een cv met A. De cv-overeenkomst bepaalde dat belanghebbende en de beherend vennoot het verlies van de cv elk voor de helft dragen. Gedurende de jaren 1999 (aanloopfase) en 2000 heeft belanghebbende voor een bedrag van f 144.374 aan facturen van de cv betaald. Dit bedrag is gelijk aan het verlies van de cv in deze periode. Belanghebbende wenst in 2001 een verlies uit zijn in de cv gedreven onderneming te nemen. De inspecteur staat in 2001 weliswaar geen verlies toe, maar wel in 2000. In dat jaar mag belanghebbende de helft van het door de cv geleden verlies (f 72.187) nemen. Voor het overige heeft belanghebbende, na staking van de onderneming van de cv, een vordering op de beherend vennoot. Het hof (NTFR 2009/2201) merkt op dat een verlies op deze vordering ten laste van het inkomen van belanghebbende kan worden afgewaardeerd, maar dat niet aannemelijk is geworden dat eind 2001 de vordering al onvolwaardig was. Nu in een later jaar aanleiding bestaat tot afwaardering van de vordering, heeft het hof de inspecteur veroordeeld in de proceskosten. Het cassatieberoep dat de staatssecretaris daartegen heeft gericht, faalt. De rechter kan immers ook bij een ongegrondverklaring een proceskostenvergoeding toekennen. Verder heeft de rechter een beoordelingsvrijheid bij de toepassing van art. 8:75 Awb. Met onderhavig oordeel heeft het hof de grenzen van deze vrijheid niet overschreden, aldus de Hoge Raad.

NTFR 2011/260 - Niet tijdig openen elektronische post komt voor risico van fiscus: navorderingsaanslag vernietigd

ECLI:NL:GHARN:2010:BP0042, datum uitspraak 14-12-2010, publicatiedatum 07-01-2011
Aflevering 6, gepubliceerd op 10-02-2011 met annotatie van mr. drs. R. Steenman
Belanghebbende heeft op 31 maart 2008 zelf elektronisch aangifte IB 2007 gedaan. Deze aangifte is door het automatiseringssysteem geselecteerd voor automatische afdoening. De elementen voor de aanslag zijn op 4 december 2008 vastgesteld. Op dat tijdstip kunnen de gegevens niet meer worden gewijzigd door de inspecteur. Een door belanghebbende ingeschakelde belastingadviseur heeft op 5 januari 2009 elektronisch een aanvullende aangifte IB 2007 ingediend, waarin een hoger inkomen is verantwoord dan in de eerste aangifte. De primitieve aanslag is met dagtekening 6 maart 2009 opgelegd conform de eerste aangifte. Daarna heeft de inspecteur door middel van een zogenoemde signaleringslijst kennisgenomen van de tweede aangifte. Dit heeft geleid tot de onderhavige navorderingsaanslag. Volgens het hof heeft de rechtbank deze navorderingsaanslag terecht vernietigd wegens het ontbreken van een nieuw feit. Volgens het hof mag van een inspecteur worden verwacht dat hij (ook) elektronisch aangeleverde post opent en binnen een redelijke termijn verwerkt. Dit zou hier hebben geleid tot een hogere primitieve aanslag. Dat de Belastingdienst ervoor heeft gekozen de vaststelling van aanslagen grotendeels geautomatiseerd te laten verlopen, een inspecteur niet de mogelijkheid te bieden in te grijpen in het werkproces en het signaal dat aanvullende gegevens zijn ingezonden niet vóór maar pas na het opleggen van de primitieve aanslag te geven, komt voor risico van de fiscus, aldus het hof.

NTFR 2011/261 - Navordering ter zake van ten onrechte geclaimd tbs-verlies is terecht

ECLI:NL:GHARN:2010:BO9574, datum uitspraak 07-12-2010, publicatiedatum 03-01-2011
Aflevering 6, gepubliceerd op 10-02-2011 met annotatie van mr. M.J. Hamer
Belanghebbende heeft aan zijn bv (100%-belang) twee kamers van zijn eigen woning en een perceel grond om niet ter beschikking gesteld. In zijn aangiften IB 2002 heeft hij een negatief tbs-resultaat vermeld. Op de terbeschikkingstellingsbalans zijn enkel schulden vermeld. De waarde van de vermogensbestanddelen is op nihil gesteld. Belanghebbende heeft voorts hypotheekrenteaftrek ter zake van de eigen woning geclaimd. Bij het vaststellen van de primitieve aanslag is de aangifte gevolgd. Na onderzoek concludeerde de inspecteur dat het tbs-resultaat € 7.919 bedroeg en dat ten onrechte € 13.486 aan hypotheekrente in aftrek is gebracht, omdat die rente ziet op de financiering van een tweede woning. Anders dan de rechtbank, is het hof van oordeel dat de inspecteur niet aan de juistheid van de aangifte behoefde te twijfelen. Hij beschikt derhalve over een nieuw feit dat navordering rechtvaardigt. Voorts is er, anders dan belanghebbende betoogt, volgens het hof sprake van een terbeschikkingstelling van een werkruimte. Het gaat hier namelijk om een fysiek zelfstandig deel van de woning.

NTFR 2011/262 - Verweerder kan in appel niet erop vooruitgaan

ECLI:NL:GHARN:2011:BP2253, datum uitspraak 18-01-2011, publicatiedatum 27-01-2011
Aflevering 6, gepubliceerd op 10-02-2011 met annotatie van mr. M.P. van der Burg
De gemeente heeft de WOZ-waarde van de woning van belanghebbende vastgesteld op € 433.000. In beroep heeft de rechtbank die vastgestelde waarde verminderd tot € 375.000. De gemeente heeft hiertegen hoger beroep ingesteld en een waarde van € 433.000 bepleit. In zijn pleitnota voor het hof bepleit belanghebbende een waarde van € 300.000. Volgens het hof is dit incidenteel hoger beroep te laat ingediend, zodat het niet-ontvankelijk wordt verklaard door het hof. Dit betekent volgens het hof dat de waarde in appel niet lager kan worden vastgesteld dan € 375.000. De in de pleitnota ingenomen stellingen kunnen wel als verweer tegen het hoger beroep van de gemeente in behandeling worden genomen. Het hof stelt de waarde uiteindelijk in goede justitie vast op € 418.000.

NTFR 2011/263 - Geen proceskostenvergoeding voor ingeschakelde zoon die taxateur is

ECLI:NL:GHARN:2010:BP0044, datum uitspraak 21-12-2010, publicatiedatum 07-01-2011
Aflevering 6, gepubliceerd op 10-02-2011 met annotatie van mr. J. Kastelein
Belanghebbende heeft zich in een WOZ-zaak bij de rechtbank laten vertegenwoordigen door zijn zoon. De zoon verricht beroepsmatig taxaties. De rechtbank heeft de gemeente veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende ter zake van beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Hiertegen komt de gemeente met succes in hoger beroep. Het hof stelt voorop dat de familierelatie als zodanig niet aan het beroepsmatig verlenen van rechtsbijstand in de weg hoeft te staan. Hier is echter niet aannemelijk dat de zoon juridisch geschoold is en dat het verlenen van rechtsbijstand tot diens beroepsmatige taak behoort. Voorts is niet gebleken dat er kosten op belanghebbende drukken. De zoon kan ook niet, gelet op de familierelatie, als onpartijdige deskundige worden aangemerkt.

NTFR 2011/264 - Mandaatvoorschrift niet overtreden bij ambtshalve opgelegde aanslag

ECLI:NL:GHARN:2011:BP0826, datum uitspraak 04-01-2011, publicatiedatum 14-01-2011
Aflevering 6, gepubliceerd op 10-02-2011 met annotatie van mr. D.N.N. Jansen
Belanghebbende is dga van een bv. Hij is uitgenodigd en aangemaand tot het doen van aangifte IB 2006. De aangifte is niet ingediend door belanghebbende. Bij het vaststellen van de ambtshalve opgelegde aanslag – waarbij onder meer de gebruikelijkloonregeling is toegepast – is ambtenaar A betrokken geweest. A heeft ook de uitspraak op bezwaar gedaan. Het hof is van oordeel dat het mandaatvoorschrift ex art. 10:3, lid 3, Awb hier niet is overtreden. Aannemelijk is namelijk dat A in de aanslagregelende fase slechts achtergrondinformatie heeft gegeven. Voorts is het hof van oordeel dat, nu de vereiste aangifte niet is gedaan, de bewijslast moet worden omgekeerd en verzwaard. Belanghebbende slaagt niet hieraan te voldoen. Het hof benadrukt nog dat terecht de gebruikelijkloonregeling is toegepast.

NTFR 2011/268 - Schending administratie- en bewaarplicht door oud-ijzerhandelaar leidt niet tot omkering bewijslast

ECLI:NL:RBARN:2010:BO0110, datum uitspraak 12-10-2010, publicatiedatum 12-10-2010
Aflevering 6, gepubliceerd op 10-02-2011 met annotatie van mr. V.M. Maat
Belanghebbende handelt in afvalijzer en metalen. De partijen oud ijzer en metalen koopt belanghebbende in van zowel particulieren als ondernemers. Bij een boekenonderzoek in 2008 heeft de inspecteur geconstateerd dat belanghebbende de weeggegevens van ijzer niet bewaarde, dat hij geen voorraadadministratie had en dat belanghebbende inkoopbonnen uitschreef tot relatief hoge bedragen waarbij de naam van de verkoper niet werd genoteerd. Op basis van deze bevindingen is aan belanghebbende een navorderingsaanslag IB/PVV met boete opgelegd, die belanghebbende in beroep bestrijdt. Tevens is in geschil of belanghebbende de administratieplicht van art. 52 AWR heeft geschonden en of op grond hiervan de bewijslast moet worden omgekeerd.

NTFR 2011/269 - Ook bij 'no cure no pay' bestaat recht op een proceskostenvergoeding

ECLI:NL:RBARN:2010:BO8525, datum uitspraak 07-12-2010, publicatiedatum 23-12-2010
Aflevering 6, gepubliceerd op 10-02-2011 met annotatie van mr. J.M. Sitsen
Belanghebbende heeft op basis van ‘no cure no pay’ A gemachtigd om zijn belangen te behartigen bij een geschil over de WOZ-waarde van zijn woning. Bij uitspraak op bezwaar heeft de heffingsambtenaar de WOZ-waarde verminderd. Ter zake van het verzoek van belanghebbende om een proceskostenvergoeding stelt de heffingsambtenaar dat belanghebbende eerst een nota dient te overleggen waaruit blijkt dat belanghebbende kosten heeft gemaakt voor de bezwaarfase. Tegen deze uitspraak is belanghebbende in beroep gekomen.

NTFR 2011/271 - Schots pensioenfonds kan niet via Europees recht restitutie van ingehouden dividendbelasting afdwingen

Aflevering 6, gepubliceerd op 10-02-2011 met annotatie van mr. W.F.E.M. Egelie
Belanghebbende is een in Schotland gevestigd pensioenfonds. Hij heeft in 2007 restitutie gevraagd van in 2002 ingehouden dividendbelasting, zich beroepende op de vrijheid van kapitaalverkeer en het EU-rechtelijke doeltreffendheidsbeginsel om de door hem gemiste verjaringstermijn van drie jaar te overwinnen die voor een teruggaafverzoek geldt. Hij beroept zich voorts op het EU-rechtelijke gelijkwaardigheidsbeginsel om in aanmerking te komen voor postverjaringstermijn-ambtshalve-verminderingsbeleid dat volgens hem begunstigend jegens binnenlandse pensioenfondsen werd gevoerd.

NTFR 2011/274 - EC verzoekt ook Ierland een einde te maken aan de emigratieheffing voor ondernemingen

Aflevering 6, gepubliceerd op 10-02-2011
De Europese Commissie heeft Ierland formeel verzocht een einde te maken aan de belastingheffing over de winst behaald als gevolg van de verplichte afrekening ter zake van vermogensbestanddelen bij emigratie van een onderneming. Bij verplaatsing van een onderneming binnen Ierland bestaat die afrekeningsverplichting niet. Volgens de EC is dit onderscheid in strijd met art. 48 VwEU. Eerder is de EC tegen Denemarken, Nederland, Portugal en Spanje infractieprocedures begonnen in verband met vergelijkbare regelingen in die landen. België is eveneens formeel verzocht de emigratieheffing bij ondernemingen te beëindigen. Als Ierland niet binnen twee maanden een bevredigend antwoord geeft op het verzoek, kan de EC de zaak verwijzen naar het HvJ EU.

NTFR 2011/277 - Btw-fraude met inkoop buitenlandse auto's

Aflevering 6, gepubliceerd op 10-02-2011
De FIOD heeft in het kader van een onderzoek naar btw-fraude onder leiding van het Functioneel Parket doorzoekingen gedaan. In dit onderzoek wordt een man ervan verdacht dat hij op grote schaal auto’s uit Duitsland en Amerika naar Nederland gehaald heeft zonder daarover omzetbelasting te voldoen.

NTFR 2011/278 - Het besluit, en niet de acceptgiro is de kennisgeving van de legesheffing

ECLI:NL:GHLEE:2010:BO6585, datum uitspraak 02-12-2010, publicatiedatum 08-12-2010
Aflevering 6, gepubliceerd op 10-02-2011 met annotatie van mr. dr. G. Groenewegen
De gemeente Dantumadeel heeft een bouwvergunning verleend. De gemeente stuurt enkele weken later een aanslagbiljet en een acceptgiro. In geschil is of het besluit dan wel de acceptgiro, zoals belanghebbende stelt, aangemerkt moet worden als de kennisgeving als bedoeld in de belastingverordening. De rechtbank heeft belanghebbende hierin niet gevolgd. Het hof doet dit evenmin. Het hof merkt het besluit aan als kennisgeving, omdat belanghebbende door middel van dit stuk in kennis is gesteld dat van hem leges worden geheven. Het feit dat het bedrag van de leges is vermeld nà de handtekening en dat slechts de bedoeling van B en W is geweest belanghebbende over de heffing te informeren, doen hier niet aan af. Aan een kennisgeving worden slechts beperkte eisen gesteld. Met de verzending van de kennisgeving door de heffingsambtenaar is het gebrek dat deze is gedaan door B en W geheeld.

NTFR 2011/279 - Niet betalen van belasting leidt niet altijd tot meldingsplicht

ECLI:NL:HR:2011:BP2998, datum uitspraak 04-02-2011, publicatiedatum 04-02-2011
Aflevering 6, gepubliceerd op 10-02-2011 met annotatie van mr. J.D. Schouten
Belanghebbende is van 2002 tot 2007 bestuurder geweest van A bv. De ontvanger heeft belanghebbende aansprakelijk gesteld voor door A bv niet betaalde naheffingsaanslagen loonheffing. De ene naheffingsaanslag, gedagtekend in 2008, is over het jaar 2004 opgelegd en betreft belasting die meer verschuldigd was dan in dat jaar was aangegeven en afgedragen. De betalingsonmacht ter zake van deze aanslag kan ingevolge art. 7, lid 2, Uitv.besl. IW 1990 worden gedaan binnen twee weken na de vervaldag van die aanslag (in 2008), mits A bv destijds niet door opzet of grove schuld te weinig loonheffing heeft aangegeven en afgedragen. Nu belanghebbende geen bestuurder meer was op het moment dat in 2008 aan de meldingsplicht moest worden voldaan, moet hij worden toegelaten tot weerlegging van het vermoeden van art. 36, lid 4, IW 1990. Dit is slechts anders als destijds opzettelijk of grofschuldig te weinig loonheffing is aangegeven. Nu het hof dit niet heeft onderzocht, moet verwijzing volgen.