Aflevering 38

Gepubliceerd op 19 september 2019

NTFR 2019/2301 - Wie regeert dit land? Kafka, de Belastingdienst of toch de regering?

Aflevering 38, gepubliceerd op 19-09-2019 geschreven door prof. dr. P.H.J. Essers
Een staatssecretaris die bij de behandeling in de Eerste Kamer uitroept: ‘Welkom in Kafka’. Een Tweede Kamerlid dat aangeeft dat het huidige systeem van toeslagen zo complex is dat een mens er niet meer geschikt voor is. En een Eerste Kamerlid dat zich afvraagt wie dit land regeert: de regering of de Belastingdienst. Dan moet er toch wel iets heel bijzonders aan de hand zijn.

NTFR 2019/2302 - Miljoenennota 2020

Aflevering 38, gepubliceerd op 19-09-2019
Vandaag op Prinsjesdag 2019 heeft het kabinet-Rutte III de Miljoenennota 2020 bekendgemaakt. De begroting staat er goed voor, met een staatsschuld die naar verwachting daalt tot onder de 50%. Daarmee zijn we steeds beter in staat om toekomstige economische tegenslag op te vangen.

NTFR 2019/2303 - Belastingpakket 2020

Aflevering 38, gepubliceerd op 19-09-2019
Vandaag op Prinsjesdag 2019 heeft het kabinet-Rutte III het pakket Belastingplan 2020 bekendgemaakt. Het pakket bestaat uit zes wetsvoorstellen met onder andere fiscale maatregelen die uitvoering geven aan de prioriteiten uit de Fiscale beleidsagenda, zoals lagere lasten op arbeid, de aanpak van belastingontwijking en -ontduiking, een aantrekkelijk vestigingsklimaat voor reële economische activiteiten en verdere vergroening.

NTFR 2019/2309 - Bijtelling privégebruik auto is niet in strijd met art. 110 VWEU (art. 81.1 Wet RO)

ECLI:NL:HR:2019:1320, datum uitspraak 13-09-2019, publicatiedatum 13-09-2019
Aflevering 38, gepubliceerd op 19-09-2019
Belanghebbende heeft van zijn werkgever een personenauto ter beschikking gesteld gekregen, mede voor privédoeleinden. De werkgever heeft ter zake van het privégebruik loonheffingen ingehouden in verband met het autokostenforfait van art. 13bis Wet LB 1964. Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat de wettelijke regeling van art. 13bis Wet LB 1964 in strijd is met art. 110 VWEU, omdat deze maatregel de import van gebruikte auto’s uit andere lidstaten belemmert. De fiscale bijtelling van art. 13bis Wet LB 1964 maakt geen onderscheid tussen nieuwe auto’s en gebruikte auto’s, en om die reden zullen werknemers veelal kiezen voor een nieuwe auto, met als gevolg dat de invoer van gebruikte auto’s wordt belemmerd, aldus belanghebbende. Van strijd met art. 110 VWEU is volgens Hof Den Bosch (20 december 2018, nrs. 18/00370 t/m 18/00378, NTFR 2019/964) geen sprake. Er wordt immers geen onderscheid gemaakt tussen ingevoerde auto’s en gelijksoortige nationale producten, en van zijdelings fiscaal protectionisme is geen sprake.

NTFR 2019/2311 - Deelnemingsvrijstelling niet van toepassing op belang in callopties in verband met de ‘short cum-ex-transactie'

ECLI:NL:PHR:2019:607, datum uitspraak 07-06-2019, publicatiedatum 26-07-2019
Aflevering 38, gepubliceerd op 19-09-2019 met annotatie van mr. N.I. Groenland
beursopties, cash-settled opties, dividendbelastingarbitrage, dividendvervangende betaling, Duitse dividendstripping, gedekte opties, KERT, key entrepreneurial risk-taking functions, ne bis in idem, ongedekte opties, OTC-opties, over-the-counter-opties, physically-settled opties, short selling

NTFR 2019/2313 - Splitsingsvrijstelling van toepassing ondanks vervreemding binnen drie jaar nu zakelijke overwegingen zijn aangetoond

ECLI:NL:HR:2019:1297, datum uitspraak 13-09-2019, publicatiedatum 13-09-2019
Aflevering 38, gepubliceerd op 19-09-2019 met annotatie van mr. D.C. Simonis
Op 17 juni 2015 heeft X met A een overeenkomst gesloten tot verkoop door A aan X van aandelen in de op dat moment nog op te richten belanghebbende. Bij akte van splitsing van 17 november 2015 is belanghebbende opgericht. Een deel van het vermogen van A ging onder algemene titel over op belanghebbende, die daarmee (zakelijke rechten op) onroerende zaken (waaronder tankstations) verkreeg. Daarbij heeft A alle geplaatste aandelen in belanghebbende verkregen. Op 18 november 2015 heeft A alle aandelen in belanghebbende overgedragen aan X. Hof Den Haag (5 oktober 2018, nr. 18/00425, NTFR 2019/605) heeft geoordeeld dat voormelde verkrijging door belanghebbende is vrijgesteld van overdrachtsbelasting. Hiertegen heeft de staatssecretaris cassatie aangetekend, echter zonder succes. Op grond van art. 15, lid 1, onderdeel h, Wet BRV en art. 5c, lid 1, Uitv.besl. BRV kan de splitsingsvrijstelling niet worden toegepast indien aan de splitsing niet in overwegende mate zakelijke overwegingen ten grondslag liggen. Daarbij geldt een weerlegbaar bewijsvermoeden: wordt het belang van de splitsende rechtspersoon in de verkrijgende rechtspersoon vervreemd binnen drie jaar na de splitsing, dan worden in overwegende mate zakelijke overwegingen niet aanwezig geacht, tenzij het tegendeel aannemelijk wordt gemaakt. Het hof heeft onder ogen gezien dat alle aandelen in de afgesplitste rechtspersoon binnen drie jaar na de splitsing zijn vervreemd aan een vennootschap die niet met de gesplitste rechtspersoon en met de verkrijgende rechtspersoon is verbonden, maar naar het oordeel van het hof belet dat de aanspraak op de vrijstelling niet aangezien belanghebbende de voor de vrijstelling vereiste zakelijke overwegingen heeft aangetoond. De Hoge Raad acht dit oordeel cassatieproof (vgl. HR 2 juni 2006, nr. 41.942, (NTFR 2006/790), het Bulkgasarrest). De klacht van de staatssecretaris dat het oordeel van het hof zich niet verdraagt met doel en strekking van de wet slaagt evenmin. Met het stellen van de voorwaarden voor de splitsingsvrijstelling heeft de wetgever beoogd aan te sluiten bij de splitsingsvrijstellingsvoorwaarden voor de vennootschapsbelasting. Zoals de Hoge Raad heeft overwogen in het (voor de vennootschapsbelasting geldende) Bulkgasarrest, is de mogelijkheid tegenbewijs te leveren tegen het op vervreemding van de aandelen gebaseerde wettelijke vermoeden niet beperkt naar gelang het tijdstip van de vervreemding en ziet de mogelijkheid om tegenbewijs te leveren op een omstandigheid – het aan de splitsing in overwegende mate ten grondslag liggen van zakelijke overwegingen – die niet uitsluit dat ten tijde van de splitsing al een voornemen tot vervreemding van de aandelen bestaat. Anders dan het middel betoogt, geldt dat ook indien met een splitsing waaraan in overwegende mate zakelijke overwegingen ten grondslag liggen, uitvoering wordt gegeven aan de wens om de af te splitsen activiteiten te verkopen.

NTFR 2019/2314 - Verkrijging zendmasten niet vrijgesteld van overdrachtsbelasting

ECLI:NL:PHR:2019:800, datum uitspraak 06-08-2019, publicatiedatum 30-08-2019
Aflevering 38, gepubliceerd op 19-09-2019 met annotatie van drs. R. van Haperen
De drie belanghebbenden hebben van A zendmasten verkregen, te weten vrijstaande antenne-opstelpunten, bestaande uit betonnen funderingen met daarop stalen mastconstructies. De eigendom van de kabels, leidingen, antennes en schotels is bij A gebleven. A huurt van de belanghebbenden mastruimte om haar zend- en ontvangst-apparatuur voor mobiele telecommunicatie aan te bevestigen. Aan de zendmasten hing ook soortgelijke apparatuur van andere telecomoperators. Niet in geschil is dat de masten onroerend zijn en hun verkrijgingen dus in beginsel zijn onderworpen aan overdrachtsbelasting. Wel in geschil is of de netwerkvrijstelling van art. 15, lid 1, onderdeel y, Wet BRV geldt.

NTFR 2019/2315 - Kabinetsreactie op het wetsvoorstel Wet centraal aandeelhoudersregister

Aflevering 38, gepubliceerd op 19-09-2019
Het kabinet stuurt de Tweede Kamer het kabinetsstandpunt wat betreft het initiatiefwetsvoorstel centraal aandeelhoudersregister. Het kabinet vindt dat een centraal aandeelhoudersregister van toegevoegde waarde kan zijn in het kader van de rechtshandhaving en de bestrijding van financieel-economische criminaliteit, zoals misbruik van besloten vennootschappen en niet-beursgenoteerde naamloze vennootschappen, alsmede bij de ondersteuning van de notariële taken. Het kabinet acht het echter niet het juiste moment om nu een centraal aandeelhoudersregister in te stellen of besluiten te nemen die daarop vooruitlopen. Het kabinet ontraadt derhalve aanvaarding van dit initiatiefwetsvoorstel en adviseert de behandeling van dit initiatiefwetsvoorstel aan te houden totdat meer kennis en ervaring is opgedaan met de ontwikkeling en het gebruik van het UBO-register en er meer duidelijkheid is verkregen over de invloed van de nieuwe ontwikkelingen op de wenselijke vormgeving en gebruiksmogelijkheden en daarmee samenhangende financiële gevolgen van een centraal aandeelhoudersregister.

NTFR 2019/2320 - Klacht over schending rechterlijke onpartijdigheid door raadsheer hof die zowel civiele als fiscale procedure heeft gedaan is te laat gedaan

ECLI:NL:HR:2019:1316, datum uitspraak 13-09-2019, publicatiedatum 13-09-2019
Aflevering 38, gepubliceerd op 19-09-2019 met annotatie van mr. F.C. van der Bogt
Belanghebbende is als rekeninghouder van een verzwegen KB Lux-rekening voor een reeks van jaren in de heffing van IB/PVV met boeten betrokken. De civiele kortgedingrechter heeft belanghebbende op vordering van de Staat veroordeeld tot het verschaffen van door de inspecteur verlangde informatie, op verbeurte van dwangsommen. De civiele kamer van Hof Arnhem-Leeuwarden heeft dit vonnis in hoger beroep bekrachtigd. Het arrest van de civiele kamer is mede gewezen door een fiscaal raadsheer die later ook in de onderhavige fiscale zaken heeft beslist, waarbij belanghebbende in het ongelijk is gesteld. In verband hiermee klaagt belanghebbende in cassatie over schending van de rechterlijke onpartijdigheid. Volgens de Hoge Raad is belanghebbende echter te laat met deze klacht. Aangenomen moet worden dat belanghebbende bij de behandeling van het hoger beroep in de fiscale zaken wist dat de betreffende raadsheer ook de civiele procedure had gedaan. (Mede) in het licht van art. 8:16, lid 1, Awb had belanghebbende bij het hof moeten klagen over schending van de rechterlijke onpartijdigheid. Dat kan in beginsel niet voor het eerst in cassatie. De klachten bevatten geen aanknopingspunt voor een ander oordeel, aldus de Hoge Raad.

NTFR 2019/2323 - Onderzoeksplicht uit parallelle zaak erven werkt door naar zaak echtgenote: ambtelijk verzuim verhindert navordering

ECLI:NL:PHR:2019:708, datum uitspraak 26-06-2019, publicatiedatum 02-08-2019
Aflevering 38, gepubliceerd op 19-09-2019 met annotatie van mr. M.H.W.N. Lammers
De inspecteur heeft aan belanghebbende een navorderingsaanslag IB/PVV 2010 opgelegd vanwege een niet aangegeven voordeel uit een fictieve vervreemding van een aanmerkelijk belang bij overlijden van haar echtgenoot. In deze navorderingsaanslag is de helft van het belastbare inkomen in aanmerking genomen. Voor de andere helft is een navorderingsaanslag opgelegd aan de erven van de echtgenoot. Zij zijn belanghebbenden in de parallelle zaak met nr. 18/03850.

NTFR 2019/2324 - Herformulering verwijzingsopdracht door verwijzingshof volgens A-G IJzerman niet juist en bewijsaanbod ten onrechte als tardief aangemerkt

ECLI:NL:PHR:2019:795, datum uitspraak 30-07-2019, publicatiedatum 06-09-2019
Aflevering 38, gepubliceerd op 19-09-2019 met annotatie van mr. J. van de Merwe
Belanghebbende was eigenaar van een kantoorgebouw, bestaande uit vier afzonderlijke WOZ-objecten. Deze zijn op 3 november 2015 verkocht voor € 4.887.213. Het materiële geschil betreft de juiste waardevaststelling van de objecten voor het kalenderjaar 2015, met waardepeildatum 1 januari 2014. De heffingsambtenaar heeft die vastgesteld op € 5.269.000.

NTFR 2019/2325 - RB: wetsvoorstel ATAD2 onwerkbaar voor praktijk

Aflevering 38, gepubliceerd op 19-09-2019
Het Register Belastingadviseurs (RB) vindt dat het wetsvoorstel ATAD2 de MKB-praktijk opzadelt met een onwerkbare situatie. In een persbericht en schriftelijke reactie van 6 september 2019 op het wetsvoorstel laat het RB weten dat de regels, voortvloeiend uit de EU-richtlijn antibelastingontwijking (ATAD2), wel erg lastig zijn voor de praktijk. Het RB merkt op dat belastingplichtigen die in Nederland hun aangifte vennootschapsbelasting moeten indienen, op het moment van indienen moeten weten hoe de regelgeving in het buitenland exact uitwerkt. Weten zij dit niet, dan kunnen zij hun aangifte in Nederland niet stellig en zonder voorbehoud indienen (art. 8 AWR).

NTFR 2019/2351 - Antwoorden op Kamervragen btw-aangifte

Aflevering 38, gepubliceerd op 19-09-2019
De staatssecretaris geeft in deze brief aan de Tweede Kamer antwoord op vragen over tijdstip waarop een ondernemer uiterlijk zijn btw-aangifte moet doen en wanneer sprake van tijdige betaling. Daarbij gaat hij onder meer in op de sancties als de ondernemer of de Belastingdienst (bij verzoek om teruggaaf) te laat is met betalen.