Aflevering 17

Gepubliceerd op 29 april 2010

NTFR 2010/983 - Loonsomheffing: niet nodig en niet wenselijk

Aflevering 17, gepubliceerd op 29-04-2010 geschreven door mr. G.W.B. van Westen
De Wet IB 2001 is alweer zijn tiende levensjaar ingegaan. De Successiewet is grondig herzien, de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 is onderhanden werk….Bij hen die zich graag wentelen in de loonheffingen rijst de vraag of de Wet op de loonbelasting 1964 wellicht binnenkort ook eens aan de beurt zal komen. En zo ja: Zetten wij dan koers naar een loonsomheffing? Met belangstelling keek ik uit naar het rapport van de Studiecommissie belastingstelsel. Als in deze tijd ergens een pleidooi voor een grondige herziening van de loonbelasting zou worden gehouden zou dat toch in dat rapport wel te vinden zijn? Het rapport werd op 7 april 2010 uitgebracht met als titel: ‘Continuïteit en vernieuwing. Een visie op het belastingstelsel’. In het rapport trof ik echter geen aanbeveling voor een complete herziening van de loonbelasting aan. Deels is dat terug te voeren op de opzet van het rapport. Volgens de woorden van de Studiecommissie zelf betreft het ‘slechts een voorstudie’. Daarbij komt nog dat de minister van Financiën de Studiecommissie had laten weten rapportage op of kort na 1 april zeer op prijs te stellen. Min of meer synchroon met de rapportages van de ambtelijke heroverwegingswerkgroepen en dus ook tijdig genoeg om een rol te spelen bij de verkiezingen van 9 juni 2010. Die versnelling liet de Studiecommissie kennelijk niet veel ruimte om nog wat extra’s te doen. De voorstellen die de Studiecommissie doet voor aanpassing van de loonbelasting zijn beperkt tot grondslagverbreding. Die voorstellen zijn: Afschaffen van de faciliteiten voor het spaarloon en die voor de levensloopregeling. Ook pensioenen in eigen beheer zouden moeten worden ontdaan van fiscale faciliëring. Dat geeft echter geen vereenvoudigingswinst voor het overgrote deel van de werkgevers. Daarnaast omarmt de Studiecommissie innig de werkkostenregeling. Maar de Studiecommissie wijst invoering van een loonsomheffing af. In hoofdstuk 3.2.3 stelt de Studiecommissie dat de maatschappelijke kosten bij handhaving van de loonbelasting lager zijn dan bij een loonsomheffing.

NTFR 2010/984 - Enkele formeelrechtelijke aspecten van de bedrijfsopvolgingsfaciliteit van hoofdstuk IIIA van de Successiewet 1956

Aflevering 17, gepubliceerd op 29-04-2010 geschreven door prof. dr. mr. P.G.H. Albert
Met ingang van 1 januari 2010 is de faciliteit voor het schenken en vererven van ab-aandelen in de Successiewet 1956 gewijzigd.Op grond van art. I, onderdeel AH, van de Wet van 17 december 2009 tot wijziging van de Successiewet 1956 en enige andere belastingwetten (vereenvoudiging bedrijfsopvolgingsregeling en herziening tariefstructuur in de Successiewet 1956, alsmede introductie van een regeling voor afgezonderd particulier vermogen in de Wet inkomstenbelasting 2001 en de Successiewet 1956), Stb. 2009, 564. De faciliteit behelst een voorwaardelijke vrijstelling van schenk- en erfbelasting voor de verkrijging van ondernemingsvermogen krachtens erfrecht of gift. Als aan de voorwaarden is voldaan, wordt over maximaal 17% van de waarde van het verkregen ondernemingsvermogen schenk- of erfbelasting geheven.Art. 35b, lid 1, SW 1956. Minimaal 83% van het verkregen ondernemingsvermogen is voorwaardelijk vrijgesteld. Voor (maximaal) 17% van de waarde van het ondernemingsvermogen wordt een conserverende aanslag opgelegd (art. 35b, lid 2, jo. 37, lid 2, SW 1956). Voor de conserverende aanslag kan op verzoek tien jaar betalingsuitstel worden verkregen (art. 25, lid 12, IW 1990). Over de uitstelperiode wordt invorderingsrente berekend (art. 28, lid 2, IW 1990). Voor de faciliteit gelden drie voorwaarden:

NTFR 2010/985 - Verhoging boete voor vrijwillige verbetering per 1 juli 2010

Aflevering 17, gepubliceerd op 29-04-2010 geschreven door mr. E. Thomas
De minister van Financiën heeft naar aanleiding van het Kamerdebat van 8 april 2010 een brief aan de Tweede Kamer gezonden. Het break even point, waarbij het ongunstiger wordt om in 2010 met boete in te keren, ligt bij 22,15%. Vandaar dat de minister van Financiën besloten heeft het boetepercentage bij vrijwillige inkeer per 1 juli 2010 te verhogen van 15 naar 30%.

NTFR 2010/986 - Woonhuis op campingterrein behoort tot keuzevermogen; geen heretikettering mogelijk

ECLI:NL:RBARN:2010:BL9448, datum uitspraak 30-03-2010, publicatiedatum 30-03-2010
Aflevering 17, gepubliceerd op 29-04-2010 met annotatie van mr. dr. C. Bruijsten
Belanghebbende en haar echtgenoot drijven in de vorm van een vennootschap onder firma een camping. Tot het ondernemingsvermogen behoort een woonhuis met schuren, ondergrond, erf, tuin en aanhorigheden. Het woonhuis is in gebruik als eigen woning. Een van de slaapkamers van de woning fungeert als kantoorruimte ten behoeve van de camping. In 2005 verzoekt belanghebbende de inspecteur om de vermogensetikettering van het woonhuis te herstellen. Volgens belanghebbende behoort de woning tot het verplichte privévermogen omdat deze nimmer een zakelijke functie heeft gehad. De inspecteur heeft het verzoek afgewezen.

NTFR 2010/988 - Aanpassing Milieulijst 2010

Aflevering 17, gepubliceerd op 29-04-2010
De minister van VROM heeft de Milieulijst 2010 aangepast. Deels met terugwerkende kracht zijn enkele bedrijfsmiddelen toegevoegd en is de omschrijving van enkele bedrijfsmiddelen gewijzigd. Tevens wordt aangekondigd dat de Milieulijst nogmaals zal worden aangepast t.b.v. investeringen in elektrische auto’s.

NTFR 2010/989 - Normbedrag 2010 voor verblijfskosten transportondernemers

Aflevering 17, gepubliceerd op 29-04-2010
Transportondernemers die meerdaagse of op meer dagen internationale ritten maken, mogen onder voorwaarden een bedrag aan verblijfkosten ten laste van hun winst brengen. Jaarlijks wordt op Belastingdienst.nl het normbedrag gepubliceerd voor verblijfkosten per gereden dag. Voor 2010 is dit bedrag verhoogd met € 0,50 tot € 31,00. Het besluit waaraan de normbedragen ten grondslag liggen is het besluit van 12 april 2007, nr. CPP2007/520M, NTFR 2007/821.

NTFR 2010/991 - Door werkgever verhaalde WGA-premie komt in mindering op het nettoloon

ECLI:NL:GHAMS:2010:BL1523, datum uitspraak 21-01-2010, publicatiedatum 03-02-2010
Aflevering 17, gepubliceerd op 29-04-2010 met annotatie van mr. J.D. Schouten
Op het nettoloon van belanghebbende heeft de werkgever de door hem verschuldigde werkhervattingskaspremie verhaald. Belanghebbende is van mening dat de premie op het brutoloon had moeten worden ingehouden. In tegenstelling tot Rechtbank Haarlem is het hof op grond van de wetsgeschiedenis van oordeel dat de verhaalde premie in mindering komt op het nettoloon.

NTFR 2010/993 - Kamervragen over payrolling en werkgeverschap beantwoord

Aflevering 17, gepubliceerd op 29-04-2010
De minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid beantwoordt Tweede Kamervragen over het werkgeverschap van payrollondernemers. De vragen zijn gesteld naar aanleiding van een artikel waarin de stelling is ingenomen dat payrolling een constructie is die uitsluitend bedoeld is om werkgeverschap te omzeilen. De minister antwoordt dat payrolling verschillende vormen kent en dat het werkgeverschap wordt bepaald door de feiten en omstandigheden. Met de stelling is hij het dan ook niet eens. Dat geldt ook voor de stelling dat bij payrolling geen sprake kan zijn van een uitzendovereenkomst.

NTFR 2010/994 - Bezwaar tegen hoogte sectorale korting voor kleine werkgevers is niet ontvankelijk

Aflevering 17, gepubliceerd op 29-04-2010 met annotatie van Th.J.M. van Schendel
Het UWV heeft aan belanghebbende bij besluit medegedeeld dat zij voor het jaar 2006 is ingedeeld in de categorie kleine werkgevers, sector 43 ‘zakelijke dienstverlening I’ en dat de korting op het rekenpercentage van 0,98 derhalve is vastgesteld op -0,23%, waardoor de gedifferentieerde WAO-premie voor belanghebbende 0,75% bedraagt. Dit percentage is vastgesteld op grond van het Besluit premiedifferentiatie WAO. In geschil is of het UWV bij het vaststellen van de sectorale korting voor kleine werkgevers rekening mag houden met de zogenoemde indirecte uitkeringslasten. Dit zijn arbeidsongeschiktheidslasten die niet aan werkgevers kunnen worden toegerekend (bedrijfsbeëindiging, faillissement).

NTFR 2010/996 - Voor vraag of echtgenoten duurzaam zijn gescheiden, is korter dan zes maanden voeren van huishouding geen onderscheidend criterium

ECLI:NL:PHR:2010:BL7267, datum uitspraak 11-06-2010, publicatiedatum 11-06-2010
Aflevering 17, gepubliceerd op 29-04-2010 met annotatie van mr. J. Zandee-Dingemanse
Belanghebbende woont en werkt in Q. Zij is op 28 april 2005 in het huwelijk getreden met A (hierna: de echtgenoot). Haar echtgenoot woont in R en is werkzaam in S. Tijdens hun huwelijk is zij in Q blijven wonen en hij in R. Belanghebbende en haar echtgenoot hebben nimmer een gezamenlijke huishouding gevoerd. Zij brengen vakanties gezamenlijk door en zien elkaar in het weekend. Op 9 november 2005 is uit het huwelijk een kind geboren en in 2007 een tweede kind. Beide kinderen wonen bij belanghebbende. Volgens haar aangifte leeft belanghebbende duurzaam gescheiden van haar echtgenoot en heeft zij daarom recht op de kinderkorting, de aanvullende kinderkorting, de alleenstaande-ouderkorting en de aanvullende alleenstaande-ouderkorting.

NTFR 2010/997 - Stichting maakt anbi-status aannemelijk

ECLI:NL:RBBRE:2010:BL6292, datum uitspraak 10-02-2010, publicatiedatum 03-03-2010
Aflevering 17, gepubliceerd op 29-04-2010 met annotatie van mr. M. de L. Monteiro
Belanghebbende heeft ten doel `het bevorderen van de totstandkoming van voorzieningen, die ten principale niet van overheidswege subsidiabel zijn, alsmede het instandhouden en exploiteren daarvan, ten behoeve van studenten van de universiteit X en andere, naar het oordeel van het bestuur, als in artikel 3 daarvoor in aanmerking komende personen.' Belanghebbende heeft verzocht om als anbi te worden aangemerkt, welk verzoek door de inspecteur is afgewezen.

NTFR 2010/1000 - Geen anbi-status zwembad nu feitelijke werkzaamheid niet het algemeen belang dient

ECLI:NL:RBHAA:2009:BK6951, datum uitspraak 15-12-2009, publicatiedatum 17-12-2009
Aflevering 17, gepubliceerd op 29-04-2010 met annotatie van mr. M. de L. Monteiro
Belanghebbende is een stichting die een zwembad exploiteert. De feitelijke werkzaamheden van belanghebbende bestaan in hoofdzaak uit het bieden van gelegenheid tot zwemmen aan inwoners van Z en de directe omgeving. Volgens de rechtbank staat daarbij het particuliere belang van deze inwoners voorop, zodat de inspecteur terecht heeft aangenomen dat belanghebbende geen algemeen nu beogende instelling (anbi) is. Dat belanghebbende wel als anbi in de zin van art. 36l, lid 11, Wbm is aangemerkt, doet hier niet aan af. De rechtbank is van oordeel dat belanghebbende niet als anbi in de zin van art. 6.33, lid 1, onderdeel b, Wet IB 2001 kan worden aangemerkt. De rechtbank is niet gebonden aan een andersluidende beslissing van een inspecteur inzake de Wet belasting op milieugrondslag.

NTFR 2010/1001 - Actualisering besluit giften en anbi’s

Aflevering 17, gepubliceerd op 29-04-2010
De minister van Financiën actualiseert het beleid over de giftenregeling en de algemeen nut beogende instelling (anbi). Het geactualiseerde besluit vervangt het besluit van 16 december 2009, nr. CPP2009/2371M (NTFR 2010/28). Dat laatste besluit is aangepast in verband met de wetswijzigingen per 1 januari 2010.

NTFR 2010/1002 - Geen fiscale faciliëring voor voorgenomen splitsing

ECLI:NL:GHARN:2010:BL0970, datum uitspraak 19-01-2010, publicatiedatum 28-01-2010
Aflevering 17, gepubliceerd op 29-04-2010 met annotatie van mr. drs. A.J. van den Bos
Belanghebbende heeft een onroerende zaak, bestaande uit een winkelpand en appartementen. Het winkelpand wordt verhuurd aan een gelieerde vennootschap, de appartementen aan particulieren. Belanghebbende heeft twee aandeelhouders (twee broers; ieder 50%). In het verleden zijn de aandelen van één broer omgezet in cumulatief preferente aandelen A. Daarbij heeft een commerciële herwaardering van de vermogensbestanddelen van belanghebbende plaatsgevonden. De aandeelhouders willen belanghebbende splitsen in twee nieuw op te richten vennootschappen; voor iedere broer een vennootschap. Vennootschap 1 zal de onroerende zaak verkrijgen. Vennootschap 2 alleen liquiditeiten. Belanghebbende wenst vooraf zekerheid met betrekking tot de vraag of de splitsing fiscaal kan worden gefacilieerd. De inspecteur beantwoordt die vraag ontkennend.

NTFR 2010/1004 - Dorpshuis op grond van vertrouwensbeginsel aangemerkt als anbi

ECLI:NL:RBLEE:2009:BK5772, datum uitspraak 10-12-2009, publicatiedatum 14-12-2009
Aflevering 17, gepubliceerd op 29-04-2010 met annotatie van mr. M. de L. Monteiro
Belanghebbende is een stichting en zij exploiteert een dorpshuis. Zij heeft een erfenis ontvangen van ruim € 225.000. Belanghebbende wil aangemerkt worden als een algemeen nut beogende instelling (anbi) waarvoor een bijzonder tarief van 8% successierecht geldt. De inspecteur is het daar niet mee eens en legt een aanslag op van ruim € 118.000. De rechtbank verklaart het beroep van belanghebbende evenwel gegrond, nu niet in geschil is dat belanghebbende in het kader van de Wet belastingen op milieugrondslag wel als een dergelijke instelling is aangemerkt. Kortom het beroep op het vertrouwensbeginsel slaagt.

NTFR 2010/1005 - Door vermelding van ontvangen giften hoefde de inspecteur niet te twijfelen aan juistheid van ziektekostenaftrek

ECLI:NL:HR:2010:BJ9082, datum uitspraak 16-04-2010, publicatiedatum 16-04-2010
Aflevering 17, gepubliceerd op 29-04-2010 met annotatie van mr. P.G.M. Jansen
Belanghebbende is gemoedsbezwaarde. Hij heeft geen verzekering tegen ziektekosten afgesloten. In zijn aangifte heeft hij € 27.608 aan ziektekosten afgetrokken. Als bijlage bij de papieren aangifte is de jaarrekening van de onderneming van belanghebbende overgelegd. Daarin is melding gemaakt van de gedane uitgaven voor ziektekosten. Ook is daarin een bedrag aan ontvangen giften van € 37.555 vermeld. De aanslag is conform aangifte opgelegd. Naar aanleiding van een latere beoordeling neemt de inspecteur het standpunt in dat de ziektekosten niet op belanghebbende drukken gelet op de ontvangen giften. Voor de ten onrechte in aanmerking genomen ziektekosten is een navorderingsaanslag opgelegd. In geschil is of de inspecteur een nieuw feit heeft om na te vorderen. De Hoge Raad beantwoordt die vraag bevestigend. Volgens de Hoge Raad zou de inspecteur bij kennisneming van de aangifte met normale zorgvuldigheid, in redelijkheid niet hoeven te twijfelen aan de juistheid van de ziektekostenaftrek. Ook de niet nader toegelichte vermelding van ontvangen giften was geen aanleiding voor twijfel, omdat er een mogelijkheid bestond dat ondanks de giften de gemaakte ziektekosten toch op belanghebbende zouden drukken.

NTFR 2010/1006 - Navorderingstermijn niet langer verlengd dan noodzakelijk (I)

ECLI:NL:HR:2010:BJ9092, datum uitspraak 26-02-2010, publicatiedatum 26-02-2010
Aflevering 17, gepubliceerd op 29-04-2010 met annotatie van mr. D.G. Barmentlo
De Hoge Raad heeft in deze zaak bij HR 21 maart 2008, nr. 43.670, NTFR 2008/614, prejudiciële vragen gesteld over de langere navorderingstermijn voor buitenlandsituaties ex art. 16, lid 4, AWR. Het HvJ EG heeft in HR 11 juni 2009, zaak C-155/08 en zaak C-157/08, NTFR 2009/1742, deze vragen beantwoord. Uit deze beantwoording leidt de Hoge Raad af dat als een lidstaat niet beschikt over aanwijzingen van het bestaan van spaartegoeden in een andere lidstaat, een langere navorderingstermijn kan worden toegepast. Zijn die aanwijzingen eenmaal verkregen, dan moet de navorderingsaanslag worden opgelegd binnen de termijn die nodig is om de noodzakelijke inlichtingen te verkrijgen om aan de hand van die gegevens een aanslag vast te stellen. Nu belanghebbende niet heeft gesteld dat de vijfjaarstermijn verder is overschreden dan noodzakelijk, is het cassatieberoep ongegrond.

NTFR 2010/1007 - Navorderingstermijn niet langer verlengd dan noodzakelijk (II)

ECLI:NL:HR:2010:BJ9120, datum uitspraak 26-02-2010, publicatiedatum 26-02-2010
Aflevering 17, gepubliceerd op 29-04-2010 met annotatie van mr. D.G. Barmentlo
De Hoge Raad heeft in deze zaak bij HR 21 maart 2008, nr. 43.670, NTFR 2008/615, prejudiciële vragen gesteld over de langere navorderingstermijn voor buitenlandsituaties ex art. 16, lid 4, AWR. Het HvJ EG heeft in HR 11 juni 2009, zaak C-155/08 en zaak C-157/08, NTFR 2009/1742, deze vragen beantwoord. Uit deze beantwoording leidt de Hoge Raad af dat als een lidstaat niet beschikt over aanwijzingen van het bestaan van spaartegoeden in een andere lidstaat, een langere navorderingstermijn kan worden toegepast. Zijn die aanwijzingen eenmaal verkregen, dan moet de navorderingsaanslag worden opgelegd binnen de termijn die nodig is om de noodzakelijke inlichtingen te verkrijgen en om aan de hand van die gegevens een aanslag vast te stellen. Belanghebbende heeft gesteld dat de vijfjaarstermijn is overschreden met een langere termijn dan noodzakelijk is. Rechtbank Arnhem had echter niet onderkend dat de navorderingsaanslag in een zodanig geval in strijd zou zijn met het gemeenschapsrecht. De rechtbankuitspraak kan niet in stand blijven.

NTFR 2010/1008 - Navorderingstermijn niet langer verlengd dan noodzakelijk (III)

ECLI:NL:HR:2010:BM0454, datum uitspraak 09-04-2010, publicatiedatum 09-04-2010
Aflevering 17, gepubliceerd op 29-04-2010 met annotatie van mr. D.G. Barmentlo
De Hoge Raad heeft in andere zaken prejudiciële vragen gesteld over de langere navorderingstermijn voor buitenlandsituaties ex art. 16, lid 4, AWR. De Hoge Raad heeft onderhavige zaak aangehouden (NTFR 2008/873) totdat het HvJ EG de prejudiciële vragen zou hebben beantwoord. Het HvJ EG heeft op 11 juni 2009, zaak C-155/08 en zaak C-157/08 (Passenheim-van Schoot), NTFR 2009/1742, deze vragen beantwoord. Gelijkluidend aan zijn arresten van 26 februari 2010, nr. 43.050bis en nr. 43.670bis, heeft de Hoge Raad in onderhavig arrest overwogen dat als een lidstaat niet beschikt over aanwijzingen van het bestaan van spaartegoeden in een andere lidstaat, een langere navorderingstermijn dan vijf jaar kan worden toegepast. Zijn die aanwijzingen eenmaal verkregen, dan moet de navorderingsaanslag worden opgelegd binnen de termijn die nodig is om de noodzakelijke inlichtingen te verkrijgen en om aan de hand van die gegevens een aanslag vast te stellen. Nu belanghebbende niet heeft gesteld dat de vijfjaarstermijn verder is overschreden dan noodzakelijk, faalt zijn klacht.

NTFR 2010/1009 - Navorderingstermijn niet langer verlengd dan noodzakelijk (IV)

ECLI:NL:HR:2010:BM0476, datum uitspraak 09-04-2010, publicatiedatum 09-04-2010
Aflevering 17, gepubliceerd op 29-04-2010 met annotatie van mr. D.G. Barmentlo
De Hoge Raad heeft in andere zaken prejudiciële vragen gesteld over de langere navorderingstermijn voor buitenlandsituaties ex art. 16, lid 4, AWR. De Hoge Raad heeft onderhavige zaak aangehouden (NTFR 2008/874) totdat het HvJ EG de prejudiciële vragen zou hebben beantwoord. Het HvJ EG heeft op 11 juni 2009, zaak C-155/08 en zaak C-157/08 (Passenheim-van Schoot), NTFR 2009/1742, deze vragen beantwoord. Gelijkluidend aan zijn arresten van 26 februari 2010, nr. 43.050bis en nr. 43.670bis, heeft de Hoge Raad in onderhavig arrest overwogen dat als een lidstaat niet beschikt over aanwijzingen van het bestaan van spaartegoeden in een andere lidstaat, een langere navorderingstermijn dan vijf jaar kan worden toegepast. Zijn die aanwijzingen eenmaal verkregen, dan moet de navorderingsaanslag worden opgelegd binnen de termijn die nodig is om de noodzakelijke inlichtingen te verkrijgen en om aan de hand van die gegevens een aanslag vast te stellen. Nu belanghebbende niet heeft gesteld dat de vijfjaarstermijn verder is overschreden dan noodzakelijk, faalt het middel.

NTFR 2010/1010 - Navorderingstermijn niet langer verlengd dan noodzakelijk (V)

ECLI:NL:HR:2010:BM0469, datum uitspraak 09-04-2010, publicatiedatum 09-04-2010
Aflevering 17, gepubliceerd op 29-04-2010 met annotatie van mr. D.G. Barmentlo
Aan belanghebbende zijn eind 2004 navorderingsaanslagen IB 1992 t/m 2000 en VB 1996 t/m 2000 opgelegd. Belanghebbende heeft onder meer betoogd dat de navorderingstermijn van twaalf jaar van art. 16, lid 4, AWR in strijd is met EG-recht. Gelijkluidend aan zijn arresten van 26 februari 2010, nr. 43.050bis en nr. 43.670bis, heeft de Hoge Raad in onderhavig arrest overwogen dat als een lidstaat niet beschikt over aanwijzingen van het bestaan van spaartegoeden in een andere lidstaat, een langere navorderingstermijn dan vijf jaar kan worden toegepast. Zijn die aanwijzingen eenmaal verkregen, dan moet de navorderingsaanslag worden opgelegd binnen de termijn die nodig is om de noodzakelijke inlichtingen te verkrijgen en om aan de hand van die gegevens een aanslag vast te stellen. Belanghebbende heeft gesteld dat de vijfjaarstermijn is overschreden met een langere termijn dan noodzakelijk is. Hof Amsterdam (NTFR 2007/2042) heeft echter niet onderkend dat de navorderingsaanslag in een zodanig geval in strijd zou zijn met het gemeenschapsrecht. De hofuitspraak kan niet in stand blijven.

NTFR 2010/1011 - Navorderingstermijn niet langer verlengd dan noodzakelijk (VI)

ECLI:NL:HR:2010:BJ8465, datum uitspraak 09-04-2010, publicatiedatum 09-04-2010
Aflevering 17, gepubliceerd op 29-04-2010 met annotatie van mr. D.G. Barmentlo
In oktober 2003 heeft de Belastingdienst een ‘verklaring buitenlands vermogen’ ontvangen. Daarop wordt zonder enige toelichting of specificatie melding gemaakt van een door belanghebbende aangehouden bankrekening in Zwitserland. De Belastingdienst verzoekt om nadere informatie. In juli 2004 is aan de Belastingdienst de naam van de bank opgegeven. Specificaties en afschriften zijn niet verstrekt. De inspecteur legt in november 2004 bij wege van schatting navorderingsaanslagen IB 1992 en VB 1993 op. Belanghebbende betoogt dat de verlengde navorderingstermijn van art. 16, lid 4, AWR in strijd is met de vrijheid van kapitaalverkeer. Onder verwijzing naar zijn arresten van 26 februari 2010, nr. 43.050bis en nr. 43.670bis, heeft de Hoge Raad overwogen dat indien aanwijzingen zijn verkregen over het bestaan van een buitenlandse bankrekening, de navorderingsaanslag moet worden opgelegd binnen de termijn die nodig is om de noodzakelijke inlichtingen te verkrijgen en om aan de hand van die gegevens een aanslag vast te stellen. Nu belanghebbende niet heeft gesteld dat de vijfjaarstermijn verder is overschreden dan noodzakelijk, faalt het middel.

NTFR 2010/1012 - Bij samenhangende besluiten is slechts eenmaal griffierecht verschuldigd

ECLI:NL:HR:2010:BL4314, datum uitspraak 19-02-2010, publicatiedatum 19-02-2010
Aflevering 17, gepubliceerd op 29-04-2010 met annotatie van mr. J. Snitker
Aan belanghebbende zijn voor de jaren 2005 tot en met 2007 aanslagen verontreinigingsheffing opgelegd. De aanslagen hebben betrekking op één onroerende zaak, die telkens leegstond op 1 januari van het desbetreffende jaar. Belanghebbende heeft tegen alle aanslagen bezwaar gemaakt waarbij telkens dezelfde rechtsvraag aan de orde was. Het waterschap heeft gelijkluidende uitspraken op bezwaar gedaan die in één geschrift zijn vervat. Belanghebbende heeft daartegen beroep ingesteld. De rechtbank heeft drie beroepszaken geregistreerd en heeft belanghebbende verzocht voor ieder van de zaken griffierecht te betalen. Belanghebbende heeft slechts eenmaal griffierecht betaald. De rechtbank heeft deze betaling toegerekend aan de procedure over het jaar 2007. De beroepen over de jaren 2005 en 2006 zijn niet-ontvankelijk verklaard vanwege het niet betalen van griffierecht. Volgens de Hoge Raad ten onrechte. In dit geval is sprake van drie samenhangende besluiten in de zin van art. 8:41, lid 1, eerste volzin, Awb, zodat belanghebbende slechts eenmaal griffierecht verschuldigd was.

NTFR 2010/1013 - Regeling heffingsrente niet strijdig met art. 1, Eerste Protocol, EVRM

Aflevering 17, gepubliceerd op 29-04-2010 met annotatie van mr. J.M. van der Vegt
Belanghebbende heeft op 1 oktober 2006 aandelen verkocht die behoorden tot een aanmerkelijk belang. Daarmee heeft zij een vervreemdingsvoordeel behaald van € 3.603.600. Met dagtekening 17 november 2006 heeft de inspecteur een voorlopige aanslag IB 2006 opgelegd. Bij gelijktijdig gegeven beschikking is een bedrag van € 14.292 aan heffingsrente in rekening gebracht. Op de voet van art. 30f, lid 3, aanhef en onderdeel a, AWR (tekst 2006) is de heffingsrente berekend over het tijdvak 1 juli 2006 tot en met 17 november 2006. Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat ter zake van het vervreemdingsvoordeel ten onrechte rente is berekend over de periode van 1 juli 2006 tot 1 oktober 2006, omdat het voordeel toen nog niet was genoten. Zowel Rechtbank Haarlem als Hof Amsterdam stellen belanghebbende in het ongelijk, waarop belanghebbende beroep in cassatie heeft ingesteld.

NTFR 2010/1015 - Geen aftrek van levensonderhouduitgaven via de meerderheidsregel

ECLI:NL:GHARN:2010:BM0547, datum uitspraak 30-03-2010, publicatiedatum 09-04-2010
Aflevering 17, gepubliceerd op 29-04-2010 met annotatie van mr. E. Thomas
Belanghebbende heeft aftrek van uitgaven voor levensonderhoud voor zijn bij zijn ex-partner wonende kinderen geclaimd, hoewel hij geen kinderalimentatie heeft betaald. De inspecteur heeft die claim – na gestelde maar door belanghebbende niet-beantwoorde vragen – niet gehonoreerd. In hoger beroep brengt belanghebbende de meerderheidsregel in stelling. Het hof stelt voorop dat de vergelijkingsgroep bestaat uit die gevallen die ten tijde van het vaststellen van de aanslag onder de competentie van de inspecteur van belanghebbende vallen en waarin met betrekking tot de aftrek nadere informatie is gevraagd en waarbij ondanks het niet verstrekken van informatie of het verstrekken van informatie waaruit blijkt dat aftrek niet mogelijk is, toch aftrek is verleend. Vervolgens concludeert het hof dat belanghebbende er niet in is geslaagd binnen die groep een meerderheid aan te wijzen waaraan de aftrek is verleend.

NTFR 2010/1019 - EC verzoekt Duitsland antimisbruikbepaling voor vrijstelling inhouding bronbelasting aan te passen

Aflevering 17, gepubliceerd op 29-04-2010 geschreven door mr. dr. E. Nijkeuter
De Europese Commissie heeft Duitsland verzocht aanpassingen door te voeren in zijn antimisbruikbepalingen waarmee in bepaalde situaties geen vrijstelling of teruggave van bronbelasting aan buitenlandse lichamen wordt toegekend (art. 50d EStG). Volgens deze bepalingen worden dergelijke voordelen onder bepaalde voorwaarden onthouden aan een buitenlands lichaam dat als gerechtigde tot de inkomsten is tussengeschoven, omdat geen recht op vrijstelling of teruggave zou bestaan als de inkomsten rechtstreeks zouden worden genoten. De voorwaarden zijn dat er geen zakelijke motieven zijn, het buitenlands lichaam minder dan 10% van zijn omzet uit eigen activiteiten verkrijgt en het buitenlands lichaam geen reële vestiging heeft voor zijn activiteiten. Volgens de Europese Commissie zijn de voorwaarden, en met name de tweede voorwaarde, disproportioneel en ontbreekt de mogelijkheid om tegenbewijs te leveren. Het verzoek werd gedaan in de vorm van een ‘met redenen omkleed advies’, de tweede stap in de inbreukprocedure van art. 258 VWEU. Als Duitsland de Europese Commissie binnen twee maanden geen bevredigend antwoord geeft, kan de Europese Commissie de zaak voor het Hof van Justitie EU brengen.

NTFR 2010/1020 - Beantwoording kamervragen arrest Gielen

Aflevering 17, gepubliceerd op 29-04-2010
De minister heeft Kamervragen beantwoord over het arrest van het Europese Hof van Justitie in de zaak Gielen (zie NTFR 2010/795). In een binnenkort te publiceren beleidsbesluit zal worden aangegeven op welke wijze de Belastingdienst uitvoering zal geven aan dit arrest. Of aanpassing van de Wet IB 2001, in het bijzonder art. 2.5 Wet IB 2001, nodig is, wordt nog nader bezien.

NTFR 2010/1021 - Beantwoording vragen over nieuw belastingverdrag met VAE

Aflevering 17, gepubliceerd op 29-04-2010
De minister heeft vragen beantwoord van de leden van de SP- en VVD-fracties in de Tweede Kamer over het nieuwe belastingverdrag met de Verenigde Arabische Emiraten (VAE). Dit verdrag is op 1 februari 2010 ter stilzwijgende goedkeuring aan het parlement aangeboden. In de antwoorden wordt onder meer ingegaan op de achtergronden van het sluiten van een belastingverdrag met de VAE, op de reikwijdte van de bepaling inzake informatie-uitwisseling, op het ontbreken van een regeling voor wederzijdse bijstand bij invordering, op de anti-misbruikbepaling bij deelnemingsdividenden en op de vrijstelling van bronheffing op dividenden voor overheidslichamen (waaronder bepaalde zogenoemde Sovereign Wealth Funds).

NTFR 2010/1022 - Ondermandaatverlening internationale inlichtingenuitwisseling

Aflevering 17, gepubliceerd op 29-04-2010
Dit ‘ondermandaats' besluit ziet op de toedeling binnen de Belastingdienst van bevoegdheden voor het nemen van besluiten tot verstrekking van inlichtingen aan het buitenland. Het betreft een (beperkte) aanpassing van het besluit van 17 augustus 2009, nr. CPP2009/1632M, NTFR 2009/1875. De aanpassing houdt verband met de gewijzigde organisatiestructuur van de Douane. Daarnaast zijn enkele technische wijzigingen aangebracht.

NTFR 2010/1023 - BUA uit de as herrezen

Aflevering 17, gepubliceerd op 29-04-2010 met annotatie van mr. dr. J.Th. Sanders
X Holding bv (zaak 538/08) heeft de btw ter zake van de voor beperkte tijd aangehouden en daarna verkochte 34 door autodealers in de loop van 1997 tot en met 1999 geleverde personenauto’s in aftrek gebracht. Ter zake van de levering van de auto’s heeft zij btw op aangifte voldaan. De fiscus heeft in deze zaak het standpunt ingenomen dat van deze auto’s 30 stuks niet in het kader van de onderneming zijn aangeschaft en dat X Holding dus ten onrechte aanspraak maakt op aftrek. In het daarop volgende gerechtelijke procedure oordeelt de Hoge Raad dat de lidstaten op grond van art. 11, lid 4, Tweede Richtlijn bepaalde goederen en diensten van de aftrekregeling kunnen uitsluiten, in het bijzonder die waarvan kan worden verwacht dat zij uitsluitend of gedeeltelijk worden gebruikt voor de privédoeleinden van de belastingplichtige of diens personeel. Lidstaten mogen wel bepaalde categorieën motorvoertuigen, maar niet alle goederen van die regeling uitsluiten voor zover ze worden gebruikt voor de privédoeleinden van de belastingplichtige. Deze bevoegdheid heeft dus alleen betrekking op uitsluitingen van categorieën uitgaven die zijn bepaald op grond van de aard van het goed of de dienst, en niet op grond van de gegeven bestemming of de wijze waarop deze bestemming geschiedt. De Hoge Raad merkt verder op dat de in art. 1, lid 1, letter c, BUA neergelegde aftrekbeperking mede betrekking heeft op goederen en diensten ‘voor andere persoonlijke doeleinden van (het) personeel (van de ondernemer)’ en voor uitkeringen van loon in natura. Nu de regeling in zoverre betrekking heeft op alle goederen voor privégebruik, is deze aftrekbeperking als geheel onvoldoende bepaald en te ruim. In deze bepaling zijn echter enkele categorieën van goederen en diensten meer specifiek omschreven, in het bijzonder goederen en diensten gebezigd voor het gelegenheid geven tot privévervoer aan het personeel van de ondernemer. Deze procedure leidt tot een tweetal prejudiciële vragen.

NTFR 2010/1026 - Prejudiciële vragen over beroep op bti die voor dezelfde goederen in andere lidstaat aan gelieerde vennootschap is verstrekt

ECLI:NL:HR:2010:BH6375, datum uitspraak 12-03-2010, publicatiedatum 12-03-2010
Aflevering 17, gepubliceerd op 29-04-2010 met annotatie van mr. W.J. Benning
Belanghebbende heeft aangiften voor het vrije verkeer gedaan van spelcomputers. De goederen zijn ingedeeld onder tariefpost 9504 10 00 (videospel voor gebruik met televisieontvanger) van de Gecombineerde nomenclatuur. Belanghebbende bepleit indeling onder post 8471 49 90. Zij beroept zich daarbij op een bindende tariefinlichting (bti) die door de Britse douaneautoriteiten voor dezelfde goederen is afgegeven aan een Britse vennootschap die tot hetzelfde concern als belanghebbende behoort. Daarover heeft de Hoge Raad het Hof van Justitie de volgende vragen voorgelegd: i) kan een belanghebbende zich beroepen op een in een andere lidstaat verstrekte bti voor dezelfde goederen, welke bti ten tijde van heffing nog niet in rechte vaststond?, ii) is hierbij nog van belang dat deze bti is verstrekt aan een gelieerde vennootschap in wiens opdracht belanghebbende de douaneaangiften heeft gedaan?, iii) kan belanghebbende zo nodig een beroep doen op een Nederlands beleidsbesluit waarin het vertrouwen is gewekt dat voor de tariefindeling een beroep kan worden gedaan op een aan een derde verstrekte bti voor hetzelfde goed?

NTFR 2010/1027 - Forellenkweker heeft mogelijk recht op infiltratiekorting

ECLI:NL:HR:2010:BG5296, datum uitspraak 09-04-2010, publicatiedatum 09-04-2010
Aflevering 17, gepubliceerd op 29-04-2010 met annotatie van mr. H Spaermon
Belanghebbende exploiteert een forellenkwekerij waar in een continu proces grondwater aan de bodem wordt onttrokken en, na een route door verschillende kweekbakken en visvijvers, wordt geïnfiltreerd. Belanghebbende maakt onder meer aanspraak op het nultarief en de infiltratiekorting. Hof Arnhem (NTFR 2007/1096) heeft belanghebbende in het ongelijk gesteld. Volgens het hof is de inrichting van belanghebbende geen gesloten systeem. De Hoge Raad acht dit oordeel correct. Het beroep van belanghebbende op de infiltratiekorting heeft het hof volgens de Hoge Raad echter ten onrechte afgewezen. De activiteiten van belanghebbende zijn namelijk niet slechts gericht op het onttrekken van grondwater. Belanghebbende verricht met betrekking tot het infiltreren van het door hem onttrokken grondwater een kunstmatige ingreep doordat hij het onttrokken grondwater via de kweekbakken overbrengt naar door hem aangelegde bassins, waar het in de bodem zakt. Belanghebbende brengt derhalve water in de bodem ter aanvulling van het grondwater in de zin van art. 3, lid 1, letter e, Wbm. De zaak wordt verwezen voor een onderzoek naar de vraag of aan de overige aan de infiltratiekorting verbonden voorwaarden is voldaan.

NTFR 2010/1028 - Vof en bv vormen afzonderlijke gebruikers voor teruggaaf van energiebelasting

ECLI:NL:RBARN:2010:BM0576, datum uitspraak 28-01-2010, publicatiedatum 09-04-2010
Aflevering 17, gepubliceerd op 29-04-2010 met annotatie van mr. H Spaermon
Belanghebbende (vof X) exploiteert een grondverzetbedrijf. Op hetzelfde adres als waar belanghebbende is gevestigd, is ook een ander grondverzetbedrijf (G bv) gevestigd. E is vennoot van belanghebbende en tevens (middellijk) aandeelhouder van G bv. Tussen belanghebbende en G bv vinden onderlinge leveringen en dienstverlening plaats. Over de jaren 2003 tot en met 2006 heeft belanghebbende een verzoek gedaan voor teruggaaf van energiebelasting, omdat zij een deel van de door haar gekochte brandstof voor eigen gebruik heeft aangeschaft en zelf heeft gebruikt. Daarbij is belanghebbende ervan uitgegaan dat zij samen met G bv één verbruiker is in de zin van art. 36l Wbm. De inspecteur heeft dit gecorrigeerd en naheffingsaanslagen en boeten aan belanghebbende opgelegd.

NTFR 2010/1029 - Vaststelling hoger tarief OZB heeft rechtsgeldig plaatsgevonden

ECLI:NL:HR:2010:BM0456, datum uitspraak 09-04-2010, publicatiedatum 09-04-2010
Aflevering 17, gepubliceerd op 29-04-2010 met annotatie van mr. dr. G. Groenewegen
Met ontheffing van Gedeputeerde Staten kan de raad van een gemeente op grond van art. 220g Gem.w. (tekst 2006) een hoger tarief voor de onroerendezaakbelastingen vaststellen dan op grond van art. 220f Gem.w. is toegestaan. In het Belastingplan 2006 van 15 december 2005 is bepaald dat een ontheffingsbesluit van Gedeputeerde Staten voor het jaar 2006 geacht wordt te zijn genomen op grond van het op 1 januari 2006 in werking getreden art. 220g Gem.w. In geschil is of de vaststelling van een hoger tarief in het onderhavige geval rechtsgeldig heeft plaatsgevonden, nu het ontheffingsbesluit door Gedeputeerde Staten is genomen in 2005, derhalve voordat art. 220g Gem.w. in werking was getreden. Hof Arnhem (NTFR 2009/1092) heeft geoordeeld dat het Belastingplan 2006 een toereikende rechtsbasis vormt voor de ontheffing die in het onderhavige geval in 2005 verleend is. De Hoge Raad sluit zich daarbij aan. Uit het Belastingplan 2006 vloeit immers voort dat voor het jaar 2006 een ontheffing ook rechtsgeldig kan plaatsvinden als op het tijdstip waarop Gedeputeerde Staten zo'n ontheffingsbesluit neemt nog geen wettelijke basis daarvoor bestond.

NTFR 2010/1031 - In landelijk gebied worden aan een afvalinzamelpunt minder eisen gesteld

ECLI:NL:GHLEE:2010:BL3938, datum uitspraak 02-02-2010, publicatiedatum 15-02-2010
Aflevering 17, gepubliceerd op 29-04-2010 met annotatie van mr. dr. G. Groenewegen
Belanghebbende heeft een woning op een landelijk gelegen recreatiepark. Aan haar is een aanslag afvalstoffenheffing opgelegd. Belanghebbende is het met deze aanslag niet eens. Zij stelt dat de gemeente haar inzamelplicht niet nakomt, kort gezegd omdat het inzamelpunt is gelegen buiten het park. Rechtbank Assen heeft het beroep ongegrond verklaard. Hof Leeuwarden is van oordeel dat de gemeente in redelijkheid haar inzamelplicht nakomt. Hieraan doet niet af dat de bewoners, als gevolg van de landelijke ligging, een grotere afstand moeten overbruggen naar het inzamelpunt dan in stedelijke situaties gebruikelijk is. Evenmin doet hieraan af dat het inzamelpunt mogelijk niet voor alle woningen op het park de dichtstbijzijnde plek aan de openbare weg is die toegankelijk is voor vuilnisauto's.

NTFR 2010/1033 - Oppas- en bewaringsdiensten ten behoeve van leegstaande panden leidt tot belastingplicht OZB

ECLI:NL:RBARN:2010:BL7999, datum uitspraak 16-03-2010, publicatiedatum 18-03-2010
Aflevering 17, gepubliceerd op 29-04-2010 met annotatie van mr. J.F. Kastelein MRE MRICS RV
Belanghebbende biedt eigenaren van leegstaande onroerende zaken bewaringsdiensten aan. De panden die belanghebbende in bewaring heeft, laat zij feitelijk om niet door derden bewonen. De kosten van de onroerende zaak, zoals gas/water/elektra en onderhoud, komen voor rekening van de opdrachtgever. Daarnaast is de opdrachtgever gehouden de onroerende zaak voor eigen rekening en risico geschikt te maken en te houden voor bewoning door derden. Per leegstaande onroerende zaak worden door belanghebbende twee of drie oppassers geplaatst. Deze oppassers zijn maandelijks een vergoeding aan belanghebbende verschuldigd. De heffingsambtenaar heeft aan belanghebbende aanslagen OZB opgelegd voor het gebruikersgedeelte van leegstaande panden. Tussen partijen is in geschil of deze aanslagen terecht zijn opgelegd.