Aflevering 23

Gepubliceerd op 5 juni 2014

NTFR 2014/1466 - De kwaliteit van cassatieberoep(schrift)en in belastingzaken

Aflevering 23, gepubliceerd op 05-06-2014 geschreven door prof. dr. A.O. Lubbers
Tijdens het debat dat in de Tweede Kamer plaatsvond op 20 november 2013 met betrekking tot het vaststellen van de begroting van het Ministerie van Veiligheid en Justitie,Wetsvoorstel Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Veiligheid en Justitie (VI) voor het jaar 2014 (33750-VI). heeft Kamerlid Van Oosten (VVD) de knuppel in het hoenderhok gegooid door te pleiten voor het instellen van een fiscale cassatiebalie:

NTFR 2014/1467 - Aangaan van verplichtingen is moment van herinvesteren

ECLI:NL:HR:2014:1188, datum uitspraak 23-05-2014, publicatiedatum 23-05-2014
Aflevering 23, gepubliceerd op 05-06-2014 met annotatie van mr. dr. C. Bruijsten
Belanghebbende heeft in 2003 en 2004 in verband met de vervreemding van onroerende zaken een herinvesteringsreserve gevormd. In 2004 heeft belanghebbende de herinvesteringsreserve afgeboekt op vervangende onroerende zaken die zij heeft gekocht van Beheer bv. Op 9 september 2004 vóór 12.15 uur zijn de koopovereenkomsten inzake de vervangende onroerende zaken bij de notaris verwerkt. Dezelfde dag om 12.34 uur zijn bij de notaris de aandelen in belanghebbende overgedragen aan Beheer bv. Daarna zijn de onroerende zaken geleverd. Voor de uitleg van het begrip herinvesteren is Hof Amsterdam (NTFR 2013/895) ten onrechte ervan uitgegaan dat daarvan slechts sprake is als men ten minste over de volledige economische eigendom beschikt. Volgens de Hoge Raad is daarvan reeds sprake bij het aangaan van verplichtingen. Vanaf dat moment mogen de aanschaffingskosten op de fiscale balans worden geactiveerd. De onderhavige herinvesteringsreserve mocht dus reeds bij het aangaan van de koopovereenkomsten worden afgeboekt op de waarde van de onroerende zaken waarin is geherinvesteerd. Na verwijzing dient te worden onderzocht of fraus legis toepassing kan vinden.

NTFR 2014/1468 - Door automatiseringsondernemer aangeschafte paardentrailer is niet zakelijk

ECLI:NL:GHARL:2014:1746, datum uitspraak 04-03-2014, publicatiedatum 14-03-2014
Aflevering 23, gepubliceerd op 05-06-2014 met annotatie van mr. dr. C. Bruijsten
Belanghebbende is firmant in een vof. De activiteiten van de firma liggen in de automatiseringsbranche. Belanghebbende heeft in de onderhavige jaren (2008 en 2009) ten laste van de winst afgeschreven op een paardentrailer. De inspecteur heeft die aftrekpost niet aanvaard. Volgens het hof is dat terecht. Belanghebbende heeft namelijk niet aannemelijk gemaakt dat de paardentrailer is gekocht met het oog op de zakelijke belangen van de onderneming. Hierbij heeft het hof in aanmerking genomen dat de aankoop van de paardentrailer niet in lijn ligt met de ondernemingsactiviteiten van de vof en dat de paardentrailer uitsluitend werd gebruikt voor de dressuursport door de stiefdochter van belanghebbende.

NTFR 2014/1469 - Nieuwe landbouwvrijstelling van toepassing; vanaf koopovereenkomst geen belang meer bij waardeverandering

ECLI:NL:RBGEL:2014:2503, datum uitspraak 15-04-2014, publicatiedatum 16-04-2014
Aflevering 23, gepubliceerd op 05-06-2014 met annotatie van mr. H. Roerdink
Belanghebbende exploiteerde tot 1 mei 2000 samen met zijn moeder een melkveehouderij in maatschapverband. Vanaf 1 mei 2000 heeft belanghebbende de exploitatie van de melkveehouderij in de vorm van een eenmanszaak voortgezet. Op 20 februari 1998 hebben belanghebbende en zijn moeder een koopakte ondertekend waarbij landbouwgronden zijn verkocht aan D bv. Bij notariële akte van 19 februari 2008 zijn de landbouwgronden geleverd aan E bv, de rechtsopvolger van D bv. In de aangifte IB/PVV 2008 heeft belanghebbende de boekwinst op de verkoop van de landbouwgronden verantwoord als een vrijgesteld winstbestanddeel, omdat de winst volgens hem geheel onder de landbouwvrijstelling valt. In geschil is of de oude of de nieuwe landbouwvrijstelling van toepassing is en of de WEVAB per verkoopdatum of de WEVAB per leveringsdatum van toepassing is.

NTFR 2014/1470 - Royalty’s vormen row

ECLI:NL:GHAMS:2014:925, datum uitspraak 20-02-2014, publicatiedatum 10-04-2014
Aflevering 23, gepubliceerd op 05-06-2014 met annotatie van mr. J.P.A. Buitenhek
Belanghebbende houdt zich bezig met het schrijven van boeken over oosterse religie en filosofie. In 2001 is haar eerste boek verschenen. Op 24 augustus 2005 heeft belanghebbende € 12.795,71 ontvangen van een uitgeverij. Zij heeft dit bedrag niet in haar aangifte IB/PVV 2005 opgenomen. De inspecteur heeft een navorderingsaanslag IB/PVV 2005 opgelegd. Het hof is van oordeel dat de werkzaamheden van belanghebbende bestaande uit het schrijven van een boek voor een uitgever van dien aard en omvang zijn dat het daarmee behaalde voordeel geen winst uit onderneming vormt, maar row zodat belanghebbende geen recht heeft op de (verhoogde) zelfstandigenaftrek. Het behaalde resultaat dient te worden bepaald volgens goed koopmansgebruik. Nu het gehele bedrag van € 12.795,71 in 2005 aan belanghebbende is uitbetaald, vormt het volledige bedrag een in 2005 behaald en in de belastingheffing te begrijpen row.

NTFR 2014/1473 - Geen eigenrisicodrager voor de ZW bij ontbreken beschikking

ECLI:NL:RBGEL:2014:2042, datum uitspraak 27-03-2014, publicatiedatum 27-03-2014
Aflevering 23, gepubliceerd op 05-06-2014 met annotatie van mr. J.D. Schouten
X is een publiekrechtelijke rechtspersoon die namens een aantal gemeenten de WSW uitvoert. X heeft over de periode van 1 januari 2007 t/m 31 december 2011 geen premies ingehouden en afgedragen voor de WSW-werknemers en de verlaagde premie voor eigenrisicodragers voor de ZW voor de overige werknemers afgedragen. X heeft in haar aangiften loonheffingen aangegeven dat zij eigenrisicodrager is voor de ZW. X heeft bij brief van 27 juni 2011 bij de inspecteur een verzoek ingediend om met ingang van 1 januari 2007 als eigenrisicodrager voor de ZW te worden aangemerkt. De inspecteur heeft het verzoek afgewezen omdat het verzoek niet ten minste dertien weken voor 1 januari 2007 is ingediend. X heeft hiertegen geen rechtsmiddelen aangewend. De inspecteur heeft aan X naheffingsaanslagen loonheffingen opgelegd. In geschil is of dat terecht is.

NTFR 2014/1474 - Eerste Kamer neemt wetsvoorstellen fiscale hervorming pensioenopbouw aan

Aflevering 23, gepubliceerd op 05-06-2014
De Eerste Kamer heeft de wetsvoorstellen ‘Verlaging maximumopbouw- en premiepercentages pensioen en maximering pensioengevend inkomen’ (33 610) en ‘Wijziging van de Wet verlaging maximumopbouw- en premiepercentages pensioen en maximering pensioengevend inkomen en het Belastingplan 2014’ (33 847) aangenomen. De hiermee samenhangende wijzigingen treden in werking op 1 januari 2015. Met ingang van 2015 zal een opbouwpercentage van 1,875% gaan gelden (voor pensioen op basis van middelloon). Allerlei ingebouwde waarborgen moeten waarborgen dat de lagere pensioenopbouw zorgt voor een daling van de pensioenpremie. De aftopping van het pensioengevend inkomen blijft ongewijzigd op € 100.000 staan (in 2015). Voor de hogere inkomens wordt het met ingang van 2015 mogelijk om op vrijwillige basis fiscaal vriendelijk bij te sparen uit het nettoloon, de zogenoemde nettolijfrente.

NTFR 2014/1476 - Aangekochte boerderij vormt geen 'eigen woning'

ECLI:NL:GHARL:2014:2896, datum uitspraak 08-04-2014, publicatiedatum 18-04-2014
Aflevering 23, gepubliceerd op 05-06-2014 met annotatie van mr. A.J.M. Arends
Belanghebbende en haar echtgenoot huren sinds 2000 een appartement in M. In 2007 hebben zij een boerderij in Q gekocht. De hypotheekrente voor de boerderij voor de jaren 2007 en 2008 is door de inspecteur niet in aftrek aanvaard, omdat naar zijn opvatting in 2010 geen sprake is van een eigen woning. Volgens het hof is de aftrek terecht geweigerd. Vaststaat namelijk dat belanghebbende met haar gezin de beschikking heeft over een huurwoning in M, dat zij in november 2007 de boerderij hebben gekocht, dat in de loop van 2010 de boerderij is gereedgekomen, dat belanghebbende en de kinderen vanaf 11 november 2010 in het GBA van de gemeente Q zijn ingeschreven, dat belanghebbende één dag in de week vanuit M werkt en de overige vier dagen vanuit P, dat haar echtgenoot eveneens één dag in de week vanuit M werkt en de overige dagen op locatie bij klanten, dat het gezin doordeweeks in de huurwoning in M verblijft, dat de drie kinderen in M naar de crèche, basisschool en/of buitenschoolse opvang gaan, dat het gezin gedurende de weekenden, vakantieperioden en andere vrije schooldagen van de kinderen in de boerderij verblijft en dat aldaar ook de familie en vrienden worden ontvangen. Gelet hierop is het hof van oordeel dat ook in 2010 de huurwoning in M als hoofdverblijf is aan te merken, omdat de centrale levensplaats van belanghebbende en haar gezin zich daar bevindt.

NTFR 2014/1477 - Woning is in aanbouw zodra is aangevangen met heien of fundering

ECLI:NL:PHR:2014:305, datum uitspraak 27-03-2014, publicatiedatum 02-05-2014
Aflevering 23, gepubliceerd op 05-06-2014 met annotatie van mr. J. Zandee-Dingemanse
Belanghebbende is voornemens op zijn perceel een woning te bouwen. In het onderhavige belastingjaar 2007 heeft belanghebbende nog enkel voorbereidingshandelingen verricht. Zo is een bouwvergunning eerste fase verleend en heeft belanghebbende een bouwvergunning tweede fase aangevraagd. In geschil is of sprake is van een ‘woning in aanbouw’ als bedoeld in art. 3.111, lid 3, Wet IB 2001 zodat de financieringskosten in aftrek kunnen worden genomen in box 1.

NTFR 2014/1478 - Niet verdedigbaar dat hoofdverblijf inwoner van Nederland in Spanje is gelegen

ECLI:NL:PHR:2014:337, datum uitspraak 27-03-2014, publicatiedatum 02-05-2014
Aflevering 23, gepubliceerd op 05-06-2014 met annotatie van mr. A.J.M. Arends
Aan belanghebbende zijn een navorderingsaanslag IB 2004, een aanslag IB 2005 en vergrijpboetes opgelegd. In cassatie is nog slechts in geschil of het opleggen van de navorderingsaanslag gerechtvaardigd kan worden op grond van kwade trouw van belanghebbende met betrekking tot het in aftrek brengen van rentekosten in verband met de eigen woning. Voorts is in geschil of de vergrijpboetes voor de jaren 2004 en 2005, opgelegd met betrekking tot de correctie op de in de aangiften in aftrek gebrachte kosten van de eigen woning, terecht zijn opgelegd.

NTFR 2014/1479 - Premies voor geëxpireerde putopties niet aftrekbaar van vervreemdingswinst

ECLI:NL:PHR:2014:380, datum uitspraak 18-04-2014, publicatiedatum 16-05-2014
Aflevering 23, gepubliceerd op 05-06-2014 met annotatie van drs. R.P. Bitter
Belanghebbende bezit een pakket aandelen in een vennootschap, welk pakket een fictief aanmerkelijk belang vormt. In 2001 en 2002 heeft belanghebbende putopties verworven op zijn aandelen in de vennootschap tegen betaling van een premie. Deze optierechten zijn vervallen door het verstrijken van de looptijd. In 2004 heeft belanghebbende een groot deel van zijn aandelenpakket in de vennootschap vervreemd. In geschil is of belanghebbende een deel van de door hem betaalde premies voor geëxpireerde putopties in mindering mag brengen op het in 2004 door hem genoten belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang. De feitenrechters hebben die vraag ontkennend beantwoord.

NTFR 2014/1481 - Hof heeft vrijval-correctie vervangingsreserve ten onrechte niet als geschilpunt behandeld

ECLI:NL:HR:2014:1196, datum uitspraak 23-05-2014, publicatiedatum 23-05-2014
Aflevering 23, gepubliceerd op 05-06-2014 met annotatie van drs. N.M. Ligthart
De inspecteur heeft het door belanghebbende voor 1999 aangegeven belastbare bedrag gecorrigeerd wegens de vrijval in 1999 van een in 1995 aan de vervangingsreserve toegevoegd bedrag van f 2.960.278. Volgens Hof Den Bosch was deze correctie in hoger beroep niet meer in geschil. Genoemd bedrag was namelijk reeds begrepen in het belastbare bedrag voor 1996. De inspecteur heeft deze correctie voor 1996 in hoger beroep echter bij ambtshalve gegeven beschikking ongedaan gemaakt. Gelet hierop heeft het hof volgens de Hoge Raad miskend dat de toevoeging van f 2.960.278 aan de vervangingsreserve in stand is gebleven, zodat het hof daarover een oordeel had dienen te geven. De Hoge Raad doet vervolgens wat het hof had behoren te doen. Nu geen sprake is van een uitzonderingssituatie die verlenging van de vierjaarstermijn rechtvaardigt, moet het bedrag van f 2.960.278 volgens de cassatierechter worden opgenomen in de winst van 1999.

NTFR 2014/1482 - Vrijval vervangingsreserve kan niet dubbel – in twee jaren – worden belast

ECLI:NL:HR:2014:1195, datum uitspraak 23-05-2014, publicatiedatum 23-05-2014
Aflevering 23, gepubliceerd op 05-06-2014 met annotatie van drs. N.M. Ligthart
De inspecteur heeft tot behoud van rechten een correctie van het aangegeven belastbare bedrag voor 1997 toegepast wegens de vrijval van in 1992 gevormde vervangingsreserves. De inspecteur heeft deze correctie ook toegepast voor 1996. Hof Den Bosch heeft in zijn uitspraak voor 1996 geoordeeld dat die vrijval van de vervangingsreserve terecht in aanmerking is genomen. In de onderhavige zaak heeft het hof de correctie voor 1997 echter ook in stand gelaten. Dat is volgens de Hoge Raad niet juist. Uit het arrest van 23 mei 2014, nr. 13/02592, NTFR 2014/1481, tussen dezelfde partijen over 1996 volgt dat het oordeel van het hof over 1996 juist is. Daarom is het onjuist de vervangingsreserve ook in 1997 aan de winst toe te voegen.

NTFR 2014/1483 - Ruilarresten niet van toepassing als bedrijfsmiddel in de zin van art. 3.54 Wet IB 2001 is vervreemd

ECLI:NL:HR:2014:1183, datum uitspraak 23-05-2014, publicatiedatum 23-05-2014
Aflevering 23, gepubliceerd op 05-06-2014 met annotatie van mr. dr. C. Bruijsten
Op 22 november 2006 om 13.20 uur zijn de aandelen in belanghebbende geleverd aan G en D. Op dezelfde dag om 13.30 uur heeft belanghebbende een pand met winst verkocht aan haar oude aandeelhouder. Op 23 maart 2007 heeft belanghebbende een kantoorpand aangeschaft. Belanghebbende heeft een lang boekjaar van 1 januari 2006 tot 30 juni 2007 in aanmerking genomen. Belanghebbende heeft de behaalde boekwinst toegevoegd aan een herinvesteringsreserve en vervolgens deze afgeboekt op de aankoopprijs van het kantoorpand. Hof Arnhem-Leeuwarden heeft op 26 februari 2013 (nr. 11/00298, NTFR 2013/948) geoordeeld dat het besluit tot vervreemding van het pand is genomen voor de belangwijziging, zodat het bepaalde in art. 15e (thans art. 12a) Wet VPB 1969 de vorming van een herinvesteringsreserve verhindert. Vervolgens heeft het hof geoordeeld dat de ruilarresten toepassing zouden kunnen vinden, maar dat in dit geval geen concreet plan bij belanghebbende tot herinvesteren bestond. Volgens de Hoge Raad kunnen de ruilarresten echter geen toepassing vinden. In een geval waarin een bedrijfsmiddel als bedoeld in art. 3.54 Wet IB 2001 is vervreemd, is voor toepassing van de ruilarresten geen plaats. Aan belastingplichtige komt in zoverre geen keuzemogelijkheid toe tussen toepassing van de faciliteit van art. 3.54 Wet IB 2001 en toepassing van de ruilarresten.

NTFR 2014/1484 - Vrijval herinvesteringsreserve door belangwijziging bij ontvoeging behoort tot winst fiscale eenheid

ECLI:NL:HR:2014:1190, datum uitspraak 23-05-2014, publicatiedatum 23-05-2014
Aflevering 23, gepubliceerd op 05-06-2014 met annotatie van mr. dr. C. Bruijsten
Belanghebbende is moedermaatschappij van een fiscale eenheid waarvan ook Y bv deel uitmaakt. Y bv heeft in augustus 2005 een pand verkocht. Op 25 november 2005 om 16.40 heeft Y bv panden gekocht van W. Op dezelfde dag om 17.07 uur zijn de aandelen in Y bv verkocht aan W. Daarna zijn om 17.13 uur de panden geleverd. De Hoge Raad oordeelt dat Y bv door de overeenkomst op 25 november 2005 een verplichting is aangegaan, zodat op dat moment sprake is van een herinvestering. Verder overweegt de Hoge Raad dat de bij ontvoeging aanwezige herinvesteringsreserve wordt toegedeeld aan de maatschappij die het vermogensbestanddeel heeft vervreemd. Voor deze maatschappij moet worden beoordeeld of het uiteindelijk belang in haar is gewijzigd. Indien daarvan sprake is, wordt de herinvesteringsreserve direct voorafgaand aan de belangwijziging/ontvoeging toegevoegd aan de winst van de fiscale eenheid, aldus de Hoge Raad. Het bepaalde in art. 14, lid 1, Besluit FE 2003 brengt niet mee dat het ontvoegingstijdstip voorafgaat aan het tijdstip van belangwijziging. Na verwijzing moet onder meer worden beoordeeld of sprake is van fraus legis.

NTFR 2014/1485 - Verplichte vrijval van herinvesteringsreserve door toepassing fraus legis I

ECLI:NL:HR:2014:1181, datum uitspraak 23-05-2014, publicatiedatum 23-05-2014
Aflevering 23, gepubliceerd op 05-06-2014 met annotatie van mr. dr. C. Bruijsten
Belanghebbende heeft op 27 september 2006 onroerende zaken vervreemd aan haar aandeelhouders. Op 28 september 2006 om 8.50 uur heeft belanghebbende een kantoorpand gekocht van G. In de koopovereenkomst is bepaald dat deze overeenkomst wordt ontbonden indien verkoper G op 28 september 2006 niet alle aandelen in belanghebbende zou hebben. Op 28 september 2006 om 9.05 uur zijn de aandelen in belanghebbende verkocht aan G. In deze koopovereenkomst is bepaald dat deze overeenkomst wordt ontbonden als het kantoorpand niet uiterlijk op 29 september 2006 is geleverd aan belanghebbende. Op 28 september 2006 om 9.20 uur zijn de aandelen in belanghebbende geleverd aan G, en op 29 september 2006 is het kantoorpand aan belanghebbende geleverd. In geschil is of de boekwinst behaald met de vervreemding van de onroerende zaken in mindering mag worden gebracht op de aanschaffingskosten van het kantoorpand. Volgens de Hoge Raad kunnen de ruilarresten niet worden toegepast in gevallen waarin een bedrijfsmiddel als bedoeld in art. 3.54 Wet IB is vervreemd. Verder heeft de Hoge Raad geoordeeld dat art. 3.54 Wet IB (herinvesteringsreserve) toepassing kan vinden als de vervreemding en herinvestering in hetzelfde jaar plaatsvinden. Art. 15e (thans art. 12a) Wet Vpb bepaalt echter dat een gevormde herinvesteringsreserve aan de winst moet worden toegevoegd bij wijziging van het uiteindelijk belang in de belastingplichtige. Op grond van de bewoording van art. 15e vindt deze bepaling slechts toepassing indien de herinvestering later plaatsvindt dan de belangenwijziging. Daarvan is in dit geval geen sprake. Desalniettemin vindt in dit geval art. 15e toepassing op grond van fraus legis. Het is in overeenstemming met doel en strekking van art. 15e om deze bepaling ook toe te passen indien de herinvestering zich heeft voorgedaan direct voor de belangenwijziging, mits sprake is van een directe samenhang tussen herinvestering en belangenwijziging. Voorts was de doorslaggevende reden voor de keuze van de volgorde van samenhangende handelingen gelegen in de wens om de heffing van vennootschapsbelasting te verijdelen.

NTFR 2014/1486 - Verplichte vrijval herinvesteringsreserve bij toepassing fraus legis II

Aflevering 23, gepubliceerd op 05-06-2014 met annotatie van mr. dr. C. Bruijsten
Belanghebbende is moedermaatschappij van een fiscale eenheid waarvan ook I bv deel uitmaakt. I bv heeft in 2001 onroerende zaken vervreemd en ter zake van de boekwinst een herinvesteringsreserve gevormd. Op 23 april 2004 om 10.53 uur heeft I bv de economische eigendom van een hotel gekocht. Op 23 april 2004 om 11 uur heeft belanghebbende alle aandelen in I bv vervreemd. Niet in geschil is dat de investering in het hotel als een herinvestering in de zin van art. 3.54 Wet IB 2001 kan worden aangemerkt. Art. 15e (thans art. 12a) Wet VPB 1969 bepaalt echter dat een gevormde herinvesteringsreserve aan de winst moet worden toegevoegd bij wijziging van het uiteindelijk belang in de belastingplichtige. Op grond van de bewoording van art. 15e vindt deze bepaling slechts toepassing indien de herinvestering later plaatsvindt dan de belangenwijziging. Daarvan is in dit geval geen sprake. Desalniettemin kan art. 15e toepassing vinden op grond van fraus legis. Daarvoor dient i) het belang in een belastingplichtige met herinvesteringsreserve te zijn gewijzigd, ii) voorafgaand aan die wijziging de herinvesteringsreserve materieel te zijn aangewend door de nieuwe houder van het belang, iii) sprake te zijn van een samenstel van rechtshandelingen en iv) belastingverijdeling het doorslaggevende oogmerk te zijn. Verwijzing moet volgen om te onderzoeken of aan deze vereisten voor toepassing van fraus legis is voldaan.

NTFR 2014/1487 - Verplichte vrijval herinvesteringsreserve door toepassing fraus legis III

ECLI:NL:HR:2014:1187, datum uitspraak 23-05-2014, publicatiedatum 23-05-2014
Aflevering 23, gepubliceerd op 05-06-2014 met annotatie van mr. dr. C. Bruijsten
Belanghebbende heeft eind 2003 een herinvesteringsreserve gevormd. Op 20 december 2004 om 16.50 uur heeft belanghebbende van N appartementsrechten gekocht. Op 20 december 2004 om 17.04 uur zijn de aandelen in belanghebbende verkocht aan N. Op 20 december 2004 om 17.07 uur zijn de appartementsrechten geleverd. Hof Arnhem (NTFR 2013/227) heeft geoordeeld dat de herinvesteringsreserve voorafgaand aan de belangenwijziging is aangewend, zodat deze niet op grond van art. 15e (thans art. 12a) Wet VPB 1969 ten bate van de winst dient vrij te vallen. Voor de uitleg van het begrip herinvesteren heeft het hof terecht aansluiting gezocht bij het in art. 3.43 Wet IB 2001 genoemde begrip investeren en dat daaronder moet worden verstaan het aangaan van verplichtingen. Verder heeft het hof geoordeeld dat art. 15e geen toepassing kan vinden op grond van fraus legis. Dit oordeel houdt in cassatie geen stand. Voor toepassing van fraus legis dient i) het belang in een belastingplichtige met herinvesteringsreserve te zijn gewijzigd, ii) voorafgaand aan die wijziging de herinvesteringsreserve materieel te zijn aangewend door de nieuwe houder van het belang, iii) sprake te zijn van een samenstel van rechtshandelingen en iv) belastingverijdeling het doorslaggevende oogmerk te zijn. Volgens de Hoge Raad laten de stukken geen andere conclusie toe dan dat aan deze vereisten voor toepassing van fraus legis is voldaan. De inspecteur heeft derhalve terecht de herinvesteringsreserve aan de winst toegevoegd.

NTFR 2014/1488 - Verplichte vrijval herinvesteringsreserve bij toepassing fraus legis IV

ECLI:NL:HR:2014:1189, datum uitspraak 23-05-2014, publicatiedatum 23-05-2014
Aflevering 23, gepubliceerd op 05-06-2014 met annotatie van mr. dr. C. Bruijsten
Belanghebbende heeft eind 2007 een herinvesteringsreserve gevormd. Op 28 oktober 2008 zijn belanghebbende en Beheer bv een ‘Verpflichtungsvertrag’ aangegaan met betrekking tot de aankoop door belanghebbende van 89% in een Duitse ‘Gesellschaft bürgerlichen Rechts’ (GbR). Op 18 december 2008 zijn de aandelen in belanghebbende verkocht aan Beheer bv. Kort daarna hebben belanghebbende en Beheer bv een koopovereenkomst gesloten met betrekking tot de koop van het aandeel van 89% in GbR. Op 30 december 2008 zijn de aandelen in belanghebbende geleverd aan Beheer bv Hof Arnhem (NTFR 2013/905) heeft geoordeeld dat de herinvesteringsreserve op 18 december 2008 is aangewend en dat de belangenwijziging op 30 december 2008 heeft plaatsgevonden. Daardoor behoeft de herinvesteringsreserve niet op grond van art. 12a Wet VPB 1969 ten bate van de winst vrij te vallen, aldus het hof. De Hoge Raad casseert de hofuitspraak. Ten eerste omdat gelet op de gesloten overeenkomsten onbegrijpelijk is dat het hof heeft geoordeeld dat het belang in belanghebbende pas op 30 december 2008 is gewijzigd. Ten tweede omdat het hof heeft geoordeeld dat art. 12a Wet VPB 1969 geen toepassing kan vinden op grond van fraus legis. En ten derde omdat het hof niet is nagegaan of belanghebbende bij het sluiten van het ‘Verpflichtungsvertrag’ op 28 oktober 2008 al herinvesteringsverplichtingen is aangegaan.

NTFR 2014/1489 - Herinvesteringsreserve kan ook worden gevormd als vervreemding en herinvestering in hetzelfde jaar plaatsvinden

ECLI:NL:HR:2014:1092, datum uitspraak 23-05-2014, publicatiedatum 23-05-2014
Aflevering 23, gepubliceerd op 05-06-2014 met annotatie van mr. dr. C. Bruijsten
Belanghebbende heeft begin 2008 onroerend goed vervreemd en daarbij een boekwinst behaald. Op 18 december 2008 heeft belanghebbende van Beheer bv een aandeel van 5% gekocht in L, een vennootschap naar Duits recht die onroerend goed exploiteert in Duitsland. Op 23 december 2008 zijn de aandelen in belanghebbende verkocht aan Beheer bv. Op 24 december 2008 om 14.10 uur heeft belanghebbende onroerend goed gekocht van Beheer bv. Op 24 december 2008 om 14.25 uur zijn de aandelen in belanghebbende aan Beheer bv geleverd. Op 31 december 2008 is het onroerend goed geleverd. Belanghebbende wenst de begin 2008 behaalde boekwinst toe te voegen aan een herinvesteringsreserve en deze vervolgens af te boeken van de in hetzelfde jaar gedane herinvesteringen. De inspecteur heeft de herinvesteringsreserve aan de winst toegevoegd, aangezien volgens hem sprake is van een belangwijziging in de zin van art. 12a Wet VPB 1969. De Hoge Raad oordeelt dat ook bij herinvestering in hetzelfde jaar een herinvesteringsreserve kan worden gevormd. Deze reserve wordt geacht te zijn afgeboekt op de aanschaffingskosten van het bedrijfsmiddel waarin wordt geherinvesteerd op het moment waarop die herinvestering plaatsvindt. De belangwijziging heeft in dit geval plaatsgevonden op 23 december 2008. Art. 12a Wet VPB 1969 kan derhalve geen toepassing vinden ter zake van de herinvestering op 18 december 2008.

NTFR 2014/1490 - Nieuw btw-besluit landbouw

Aflevering 23, gepubliceerd op 05-06-2014 geschreven door mr. H.J. de Boer
De belangrijkste wijziging in het nieuwe en geactualiseerde besluit landbouw is het opnemen van een aantal goedkeuringen met betrekking tot het leveren en opfokken van paarden. De staatssecretaris geeft aan wanneer in dat verband nog van de landbouwregeling gebruik kan worden gemaakt. Ook is goedgekeurd dat paardenhandelaren gebruik kunnen blijven maken van de eveneens in dit besluit beschreven veehandelsregeling. Verder is een aantal specifieke oude (overgangs)regelingen niet meer opgenomen in verband met tijdsverloop of afschaffing daarvan zoals de melk- en slachtpremie. Verder wordt in het besluit nu met zo veel woorden aangegeven dat ook een opterende landbouwer voor zijn nevenactiviteiten gebruik kan maken van de kleineondernemersregeling. Het oude besluit leek nog uit te gaan van een onjuiste beperking op dit punt.

NTFR 2014/1491 - Aanbod getuigenbewijs correct behandeld door het hof

ECLI:NL:HR:2014:1194, datum uitspraak 23-05-2014, publicatiedatum 23-05-2014
Aflevering 23, gepubliceerd op 05-06-2014 met annotatie van mr. I.R.J. Thijssen
Belanghebbende en de inspecteur verschillen van mening over de vraag waar de plaats van leiding van belanghebbende is gelegen: in Nederland of in de Nederlandse Antillen? In het kader van een strafrechtelijk onderzoek heeft de FIOD getuigen gehoord. De getuigenverklaringen zijn voor fiscale doeleinden vrijgegeven. Bij de rechtbank heeft belanghebbende vergeefs gepoogd getuigen te horen. Hof Den Haag is in hoger beroep voorbijgegaan aan het tijdens de tweede zitting door belanghebbende gedane voorwaardelijke getuigenbewijsaanbod. Volgens het hof betreft het een herhaling van een reeds in eerste aanleg gedaan aanbod en belanghebbende heeft voor beide zittingen in hoger beroep een uitnodiging ontvangen waarin de mogelijkheid is geboden getuigen mee te brengen of op te roepen. In cassatie klaagt belanghebbende erover dat het aanbod getuigenbewijs is gepasseerd, echter zonder succes. Indien het bewijsaanbod moet worden opgevat als een verzoek om aanhouding van het onderzoek ter zitting, kan de rechter volgens de Hoge Raad volstaan met de mededeling dat hij gelegenheid biedt tot uitvoering van dat aanbod. Hier is dat gebeurd door middel van de uitnodigingen voor de zittingen. Niet is gebleken dat zich hier een omstandigheid heeft voorgedaan op grond waarvan belanghebbende in redelijkheid niet kan worden tegengeworpen dat zij van de in de uitnodigingsbrief genoemde mogelijkheid geen gebruik heeft gemaakt. Voor zover het aanbod tot getuigenbewijs moet worden opgevat als een verzoek aan het hof om getuigen op te roepen op de voet van art. 8:63, lid 3, Awb, geldt dat het de rechter vrijstaat alleen dan (zelf) een getuige op te roepen indien hem dit in het kader van de op hem rustende taak zinvol voorkomt. Hierbij mag de rechter laten meewegen dat de desbetreffende partij zelf geen pogingen heeft ondernomen om ervoor te zorgen dat de getuige ter zitting aanwezig is. Het hof heeft een en ander niet miskend.

NTFR 2014/1492 - Geen navordering ex art. 16, lid 2, onderdeel c, AWR bij pleitbaar standpunt in de aangifte

ECLI:NL:GHARL:2014:2689, datum uitspraak 25-03-2014, publicatiedatum 11-04-2014
Aflevering 23, gepubliceerd op 05-06-2014 met annotatie van mr. N. ten Broek
Belanghebbende, een beheerder van een verblijfsrecreatieterrein, heeft aangiften gedaan voor de toeristenbelasting. Daarbij is gedeeltelijk een forfait toegepast en gedeeltelijk is het werkelijke aantal overnachtingen aangegeven. De gemeente Utrechtse Heuvelrug heeft bij de vaststelling van de primitieve aanslagen kennelijk de aangiften van belanghebbende gevolgd. Vervolgens zijn de onderhavige navorderingsaanslagen aan belanghebbende opgelegd. De rechtbank heeft die navorderingsaanslagen verminderd. Het hof vernietigt evenwel de navorderingsaanslagen. De gemeente erkent namelijk in hoger beroep dat het door belanghebbende in de aangiften ingenomen standpunt pleitbaar is. Van kwade trouw is derhalve geen sprake. Ook een nieuw feit is niet aan de orde. De opvatting van de gemeente dat niettemin kan worden nagevorderd op basis van art. 16, lid 2, onderdeel c, AWR is volgens het hof onjuist. Naar de duidelijke bedoeling van de wetgever biedt, indien een belastingplichtige in de aangifte een pleitbaar standpunt inneemt en de aanslag conform dit standpunt wordt opgelegd, genoemde wetsbepaling niet de mogelijkheid tot navordering.

NTFR 2014/1493 - Tegen weigering in behandeling nemen verzoek ambtshalve vermindering aanslag IB 2006 staat geen beroep open

ECLI:NL:GHARL:2014:3221, datum uitspraak 15-04-2014, publicatiedatum 25-04-2014
Aflevering 23, gepubliceerd op 05-06-2014 met annotatie van E.P. Hageman LLM
Met dagtekening 15 november 2008 heeft de inspecteur ambtshalve een aanslag IB over 2006 aan belanghebbende opgelegd. Het daartegen gemaakte bezwaar is op 9 april 2009 niet-ontvankelijk verklaard. Op 30 december 2011, ingekomen bij de inspecteur op 2 januari 2012, heeft belanghebbende de inspecteur verzocht de aanslag ambtshalve te verminderen. De inspecteur heeft dit verzoek niet in behandeling opgenomen wegens termijnoverschrijding. Het beroep daartegen is door de rechtbank niet-ontvankelijk verklaard. Volgens het hof is dat terecht. Wegens het gesloten stelsel van rechtsmiddelen staat tegen een beslissing op de voet van art. 65 AWR namelijk geen bezwaar en beroep open. Dat geldt ook voor een weigering een verzoek ex art. 65 AWR in behandeling te nemen. Het beroep van belanghebbende op art. 9.6, lid 3, Wet IB 2001 faalt omdat die bepaling ziet op aanslagen die betrekking hebben op tijdvakken die aanvangen op of na 1 januari 2010.

NTFR 2014/1494 - Elektronisch verzonden beroepschrift is op tweede kerstdag ontvangen

ECLI:NL:GHARL:2014:2680, datum uitspraak 01-04-2014, publicatiedatum 11-04-2014
Aflevering 23, gepubliceerd op 05-06-2014 met annotatie van mr. T.A.D. van Wordragen
De WOZ-waarde van de woning van belanghebbende voor 2012 is vastgesteld op € 451.000. In hetzelfde geschrift is tevens de aanslag OZB bekendgemaakt. Belanghebbende heeft tegen beide beschikkingen bezwaar gemaakt. Bij uitspraak van 20 november 2012 heeft de heffingsambtenaar het bezwaar ongegrond verklaard. Bij op 25 december 2012 elektronisch verzonden beroepschrift is belanghebbende in beroep gekomen. De rechtbank heeft dat beroepschrift op 27 december 2012 geprint. Bij brief van 9 januari 2013 heeft belanghebbende de heffingsambtenaar in gebreke gesteld wegens het niet doen van uitspraak op bezwaar inzake de OZB-aanslag en vervolgens heeft hij aanspraak gemaakt op een dwangsom. Op 28 februari 2013 heeft belanghebbende beroep ingesteld tegen de ‘fictieve weigering’. De rechtbank heeft dat laatste beroep niet-ontvankelijk verklaard. Inzake de WOZ-waarde is het beroep ongegrond verklaard door de rechtbank. Het hof stelt voorop dat, anders dan waarvan de rechtbank is uitgegaan, niet 27 december maar 25 december 2012 geldt als datum van ontvangst van het beroepschrift. Gelet op de samenhang in het wettelijke systeem bij WOZ-beschikkingen en OZB-aanslagen, moet het belanghebbende duidelijk zijn geweest dat de uitspraak op bezwaar van 20 november 2012 ook zag op de OZB-aanslag. De heffingsambtenaar was dus niet in gebreke. Voorts is het hof van oordeel dat de vastgestelde WOZ-waarde van de woning aannemelijk is gemaakt door de heffingsambtenaar.

NTFR 2014/1496 - Betrokkenheid bij valse facturen in administratie vormt kennelijk onbehoorlijk bestuur

ECLI:NL:GHARL:2014:3611, datum uitspraak 23-04-2014, publicatiedatum 09-05-2014
Aflevering 23, gepubliceerd op 05-06-2014 met annotatie van mr. M.C.J. Kop
Belanghebbende is bestuurder van een bv die transportmaterieel in- en verkoopt, huurt en verhuurt en least. Volgens de inspecteur heeft de bv op basis van valse facturen omvangrijke bedragen aan omzet verzwegen. Daarom heeft hij met dagtekening 14 juni 2011 over het tijdvak 1 januari 2008 t/m 31 december 2009 een naheffingsaanslag opgelegd met heffingsrente. Over het tijdvak januari 2009 had belanghebbende aangifte OB gedaan, maar deze belasting niet betaald. Met dagtekening 25 maart 2009 heeft de inspecteur over de maand januari 2009 een naheffingsaanslag opgelegd met verzuimboete. De ontvanger heeft belanghebbende als bestuurder aansprakelijk gesteld voor de naheffingsaanslagen, boete en heffingsrente. De rechtbank heeft de ontvanger in het gelijk gesteld. Ook in hoger beroep krijgt belanghebbende nul op het rekest. Het hof stelt voorop dat, anders dan belanghebbende betoogt, de rechten van de verdediging niet zijn geschonden. Voorts is het hof van oordeel dat de ontvanger aannemelijk heeft gemaakt dat de naheffingsaanslagen terecht aan de bv zijn opgelegd. Voor wat betreft de naheffingsaanslag over 2008 en 2009 kon de bv niet rechtsgeldig melden, omdat het aan opzet of grove schuld van de vennootschap te wijten is geweest dat aanvankelijk te weinig belasting is geheven. Voorts acht het hof aannemelijk dat sprake was van onbehoorlijk bestuur van belanghebbende, aangezien hij was betrokken bij het opnemen van de valse facturen in de administratie. Daarom is belanghebbende ook aansprakelijk voor de naheffingsaanslag over de maand januari 2009 en voor de verzuimboete en heffingsrente.

NTFR 2014/1499 - Crisisheffing niet in strijd met Europees recht III

ECLI:NL:RBDHA:2014:5590, datum uitspraak 07-05-2014, publicatiedatum 07-05-2014
Aflevering 23, gepubliceerd op 05-06-2014 met annotatie van dr. F.M. Werger
16%, aanmerkelijkbelanghouder, beleidsvrijheid, beoordelingsvrijheid, buitensporige last, crisisheffing, discriminatie, eigendomsrecht, fair balance, gelijkheidsbeginsel, lawful, ongestoord genot, protocol, pseudo-eindheffing, terugwerkende kracht, vaststellingsovereenkomst, werkgeversheffing, wetstechnische gronden

NTFR 2014/1500 - Crisisheffing niet in strijd met Europees recht IV

ECLI:NL:RBDHA:2014:5581, datum uitspraak 07-05-2014, publicatiedatum 07-05-2014
Aflevering 23, gepubliceerd op 05-06-2014 met annotatie van dr. F.M. Werger
16%, beleidsvrijheid, beoordelingsvrijheid, buitensporige last, crisisheffing, discriminatie, eigendomsrecht, fair balance, gelijkheidsbeginsel, lawful, ongestoord genot, protocol, pseudo-eindheffing, terugwerkende kracht, vaststellingsovereenkomst, werkgeversheffing, wetstechnische gronden