Aflevering 21

Gepubliceerd op 26 mei 2011

NTFR 2011/1125 - Maatschappelijk aanvaard risico?!

Aflevering 21, gepubliceerd op 26-05-2011 geschreven door mr. dr. R.M.P.G. Niessen-Cobben
De Belastingdienst/Toeslagen is werkgever van ongeveer 30.000 personen. Historisch gezien is dit aantal vrijwel constant. Als gevolg van bezuinigingen dient het aantal werkplekken met enige duizenden te worden verminderd. Deze vermindering van werkplekken betekent echter niet dat het uit te voeren werk eveneens vermindert. De simpele conclusie die wat dat betreft kan worden getrokken is dat met beduidend minder mensen hetzelfde – wellicht meer – werk moet worden verricht. Bovendien zal als gevolg van het verdwijnen van deze werkplekken – ambtenaren – ook kennis en ervaring verdwijnen.

NTFR 2011/1126 - Verslag schriftelijk overleg beleidsdoorlichting Belastingdienst

Aflevering 21, gepubliceerd op 26-05-2011
De staatssecretaris reageert op vragen over de doorlichting van de algemene beleidsdoelstelling van de Belastingdienst. Deze reactie volgt op het openbaar maken van de notitie van het Bureau Onderzoek en Rijksuitgaven (BOR) over de doorlichting van de beleidsdoelstelling. De reactie van de staatssecretaris is opgenomen in het verslag van een schriftelijk overleg.

NTFR 2011/1127 - Beheersverslag Belastingdienst 2010 naar de Tweede Kamer

Aflevering 21, gepubliceerd op 26-05-2011
De staatssecretaris van Financiën stuurt het Beheersverslag Belastingdienst 2010 naar de Tweede Kamer. In het verslag legt het management van de Belastingdienst verantwoording af aan de staatssecretaris over de activiteiten en resultaten van de Belastingdienst en over de mensen, middelen en processen die daarbij respectievelijk zijn ingezet en gebruikt.

NTFR 2011/1128 - Blijvend verliesgevende activiteiten vormen geen bron van inkomen

ECLI:NL:GHAMS:2011:BQ2799, datum uitspraak 14-04-2011, publicatiedatum 04-05-2011
Aflevering 21, gepubliceerd op 26-05-2011 met annotatie van drs. N.M. Ligthart
Belanghebbende verricht werkzaamheden op het gebied van metaal- en houtbewerking ten behoeve van de scheepvaart en ontvangt een WAO-uitkering. In de jaren 1999-2003 heeft belanghebbende geen positieve winsten behaald. De inspecteur heeft de zelfstandigenaftrek, de investeringsaftrek en de persoonsgebonden aftrek voor die jaren geweigerd, omdat de activiteiten niet als een bron van inkomen zouden kunnen worden aangemerkt.

NTFR 2011/1129 - Staking agrarische onderneming; duurzame zelfbewoning beoordelen ten tijde van staking

ECLI:NL:GHLEE:2011:BQ2913, datum uitspraak 19-04-2011, publicatiedatum 28-04-2011
Aflevering 21, gepubliceerd op 26-05-2011 met annotatie van mr. H. Roerdink
Belanghebbende heeft zijn agrarische onderneming gestaakt en heeft de voorheen tot zijn ondernemingsvermogen behorende onroerende zaken overgebracht naar het privévermogen. Belanghebbende stelt dat uit het besluit van 12 april 2006, nr. CPP2005/3339M volgt dat de waardedruk wegens zelfbewoning ook toegepast mag worden op het bedrijfsgedeelte van de boerderij en de bijschuur met dubbele garage en de ondergrond daarvan, als deze na de staking van de onderneming aanhorigheden vormen bij het woongedeelte bij de boerderij. De inspecteur stelt dat de situatie na de staking niet relevant is. De rechtbank heeft het beroep niet gehonoreerd. Het hof overweegt dat blijkens het besluit de duurzame zelfbewoning beoordeeld moet worden ‘op het tijdstip van staking’ en dat de staatssecretaris in het besluit op dit uitgangspunt niet uitdrukkelijk is teruggekomen. De uitleg van belanghebbende is in strijd met dit uitgangspunt. Aan een onjuiste lezing van het besluit kan belanghebbende niet het vertrouwen ontlenen dat die onjuiste lezing zal worden gevolgd.

NTFR 2011/1130 - Onzakelijke lening in tbs-sfeer

ECLI:NL:HR:2012:BP8068, datum uitspraak 13-01-2012, publicatiedatum 13-01-2012
Aflevering 21, gepubliceerd op 26-05-2011 met annotatie van mr. dr. J. Ganzeveld
Belanghebbende is de enige aandeelhouder van A Holding bv (hierna: Holding). Deze vennootschap is op haar beurt de enige aandeelhoudster van B bv (hierna: B). Belanghebbende en Holding hebben op 2 januari 2004 de tussen hen voordien reeds bestaande rekening-courantverhouding vastgelegd in een schriftelijke overeenkomst.

NTFR 2011/1131 - Leerstuk vermogensetikettering speelt geen rol bij tbs-regeling

ECLI:NL:HR:2012:BP6667, datum uitspraak 13-04-2012, publicatiedatum 13-04-2012
Aflevering 21, gepubliceerd op 26-05-2011 met annotatie van mr. J.P.A. Buitenhek
Belanghebbende heeft 63% van de aandelen in een bv, zijn broer heeft de overige 37% in handen. Belanghebbende en zijn broer hebben in privé gehouden landerijen verpacht aan de bv. De broers zijn ernstig gebrouilleerd geraakt. Besloten is de pachtovereenkomst te ontbinden per 26 april 2001. De daartoe opgemaakte overeenkomst vermeldt als reden een voorgenomen verkoop aan derden. Het feitelijke gebruik van de landerijen door de bv duurt dan nog voort. In oktober 2001 hebben de broers overleg gevoerd over de wijze waarop de bedrijfsactiviteiten van de bv zouden worden verdeeld, hetgeen uiteindelijk heeft geleid tot een op 3 januari 2002 ondertekende overeenkomst. Daarin is onder meer overeengekomen dat L, een op te richten besloten vennootschap waarin de broer van belanghebbende en twee (voormalig) werknemers van de bv participeren, onder andere het vee dat op de landerijen graast overneemt van de bv. De overeenkomst vermeldt tevens dat de overgenomen activa per 1 november 2001 voor rekening en risico van de overnemer komen. Uit de overeenkomst komt naar voren dat belanghebbende en zijn broer ernaar streven de landerijen te verkopen. Uiteindelijk zijn de landerijen op 12 februari 2002 verkocht aan een projectontwikkelaar. De inspecteur heeft de verkoopopbrengst in 2002 belast als resultaat uit overige werkzaamheden.

NTFR 2011/1132 - Kwijtschelding onzakelijke lening 'omlaag' niet ten laste van tbs-resultaat

Aflevering 21, gepubliceerd op 26-05-2011 met annotatie van mr. dr. J. Ganzeveld
Belanghebbende houdt tezamen met zijn echtgenote (middellijk) alle aandelen in D bv, die op haar beurt 75% van de aandelen E bv houdt. Belanghebbende heeft in 2003 een geldlening van € 165.240 verstrekt aan D bv, die het bedrag vervolgens heeft doorgeleend aan E bv. Ten tijde van de geldverstrekking zijn geen zekerheden door D bv verschaft en zijn er geen afspraken over aflossing gemaakt. Buiten de vordering op E bv om bezat D bv nauwelijks noemenswaardige activa. Gesteld noch gebleken is dat belanghebbende (zakelijk) is gecompenseerd voor het op deze basis verschaffen van de bedoelde geldlening aan D bv. Door slechte resultaten is E bv op 12 augustus 2004 in staat van faillissement verklaard. Het faillissement is in 2008 opgeheven bij gebrek aan baten. Op 23 juli 2004 heeft belanghebbende zijn vordering op D bv – op dat moment groot € 162.100 – kwijtgescholden. Ter zitting voor het hof heeft belanghebbende verklaard dat het doorslaggevende motief voor deze kwijtschelding was gelegen in een definitieve realisatie van een fiscaal verlies. Bij D bv is het kwijtscheldingsvoordeel tot de belastbare winst gerekend. In zijn aangifte inkomstenbelasting 2004 heeft belanghebbende ter zake van de kwijtschelding een bedrag van € 162.100 ten laste gebracht van zijn resultaat uit een werkzaamheid. De inspecteur heeft de aangifte gecorrigeerd met het bedrag van de kwijtschelding.

NTFR 2011/1133 - Onzakelijke lening 'omlaag' kan niet ten laste van tbs-resultaat worden afgewaardeerd

ECLI:NL:GHARN:2011:BP9849, datum uitspraak 15-03-2011, publicatiedatum 01-04-2011
Aflevering 21, gepubliceerd op 26-05-2011 met annotatie van prof. dr. J.P. Boer
Belanghebbende heeft leningen verstrekt aan twee vennootschappen waarin hij (middellijk) een aanmerkelijk belang heeft. Hij heeft de vorderingen uit hoofde van de leningen afgewaardeerd en ten laste van zijn tbs-resultaat gebracht. De inspecteur heeft die aftrekken niet aanvaard. Volgens Hof Arnhem is dat terecht. Gelet op de voorwaarden en omstandigheden waaronder de leningen zijn aangegaan, heeft belanghebbende volgens het hof namelijk bij het verstrekken van de geldleningen een debiteurenrisico gelopen dat een onafhankelijke derde niet zou hebben genomen. Het hof gaat ervan uit dat dit is geschied vanuit aandeelhoudersmotieven. De omstandigheid dat hier sprake is van een onzakelijke lening ‘omlaag’ is geen grond voor een ander oordeel, aldus het hof. Dat een onzakelijke lening niet ten laste van de winst kan worden afgewaardeerd geldt ook in de tbs-sfeer. Voorts is het hof van oordeel dat de waarde in het economische verkeer van de vorderingen van belanghebbende op het afwaarderingstijdstip niet lager was dan de nominale waarde ervan.

NTFR 2011/1134 - Verlies op onzakelijke lening van moeder aan bv van zoon is niet aftrekbaar

Aflevering 21, gepubliceerd op 26-05-2011 met annotatie van mr. W. Verstijnen
Belanghebbende heeft in de jaren 2004 tot en met 2008 geldbedragen, afkomstig uit een krediet bij de ING Bank, uitgeleend aan de bv van haar zoon. Belanghebbende ontvangt een pensioenuitkering uit deze bv. Ter zake van de lening is geen schriftelijke leningsovereenkomst opgesteld, zijn geen zekerheden bedongen en is geen aflossingsschema overeengekomen. De rente die belanghebbende over het krediet aan de ING Bank was verschuldigd, is door de bv rechtstreeks aan de ING Bank betaald. In maart 2009 is de bv in staat van faillissement verklaard. In geschil is of belanghebbende het verlies op de lening(en) in aftrek kan brengen in box 1.

NTFR 2011/1135 - Nota naar aanleiding van het verslag WUL naar de Eerste Kamer

Aflevering 21, gepubliceerd op 26-05-2011
In de nota naar aanleiding van het verslag gaat de staatssecretaris in verband met de behandeling van het wetsvoorstel Uniformering loonbegrip (WUL) in de Eerste Kamer, mede namens de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, in op vragen over de loonkosten en lastenneutraliteit van het wetsvoorstel.

NTFR 2011/1139 - Toerekening verliezen bij ontvoeging

Aflevering 21, gepubliceerd op 26-05-2011 met annotatie van mr. dr. D.R. Post
Holding bv hield alle aandelen in belanghebbende. Zij vormden een fiscale eenheid t/m 31 augustus 2003. Per 30 juni 2003 heeft Holding bv een schuld van belanghebbende aan haar van € 603.540 kwijtgescholden. Per 1 januari 2003 bedroegen de te verrekenen verliezen van de fiscale eenheid € 838.525. Volgens belanghebbende dient hiervan € 329.045 aan haar te worden toegerekend. Volgens de inspecteur waren er op het ontvoegingstijdstip geen verliezen aan belanghebbende toe te rekenen. Hof Den Haag (NTFR 2010/1914) heeft geoordeeld dat de wetgever een toerekening voor ogen heeft gestaan waarbij het saldo jaarresultaat van de fiscale eenheid tot uitgangspunt wordt genomen. In casu impliceert dit dat het positieve resultaat van belanghebbende over de periode 1 januari 2003 t/m 31 augustus 2003 slechts dan invloed heeft op de aan belanghebbende toe te rekenen verliezen van de voorgaande jaren, indien en voor zover het niet is verrekend met het resultaat van de moedermaatschappij, al dan niet binnen fiscale eenheid. Vervolgens heeft het hof geoordeeld dat, omdat het door belanghebbende over de periode 1 januari 2003 t/m 31 augustus 2003 behaalde positieve resultaat verrekend is met het overigens door de moedermaatschappij in dat jaar geleden verlies, het door belanghebbende behaalde resultaat in 2003 tot aan het moment van verbreking van de fiscale eenheid geheel buiten aanmerking moet blijven bij de bepaling van het aan belanghebbende toe te rekenen en ‘mee te geven’ verlies van de fiscale eenheid. Het hof heeft daarop het aan belanghebbende ‘mee te geven’ verlies vastgesteld op € 329.045. De Hoge Raad gaat mee in de benadering van het hof, zij het dat de Hoge Raad een fout van het hof herstelt. Bij zijn vaststelling dat het resultaat van Holding bv over geheel 2003 € 46.140 negatief bedroeg, heeft het hof namelijk verzuimd rekening te houden met het resultaat van belanghebbende tot 1 september 2003, zijnde € 125.123. Dit leidt ertoe dat het aan belanghebbende toe te rekenen verlies van 2001 wordt vastgesteld op € 152.593 en van 2002 op € 82.089.

NTFR 2011/1140 - Geen afwaarderingsverlies indien sprake is van onzakelijk debiteurenrisico

ECLI:NL:RBSGR:2011:BQ0658, datum uitspraak 21-02-2011, publicatiedatum 08-04-2011
Aflevering 21, gepubliceerd op 26-05-2011 met annotatie van drs. M. Nieuweboer
Belanghebbende is middellijk aandeelhouder in F bv. F bv heeft eind mei 2001 de activa en activiteiten overgenomen uit het lopende faillissement van J bv. J bv dreef een groothandel in woningtextiel en vloerbedekking. De activiteiten van J bv bestonden uit de voortgezette activiteiten van een failliet verklaarde rechtsvoorganger. In juli 2001 heeft belanghebbende aan F bv een lening van f 250.000 verstrekt. In 2002 heeft belanghebbende de vordering op F bv afgewaardeerd naar nihil.

NTFR 2011/1142 - Bedrijfsopvolging

Aflevering 21, gepubliceerd op 26-05-2011
De staatssecretaris heeft het besluit over de bedrijfsopvolgingsregeling aangepast aan de regeling voor de schenk- en erfbelasting zoals die met ingang van 2010 is opgenomen in de SW 1956. Dit besluit treedt in werking met terugwerkende kracht tot en met 1 januari 2010. De nummering van het vorige besluit over de bedrijfsopvolging van 10 oktober 2007, nr. CPP2007/383M, NTFR 2007/2136, is aangehouden. Een aantal onderdelen uit dat besluit is vervallen en andere onderdelen zijn aangepast. De goedkeuring bij een finaal verrekenbeding in onderdeel 3.7 is uitgebreid tot alle soorten ondernemingsvermogen. De onderdelen 3.9 (goedkeuring voor preferente aandelen en 3.10 (vruchtgebruik en bloot eigendom van aandelen) zijn nieuw. Onderdeel 5 bevat een nieuwe goedkeuring voor overschrijding van de 2-jaarstermijn bij verdeling van de nalatenschap of de huwelijksgoederengemeenschap. Onderdeel 7.1 over verdeling van de belastinglatentie over belast en vrijgesteld vermogen is gewijzigd. Ook zijn redactionele wijzigingen doorgevoerd, waarmee geen beleidswijziging is beoogd.

NTFR 2011/1143 - Woningstichting is overdrachtsbelasting verschuldigd voor verkrijging perceel grond met woonwagens

ECLI:NL:RBARN:2011:BP6557, datum uitspraak 03-03-2011, publicatiedatum 03-03-2011
Aflevering 21, gepubliceerd op 26-05-2011 met annotatie van mr. P.W. Hofman
Belanghebbende (Woningstichting X) is een toegelaten instelling als bedoeld in art. 70, lid 1, Woningwet. In december 2008 heeft belanghebbende van de gemeente een aantal percelen grond, 23 woonwagens en een beheerderswoning in eigendom verkregen. Tot het woonwagencentrum behoren ook woningen die belanghebbende verhuurt. Na de aankoop is belanghebbende zich gaan bezighouden met de exploitatie van het woonwagencentrum. Ter zake van de verkrijging heeft belanghebbende op aangifte overdrachtsbelasting voldaan. Tegen deze voldoening heeft belanghebbende bezwaar gemaakt en een beroep gedaan op de Kwijtscheldingsresolutie van 27 december 1988 (IB88/1084).

NTFR 2011/1146 - KB-Lux: omkering bewijslast omdat geen informatie over bankrekening is verstrekt (I)

ECLI:NL:HR:2011:BQ4248, datum uitspraak 13-05-2011, publicatiedatum 13-05-2011
Aflevering 21, gepubliceerd op 26-05-2011 met annotatie van mr. P.G.M. Jansen
Naar aanleiding van uit België verkregen microfiches met gegevens van rekeningen bij de KB-Lux heeft de inspecteur belanghebbende om informatie verzocht over zijn bankrekeningen in het buitenland. Belanghebbende heeft weliswaar toegegeven bankrekeningen te hebben aangehouden bij KB-Lux, maar verstrekt verder geen informatie. De inspecteur heeft navorderingsaanslagen IB opgelegd waarbij hij een schatting heeft gemaakt van de door belanghebbende verschuldigde belasting. Tevens zijn boetes opgelegd. In cassatie oordeelt de Hoge Raad dat de bewijslast terecht is omgekeerd, nu belanghebbende niet de gevraagde informatie heeft verstrekt. Wat de boetes betreft heeft het hof miskend dat op de inspecteur de last rust te bewijzen dat belanghebbende rentebaten niet heeft verantwoord. De procedure wordt dan ook verwezen voor een beoordeling van de opgelegde boetes. In dat verband verwijst de Hoge Raad naar zijn arrest van 15 april 2011, NTFR 2011/945.

NTFR 2011/1147 - KB-Lux: omkering bewijslast omdat geen informatie over bankrekening is verstrekt (II)

ECLI:NL:HR:2011:BQ4260, datum uitspraak 13-05-2011, publicatiedatum 13-05-2011
Aflevering 21, gepubliceerd op 26-05-2011 met annotatie van mr. P.G.M. Jansen
Naar aanleiding van uit België verkregen microfiches met gegevens van rekeningen bij de KB-Lux heeft de inspecteur belanghebbende om informatie verzocht over zijn bankrekeningen in het buitenland. Belanghebbende heeft weliswaar toegegeven bankrekeningen te hebben aangehouden bij KB-Lux, maar verstrekt verder geen informatie. De inspecteur heeft navorderingsaanslagen VB opgelegd waarbij hij een schatting heeft gemaakt van de door belanghebbende verschuldigde belasting. Tevens zijn boetes opgelegd. In cassatie oordeelt de Hoge Raad dat de bewijslast terecht is omgekeerd, nu belanghebbende niet de gevraagde informatie heeft verstrekt. Verder heeft de Hoge Raad geoordeeld dat de inspecteur de correcties mocht baseren op de modelmatige berekeningen die zijn ontleend aan de gegevens van meewerkers. Wat de boetes betreft heeft het hof miskend dat op de inspecteur de last rust te bewijzen dat belanghebbende rentebaten niet heeft verantwoord. De procedure wordt dan ook verwezen voor een beoordeling van de opgelegde boetes. In dat verband verwijst de Hoge Raad naar zijn arrest van 15 april 2011, NTFR 2011/945.

NTFR 2011/1148 - Belastingrechter moet voor ontvankelijkheid voortaan ambtshalve de feiten onderzoeken, ook indien de wederpartij deze niet betwist

ECLI:NL:HR:2011:BQ4291, datum uitspraak 13-05-2011, publicatiedatum 13-05-2011
Aflevering 21, gepubliceerd op 26-05-2011 met annotatie van mr. R. den Ouden
Hof Den Haag heeft belanghebbende in hoger beroep niet-ontvankelijk verklaard, omdat het griffierecht niet is betaald. In verzet heeft belanghebbende gesteld dat de nota griffierecht hem niet heeft bereikt doordat deze aan de buren is overhandigd. Zonder de inspecteur in de verzetsprocedure te betrekken heeft het hof beslist dat deze stelling van belanghebbende niet aannemelijk is. Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad is voor een dergelijk bewijsoordeel geen plaats indien de inspecteur zou erkennen, althans niet zou betwisten, dat de nota griffierecht belanghebbende niet heeft bereikt. Mede gelet op de rechtspraak van de andere hoogste bestuursrechters, ziet de Hoge Raad aanleiding om terug te komen op deze jurisprudentie. Bij de beoordeling van de ontvankelijkheid is de belastingrechter voortaan gehouden ambtshalve onderzoek te doen naar de aannemelijkheid van feiten die door een partij in dat verband zijn aangevoerd, ook indien die gestelde feiten door de wederpartij worden erkend of niet worden betwist. In dit geval heeft Hof Den Haag dus terecht, zonder de inspecteur erbij te betrekken, kunnen oordelen dat de nota griffierecht aan belanghebbende was uitgereikt.

NTFR 2011/1155 - Gebruikelijke 'samengebalde' onderbrekingen behoren tot arbeid als bedoeld in art. 38, lid 2, AWR

ECLI:NL:HR:2011:BP2281, datum uitspraak 13-05-2011, publicatiedatum 13-05-2011
Aflevering 21, gepubliceerd op 26-05-2011 met annotatie van dr. A.W. Hofman
Belanghebbende, binnenlands belastingplichtig, is in loondienst bij een Nederlandse baggermaatschappij. In de periode van 7 juni 2004 tot en met 17 oktober 2004 verbleef belanghebbende voor werk en verlof in Bahrein en in Iran en voor verlof in Zuid-Afrika. Met Bahrein en Iran heeft Nederland geen belastingverdrag gesloten, met Zuid-Afrika wel. In geschil is of belanghebbende gedurende voornoemde periode heeft voldaan aan het 3-maandenvereiste als bedoeld in art. 38, lid 2, AWR. Hof Den Haag (NTFR 2010/672) heeft die vraag ontkennend beantwoord. Ook in cassatie krijgt belanghebbende nul op het rekest. De Hoge Raad stelt onder meer voorop dat tot de in art. 38, lid 2, AWR bedoelde arbeid ook worden gerekend de gebruikelijke onderbrekingen van die arbeid, ook indien deze worden ‘samengebald' tot een aaneengesloten periode. Anders dan belanghebbende bepleit, is belanghebbende volgens de Hoge Raad gebonden aan de wijze waarop de verlofdagen in de administratie van zijn werkgever zijn geadministreerd. Dit betekent dat de verlofperiode van 6 tot en met 21 augustus 2004 in Zuid-Afrika niet kan worden toegerekend aan arbeid verricht in een niet-verdragsland. Dit brengt mee dat in de onderhavige periode niet is voldaan aan het 3-maandenvereiste.

NTFR 2011/1156 - Dubbele successierechtheffing over aandelenpakket is niet strijdig met Europees recht

ECLI:NL:HR:2011:BN8711, datum uitspraak 08-04-2011, publicatiedatum 08-04-2011
Aflevering 21, gepubliceerd op 26-05-2011 met annotatie van mr. M. de L. Monteiro
De vader van belanghebbende, een Nederlander, is in 2002 overleden. Hij woonde tot 1996 in Nederland; daarna in België. Belanghebbende heeft als erfgenaam een aandelenpakket in een Nederlandse bv verkregen. Deze bv was een onroerendezaaklichaam. De nalatenschap is in Nederland in het recht van successie betrokken. De nalatenschap is in België eveneens in het recht van successie betrokken omdat erflater daar zijn laatste woonplaats had. De inspecteur heeft geen vermindering ter voorkoming van dubbele belasting verleend ter zake van de verkrijging van het aandelenpakket. Ook in België is geen ‘voorkoming van dubbele belasting’ verleend. Rechtbank Breda (NTFR 2010/208) heeft geoordeeld dat in het onderhavige geval geen sprake is van strijd met het gemeenschapsrecht. De Hoge Raad deelt die zienswijze. De Hoge Raad zet uiteen dat geen sprake is van een verboden directe of indirecte discriminatie. Nederland is niet verplicht zijn belastingstelsel aan te passen aan het belastingstelsel van België teneinde dubbele belasting als gevolg van de parallelle uitoefening door Nederland en België van hun fiscale bevoegdheid te voorkomen, en dus de door belanghebbende gewenste aftrek mogelijk te maken van in België betaald successierecht.

NTFR 2011/1158 - EC verzoekt België om discriminerende fiscale wetgeving in verband met schenkingen van aandelen te wijzigen

Aflevering 21, gepubliceerd op 26-05-2011
De Europese Commissie heeft België officieel verzocht om zijn wetgeving in verband met schenkingen van aandelen in overeenstemming te brengen met de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte (EER). De wetgeving leidt tot een minder gunstige behandeling van schenkingen van aandelen van vennootschappen die een industriële, handels-, ambachts-, of landbouwonderneming drijven of een vrij beroep uitoefenen indien de werkelijke leiding in Noorwegen, IJsland of Liechtenstein is gevestigd. Dezelfde schenking van aandelen in een onderneming die is gevestigd in een EU-lidstaat is belast tegen een lager tarief volgens de wetgeving die in Wallonië geldt. De wetgeving in het Brussels Gewest voorziet in een hogere effectieve belasting (interestverhoging) wanneer de werkelijke leiding van de onderneming buiten de EU wordt overgebracht binnen vijf jaar na schenking van die aandelen. De EC is van mening dat beide situaties strijdig zijn met respectievelijk het vrij verkeer van kapitaal en de vrijheid van vestiging inzake de EER. Als België niet binnen twee maanden een bevredigend antwoord geeft, kan de EC de zaken voor het HvJ EU brengen.

NTFR 2011/1159 - EC start infractieprocedure tegen Frankrijk vanwege dividendbelasting op dividenden betaald aan buitenlandse pensioenfondsen en beleggingsinstellingen

Aflevering 21, gepubliceerd op 26-05-2011
De Europese Commissie heeft besloten om Frankrijk voor het HvJ EU te brengen vanwege de heffing van dividendbelasting (25% of 15% bij verdragstoepassing) op dividenden betaald aan buitenlandse pensioenfondsen en beleggingsinstellingen. Dividenden betaald aan dergelijke fondsen en instellingen die zijn gevestigd in Frankrijk zijn vrijgesteld van heffing van dividendbelasting. Volgens de EC is dit onderscheid in strijd met het vrij verkeer van kapitaal van art. 63 VwEU en art. 40 EER. Op 18 maart 2010 had de EC Frankrijk een met redenen omkleed advies toegezonden.

NTFR 2011/1160 - EC verzoekt het Verenigd Koninkrijk om zijn CFC-wetgeving te wijzigen

Aflevering 21, gepubliceerd op 26-05-2011
De Europese Commissie heeft het Verenigd Koninkrijk officieel verzocht om wijziging van de CFC-wetgeving aan de eisen die aan dergelijke wetgeving wordt gesteld in de zaken Cadbury Schweppes (C-196/04, NTFR 2006/1406) en Test Claimants in the CFC and Dividend GLO (C-201/05). Het Verenigd Koninkrijk is voortgegaan met het belasten van dochtervennootschappen die zijn gevestigd in de EU of EER, terwijl een aanvullende belastingheffing niet is toegestaan als dergelijke dochtervennootschappen zich bezighouden met normale economische activiteiten. Volgens de EC is de belastingheffing daardoor in strijd met de vrijheid van vestiging en het vrije verkeer van kapitaal van het VwEU en de EER. De vorm van het verzoek van de EC is een met redenen omkleed advies. Als het Verenigd Koninkrijk geen bevredigend antwoord geeft, kan de EC de zaak voor het HvJ EU brengen.

NTFR 2011/1161 - Verlaagd tarief voor voorbedrukt postzegelalbum omdat sprake is van een boek

ECLI:NL:GHARN:2011:BQ2168, datum uitspraak 12-04-2011, publicatiedatum 22-04-2011
Aflevering 21, gepubliceerd op 26-05-2011 met annotatie van prof. dr. G.J. van Norden
Belanghebbende exploiteert een uitgeverij die onder meer postzegelalbums uitgeeft. Tot deze postzegelalbums behoren ook postzegelalbums met voordruk. In geschil is of de levering van laatstbedoelde albums onderworpen is aan het verlaagde tarief. Hof Arnhem beantwoordt die vraag bevestigend. Het voorbedrukte postzegelalbum moet volgens het hof namelijk worden aangemerkt als een boek.