NTFR 2019/2313 - Splitsingsvrijstelling van toepassing ondanks vervreemding binnen drie jaar nu zakelijke overwegingen zijn aangetoond
ECLI:NL:HR:2019:1297, datum uitspraak 13-09-2019, publicatiedatum 13-09-2019
Aflevering 38, gepubliceerd op 19-09-2019 met annotatie van mr. D.C. SimonisOp 17 juni 2015 heeft X met A een overeenkomst gesloten tot verkoop door A aan X van aandelen in de op dat moment nog op te richten belanghebbende. Bij akte van splitsing van 17 november 2015 is belanghebbende opgericht. Een deel van het vermogen van A ging onder algemene titel over op belanghebbende, die daarmee (zakelijke rechten op) onroerende zaken (waaronder tankstations) verkreeg. Daarbij heeft A alle geplaatste aandelen in belanghebbende verkregen. Op 18 november 2015 heeft A alle aandelen in belanghebbende overgedragen aan X. Hof Den Haag (5 oktober 2018, nr. 18/00425, NTFR 2019/605) heeft geoordeeld dat voormelde verkrijging door belanghebbende is vrijgesteld van overdrachtsbelasting. Hiertegen heeft de staatssecretaris cassatie aangetekend, echter zonder succes. Op grond van art. 15, lid 1, onderdeel h, Wet BRV en art. 5c, lid 1, Uitv.besl. BRV kan de splitsingsvrijstelling niet worden toegepast indien aan de splitsing niet in overwegende mate zakelijke overwegingen ten grondslag liggen. Daarbij geldt een weerlegbaar bewijsvermoeden: wordt het belang van de splitsende rechtspersoon in de verkrijgende rechtspersoon vervreemd binnen drie jaar na de splitsing, dan worden in overwegende mate zakelijke overwegingen niet aanwezig geacht, tenzij het tegendeel aannemelijk wordt gemaakt. Het hof heeft onder ogen gezien dat alle aandelen in de afgesplitste rechtspersoon binnen drie jaar na de splitsing zijn vervreemd aan een vennootschap die niet met de gesplitste rechtspersoon en met de verkrijgende rechtspersoon is verbonden, maar naar het oordeel van het hof belet dat de aanspraak op de vrijstelling niet aangezien belanghebbende de voor de vrijstelling vereiste zakelijke overwegingen heeft aangetoond. De Hoge Raad acht dit oordeel cassatieproof (vgl. HR 2 juni 2006, nr. 41.942, (NTFR 2006/790), het Bulkgasarrest). De klacht van de staatssecretaris dat het oordeel van het hof zich niet verdraagt met doel en strekking van de wet slaagt evenmin. Met het stellen van de voorwaarden voor de splitsingsvrijstelling heeft de wetgever beoogd aan te sluiten bij de splitsingsvrijstellingsvoorwaarden voor de vennootschapsbelasting. Zoals de Hoge Raad heeft overwogen in het (voor de vennootschapsbelasting geldende) Bulkgasarrest, is de mogelijkheid tegenbewijs te leveren tegen het op vervreemding van de aandelen gebaseerde wettelijke vermoeden niet beperkt naar gelang het tijdstip van de vervreemding en ziet de mogelijkheid om tegenbewijs te leveren op een omstandigheid – het aan de splitsing in overwegende mate ten grondslag liggen van zakelijke overwegingen – die niet uitsluit dat ten tijde van de splitsing al een voornemen tot vervreemding van de aandelen bestaat. Anders dan het middel betoogt, geldt dat ook indien met een splitsing waaraan in overwegende mate zakelijke overwegingen ten grondslag liggen, uitvoering wordt gegeven aan de wens om de af te splitsen activiteiten te verkopen.